In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2023 een beschikking gegeven in een voogdijzaak betreffende een minderjarige, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, gevestigd te Middelburg, te belasten met de voogdij over de minderjarige. Dit verzoek volgde op eerdere beschikkingen waarbij de minderjarige onder toezicht was gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag van de moeder op 6 december 2019 is beëindigd en dat de gezagdragende vader op 25 juli 2023 is overleden. Hierdoor was er geen wettige voorziening in het gezag over de minderjarige.
De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad beoordeeld en geconcludeerd dat de GI, die al de voorlopige voogdij uitoefent, ook de definitieve voogdij moet krijgen. De kinderrechter heeft hierbij het advies van de Raad gevolgd, aangezien de GI bekend is met de situatie van de minderjarige en in staat is om zijn belangen te behartigen, met name in het kader van de juridische en financiële afwikkeling van de nalatenschap van de vader. De minderjarige heeft ook zelf aangegeven dat hij het wenselijk vindt dat de GI betrokken blijft.
De kinderrechter heeft de GI benoemd tot voogdes over de minderjarige, de voorlopige voogdij opgeheven en verklaard dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.