ECLI:NL:RBZWB:2023:8223

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
02/130557-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoer van harddrugs door verdachte met medeverdachten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten ruim 4 kilo harddrugs, bestaande uit heroïne en cocaïne, heeft vervoerd. De verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 25 mei 2023 aangehouden tijdens een verkeerscontrole. In zijn auto werd een rugzak met harddrugs aangetroffen. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van de drugs, maar de rechtbank oordeelde dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er harddrugs aanwezig waren. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk de harddrugs heeft vervoerd.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een lagere straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn strafblad en eerdere veroordelingen voor drugsdelicten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden moest krijgen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte dat de verdachte een kans moest krijgen om een drugsvrije toekomst op te bouwen, maar dat dit alleen mogelijk was als hij zich aan de voorwaarden zou houden. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 1.320,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/130557-23
vonnis van de meervoudige kamer van 28 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht,
raadsvrouw mr. L.V. Romme, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met medeverdachten 3,36 kilogram heroïne en 1,57 kilogram cocaïne heeft bewerkt, verkocht of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte opzettelijk ruim vier kilo harddrugs heeft vervoerd. Hij baseert zich op de bevindingen van de politie bij het aanhouden van verdachte tijdens een verkeerscontrole. Toen is een rugtas met harddrugs in de leaseauto van verdachte aangetroffen. De harddrugs zijn getest door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het bleek om heroïne en cocaïne te gaan. De officier van justitie merkt op dat niet kan worden bewezen dat er 1,57 kg cocaïne in de rugtas aanwezig was, maar wel dat het om 0,92 kg ging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van het tenlastegelegde feit. Daartoe wordt aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat verdachte wetenschap had van de heroïne en cocaïne in zijn auto. Verdachte wist niet dat er een rugtas (gevuld met harddrugs) in zijn auto lag op het moment dat hij werd aangehouden. Hij had dus ook geen beschikkingsmacht over deze rugtas met inhoud. Verdachte had kortom geen opzet op het aanwezig hebben of het vervoeren van harddrugs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte in de ochtend van 25 mei 2023 in Breda een bol staande rugzak met ongeveer 3,36 kilogram heroïne en ongeveer 0,92 kilogram cocaïne heeft vervoerd in een door verdachte geleasete Volkswagen T-Cross. Een verre neef van hem uit Frankrijk, [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), zat naast verdachte op de bijrijdersstoel en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) uit Frankrijk zat op de achterbank. Naast [medeverdachte 2] op de achterbank lag de rugzak met harddrugs. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat die rugzak met harddrugs zich op het moment van vervoeren in de machtssfeer van verdachte bevond. Daaraan doet niet af dat die rugzak volgens verdachte eigendom was van [medeverdachte 2] .
Voor het opzettelijk vervoeren van de harddrugs is echter niet alleen nodig dat die harddrugs zich in de machtssfeer van verdachte bevonden, maar ook dat verdachte wist van de aanwezigheid van die harddrugs. Daarvoor is voldoende dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die harddrugs aanwezig waren. Maar naar het oordeel van de rechtbank kan zelfs wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte wist van de verboden inhoud. De rechtbank legt dat hierna uit, waarbij de nodige feiten en omstandigheden worden vastgesteld op basis van de bewijsmiddelen.
Volgens zijn politieverklaring van 25 mei 2023 werd verdachte op 24 mei 2023 in de middag gebeld door [medeverdachte 1] met de vraag om hem op te halen op het station in Breda. [medeverdachte 1] had een voor verdachte onbekende jongen bij zich: [medeverdachte 2] . Op zitting heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] belde en zei dat hij in Rotterdam was en een rondje in Breda wilde doen. Die verklaring om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alsnog eerst in Rotterdam te plaatsen voordat ze in Breda aankwamen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Allereerst heeft de verdachte de rechtbank niet overtuigend uit kunnen leggen waarom hij dat specifieke detail bij de politie vergeten was. Bovendien sluit de politieverklaring van verdachte aan bij de politieverklaring van [medeverdachte 2] over hoe hij op station Breda was terecht gekomen toen hij werd opgehaald. Voor zover hier relevant heeft [medeverdachte 2] namelijk verklaard dat hij op dat moment uit Frankrijk kwam en via Brussel in Breda was gekomen.
Verdachte ziet bij het ophalen van de uit Frankrijk naar Breda afgereisde [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de rugzak bij [medeverdachte 2] en een koffer bij [medeverdachte 1] . Verdachte heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] afgezet bij het Novotel. Daar heeft [medeverdachte 1] ingecheckt omstreeks 16:00 uur. Vervolgens maakt de rechtbank een kleine sprong in de tijd.
Gelet op de waarnemingen op camerabeelden van het Novotel en de verklaring van verdachte staat vast dat verdachte met de Volkswagen T-Cross op 25 mei 2023 rond 00.14 uur bij het Novotel aan komt. Hij parkeert zijn auto op de straat voor de slagboom van het Novotel. [medeverdachte 2] stapt uit de auto en wil bij het Novotel naar binnen gaan. Dat lukt in eerste instantie niet, waarop hij terugloopt naar de auto waarin verdachte nog met [medeverdachte 1] zit. Verdachte heeft [medeverdachte 2] toen gezegd dat hij aan moest bellen. Vervolgens lukt het wel en loopt [medeverdachte 2] rond 00.20 uur het Novotel binnen, zonder de rugtas. Een paar minuten later, rond 00.29 uur, loopt [medeverdachte 2] het Novotel weer uit. Dit keer mét de rugtas op zijn rug. De rechtbank neemt op de foto op p. 89 van het eindproces-verbaal waar dat die rugzak op dat moment niet bol staat. [medeverdachte 2] loopt naar de auto van verdachte en opent de rechter achterdeur. Op de foto op p. 90 van het eind-pv neemt de rechtbank waar dat hij de rugzak dan in zijn rechterhand lijkt te hebben. Vervolgens stapt [medeverdachte 1] uit de auto en rijdt verdachte weg. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] lopen rond 00.30 uur samen het Novotel in. [medeverdachte 1] met rolkoffer en [medeverdachte 2] zonder rugzak.
Op basis van wat hiervoor is beschreven, concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 2] speciaal het hotel is ingegaan om de rugtas te halen en die bij verdachte in de auto te leggen. Verdachte heeft een kwartier in zijn auto gewacht totdat [medeverdachte 2] terugkwam om de rugtas in zijn auto te leggen. De verklaring van verdachte op zitting, dat hij niet heeft gemerkt dat [medeverdachte 2] de rugzak in zijn auto heeft gelegd, wordt daarom als volstrekt ongeloofwaardig terzijde geschoven. Verdachte heeft vervolgens de rest van de nacht de beschikking over de rugtas gehad. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verlaten namelijk iets na 08:00 uur definitief het Novotel om door verdachte naar het station in Breda te worden gebracht voor hun terugreis naar Frankrijk. Bij het verlaten van het Novotel heeft [medeverdachte 1] zijn (rol)koffer bij zich en verdachte geen rugzak. Zo’n tien minuten later wordt de dan bol staande rugzak met harddrugs aangetroffen op de achterbank van de auto van verdachte zoals eerder beschreven.
Op basis van wat hiervoor is omschreven, concludeert de rechtbank dat twee Fransmannen naar Breda zijn gekomen om via verdachte aan een handelshoeveelheid harddrugs te komen die ze mee terug wilden nemen naar Frankrijk. Het medeplegen van het vervoeren van de harddrugs door verdachte kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 mei 2023 te Breda tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 3,36 kilogram heroïne en ongeveer 0,92 kilogram cocaïne
,zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De officier van justitie ziet geen omstandigheden waardoor van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie moet worden afgeweken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit subsidiair een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte die ook blijken uit het reclasseringsadvies. Daarom vraagt de verdediging in strafmatigende zin af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met twee Frans mededaders ruim vier kilo harddrugs vervoerd richting station Breda. Die handelshoeveelheid heroïne en cocaïne zou daarna wellicht door zijn mededaders met de trein verder vervoerd worden naar Frankrijk. Deze harddrugs zijn sterk verslavend en schadelijk zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. De uiterst winstgevende handel hierin leidt zowel direct als indirect tot vele andere vormen van criminaliteit, zoals witwassen en strafbare feiten door gebruikers om hun verslaving te kunnen betalen. Verdachte heeft bijgedragen aan de instandhouding hiervan en niet voor de eerste keer.
Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte al op 4 juli 2017 werd veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie, waarvan 53 voorwaardelijk, voor onder andere heroïnehandel. Op 10 september 2018 volgde een veroordeling tot 65 dagen gevangenisstraf voor onder andere het aanwezig hebben van harddrugs. Op 30 november 2019 werd hij veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf voor het vervoeren van harddrugs op 11 juli van dat jaar. De eerder genoemde voorwaardelijke straf werd tenuitvoergelegd bij vonnis van 12 december 2019. Tussendoor werd hij op 28 maart 2018 in België voor drugsfeiten nog veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 1 jaar en 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Al die straffen hebben blijkbaar onvoldoende indruk op verdachte gemaakt om te zorgen dat hij definitief gestopt is met de handel in harddrugs. Blijkbaar was deze makkelijke manier om geld ‘te verdienen’ nog steeds te aantrekkelijk voor verdachte.
Uit zijn verklaring op zitting en het reclasseringsrapport van 8 november 2023 blijkt onder meer dat verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en nog nooit een baan met een contract heeft gehad. Gelet op de bewezenverklaring heeft verdachte bovendien tegen beter weten in ontkend iets te maken te hebben gehad met het harddrugstransport op 25 mei van dit jaar. Samen met zijn strafblad geeft dat weinig vertrouwen voor de toekomst. Toch wil de rechtbank verdachte nog een keer helpen een drugsvrije toekomst op te bouwen. Met de reclassering is de rechtbank namelijk van oordeel dat verdachte gebaat zou kunnen zijn bij een voorwaardelijk strafdeel, ook al zijn er twijfels of verdachte zich echt aan de voorwaarden zal gaan houden. De reclassering merkt verder terecht op dat in 2018 bij verdachte een verstandelijke beperking (laag IQ) is vastgesteld, maar dat het belangrijk is dat verdachte opnieuw onderzocht wordt. Daardoor zal passende hulp geboden kunnen worden.
Conclusie
Volgens de LOVS oriëntatiepunten voor de strafrechtspraak is voor het vervoeren van ruim vier kilo harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden het uitgangspunt. Gezien het strafblad van verdachte en zijn proceshouding is er geen enkele reden van dat uitgangspunt af te wijken in het voordeel van verdachte. Toch wil de rechtbank verdachte nog een kans geven een andere weg te kiezen dan het criminele pad. Daarom zal de rechtbank 6 maanden van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Bovendien zal de rechtbank aan dat voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen. Daardoor kan de reclassering verdachte na het uitzitten van het onvoorwaardelijk deel beter helpen bij zijn nieuwe start. Dat kan echter alleen slagen als verdachte zich dan ook echt gaat inzetten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

De rechtbank zal de bewaring voor en teruggave aan de rechthebbende gelasten van het in beslag genomen geldbedrag van € 1.320,00.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Opzettelijk, in vereniging, handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 20 (twintig) maanden, waarvan
6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd meldt bij reclassering zo lang en zo frequent als deze dit nodig acht. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak. Hij dient zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. Betrokkene is verantwoordelijk telefonisch en per post bereikbaar te zijn.
* dat verdachte een intakegesprek voert bij een forensische polikliniek, nader te bepalen door de reclassering. Bij deze polikliniek dient een IQ-test en een persoonlijkheidsonderzoek plaats te vinden. Indien hieruit begeleiding/behandeling/ gedragsinterventie voortkomt, krijgt verdachte de inspanningsverplichting deze op positieve wijze te volgen en voltooien. De begeleiding/behandeling/gedragsinterventie duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
* dat verdachte zijn medewerking verleent aan contact met Stichting MEE, of soortgelijke instelling, nader te bepalen door de reclassering.
* dat verdachte medewerking verleent aan contact met de WMO, nader te bepalen door de reclassering
* dat verdachte de reclassering toestemming verleent om contact te mogen onderhouden met zijn zus.
* dat verdachte inzage geeft in zijn financiële situatie en zijn schuld bij het CJIB aflost.
- gelast de bewaring voor en de teruggave aan de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1320,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hofman, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 november 2023.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.