In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2023, stond een minderjarige verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder brandstichting, openlijke geweldpleging tegen goederen en diefstal. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 november 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte vier feiten: bedreiging met een mes, het veroorzaken van een ontploffing met zwaar vuurwerk, openlijk geweld door graffiti aan te brengen op een schoolgebouw, en diefstal van een pictogram uit een parkeergarage.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, terwijl verdachte werd vrijgesproken van feit 1 wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank overwoog dat de verdachte betrokken was bij de openlijke geweldpleging en diefstal, maar niet in vereniging handelde bij feit 4. De strafoplegging bestond uit een werkstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder schoolgang en begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn eerdere niet-strafrechtelijke achtergrond. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank droeg de Stichting Jeugdbescherming Brabant op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden. Het vonnis werd uitgesproken door de kinderrechters P. Pellikaan, M. de Graaf en J. de Jong.