ECLI:NL:RBZWB:2023:8178

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
C/02/415698 / KG ZA 23-549 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van recht van overpad in kort geding

In deze zaak vorderde [eiser01] B.V. in kort geding de verwijdering van een hek dat door [gedaagde 01] B.V. was geplaatst, omdat dit de toegang tot haar perceel belemmert. [eiser01] stelde dat zij door verjaring een recht van overpad had verkregen over het perceel van [gedaagde 01]. De rechtbank oordeelde dat [eiser01] niet voldoende had aangetoond dat zij een recht van overpad had verworven. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor de vorderingen van [eiser01], omdat het hek niet onrechtmatig was geplaatst en de vorderingen van [eiser01] in een bodemprocedure geen kans van slagen zouden hebben. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser01] af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 23 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/415698 / KG ZA 23-549
Vonnis in kort geding van 23 november 2023
in de zaak van
[eiser01] B.V.,
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
advocaat: mr. P. Verkooijen te BREDA,
tegen

1.[gedaagde 01] B.V. C.S.,

te [plaats02] ,
2.
[gedaagde 02] B.V.,
te [plaats02] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 01] en [gedaagde 02] ,
advocaat: mr. M.C.E. Wirken te OOSTERHOUT (NB).

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser01] vordert verwijdering van het hek dat [gedaagde 01] onlangs heeft geplaatst. Door de aanwezigheid van dit hek kunnen [eiser01] en de huurders van haar pand het recht van overpad niet meer uitoefenen. [eiser01] stelt dat zij ten laste van het perceel van [gedaagde 01] een recht van overpad door verjaring heeft verkregen.
1.2.
De vorderingen van [eiser01] worden afgewezen. [eiser01] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij door verjaring een recht van overpad heeft verkregen. Het hek mag daarom blijven staan.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 10
- de producties 11 en 12 van [eiser01]
- de pleitnota’s van partijen
- de mondelinge behandeling van 9 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt

3.De feiten

3.1.
[eiser01] is eigenaar van de [adres01] in [plaats02] . Bestuurder van [eiser01] is de heer [naam01] . Op het perceel ligt een bedrijfspand. [eiser01] heeft dit pand laten bouwen nadat hij in 2000 eigenaar is geworden van de grond.
3.2.
[eiser01] heeft na de koop van het perceel haar bedrijf hier geëxploiteerd. [eiser01] specialiseert zich in de verhuur van hijskranen. [eiser01] verhuurt sinds enkele jaren het pand aan handelsonderneming [bedrijf01] (een recyclecentrum voor metaalafval) en bouwbedrijf [bedrijf02] BV (hierna: [bedrijf02] ).
3.3.
Naast en rechts van het perceel van [eiser01] ligt, op [adres02] , het perceel van [gedaagde 01] met daarop een bedrijfspand. [gedaagde 01] verhuurt het pand aan [gedaagde 02] . [gedaagde 01] is de bestuurder van [gedaagde 02] .
3.4.
[gedaagde 01] heeft in 2013 het perceel gekocht van het bedrijf van de broer van [naam01] . Ook dit bedrijf heeft het perceel in 2000 gekocht en op het perceel een bedrijfspand laten bouwen.
3.5.
Tussen de twee bedrijfsgebouwen ligt een groot binnenterrein. Links van het binnenterrein ligt het pand van [eiser01] . Rechts van het binnenterrein ligt het pand van [gedaagde 01] . De erfgrens ligt ongeveer in het midden van het binnenterrein. Het binnenterrein is ongeveer 17 meter breed.
3.6.
Het bedrijfspand van [eiser01] bevat aan de rechterzijde van het pand drie grote ingangspoorten. Deze poorten worden door de huurders van [eiser01] gebruikt om met vrachtwagens materiaal aan en af te voeren. De vrachtwagens rijden via het binnenterrein naar de ingangspoorten van het bedrijfspand.
3.7.
Het binnenterrein werd totdat het hek werd geplaatst aan de voorkant afgesloten met een gezamenlijke schuifpoort. De huurders van [eiser01] maakten gebruik van het binnenterrein, en ook van het deel dat gelegen is op de grond van [gedaagde 01] .
3.8.
Enkele jaren geleden heeft [gedaagde 01] op haar perceel een keerwand geplaatst halverwege het binnenterrein.
3.9.
Per brief van 9 augustus 2023 heeft [gedaagde 01] aan [eiser01] laten weten dat zij een complete erfafscheiding wil plaatsen aan de voorzijde van beide percelen door middel van dubbele draaipoorten.
3.10.
[gedaagde 01] heeft het deel van de gezamenlijke schuifpoort dat op haar perceel staat, weggehaald en vervangen door een nieuwe draaipoort.
3.11.
Op 13 oktober 2023 heeft [gedaagde 02] per brief laten weten dat zij van plan is om op korte termijn op of bij de erfgrens een hek te plaatsen.
3.12.
[gedaagde 01] heeft op 6 november 2023 ter hoogte van de erfgrens, op haar perceel een hek geplaatst. Dit hek staat dus op het binnenterrein en loopt van voren naar achteren. De aanwezigheid van het hek heeft tot gevolg dat de breedte van de toegangsweg naast de bedrijfsgebouwen voor elk perceel nu ruim acht meter is geworden.

4.Het geschil

4.1.
[eiser01] vordert – samengevat – dat [gedaagde 01] en [gedaagde 02] het pad tussen de gebouwen ontruimt en het zo houdt en het straat- en hekwerk herstelt.
4.2.
[eiser01] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [eiser01] een recht van overpad heeft om via het (binnenterrein van het) perceel van [gedaagde 01] te komen en te gaan naar haar perceel. Dit recht van overpad heeft zij verkregen door verjaring. Onlangs heeft [gedaagden01] op de erfgrens een hekwerk aangebracht. Hierdoor kunnen [eiser01] en haar huurders geen (goed) gebruik meer maken van het recht van overpad. Door het hekwerk is de toegangsweg om de zijkant en achterkant van haar bedrijfspand te bereiken namelijk te smal geworden waardoor haar huurders hun werkzaamheden niet meer goed kunnen uitvoeren. Omdat hierdoor inbreuk wordt gemaakt op haar recht van overpad, dient het hek te worden verwijderd.
Subsidiair stelt [eiser01] dat zij een gebruiksrecht heeft of dat sprake is van een bestendig gebruik en dat plaatsing van het hek om die reden onrechtmatig is.
Tot slot voert [eiser01] aan dat sprake is van een bestendig gebruik dat niet zomaar kan worden beëindigd.
4.3.
[gedaagde 01] en [gedaagde 02] voeren verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen. Er is volgens [gedaagde 01] en [gedaagde 02] geen spoedeisend belang. Ook betwisten [gedaagde 01] en [gedaagde 02] dat [eiser01] een recht van erfdienstbaarheid of een gebruiksrecht heeft om via het perceel van [gedaagde 01] naar het eigen perceel te gaan.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Inleiding
5.1.
[eiser01] vordert in deze procedure een veroordeling van [gedaagde 01] en [gedaagde 02] om het pad gelegen tussen de beide gebouwen van partijen te ontruimen, ontruimd te houden en het straat- en hekwerk te herstellen in de staat zoals deze vóór 6 november 2023 was. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser01] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.
Zoals [gedaagde 01] en [gedaagde 02] terecht hebben aangegeven, kan de voorzieningenrechter in een kort geding procedure niet vaststellen dat [eiser01] een recht van overpad heeft. Dat gebeurt in een bodemprocedure. De voorzieningenrechter moet daarom in deze zaak beoordelen of de vorderingen van [eiser01] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt dat in een kort gedingprocedure geen plaats is voor bewijslevering.
Is er spoedeisend belang?
5.2.
[gedaagde 01] en [gedaagde 02] betwisten allereerst dat [eiser01] spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser01] spoedeisend belang heeft. [eiser01] is van mening dat zij een recht van overpad heeft. Zij stelt dat [gedaagde 01] en [gedaagde 02] inbreuk maken op dit recht. Door de plaatsing van het hek kan [eiser01] namelijk geen gebruik meer maken van het perceel van [gedaagde 01] en [gedaagde 02] zoals zij altijd heeft gedaan. De voorzieningenrechter acht deze door [eiser01] gestelde inbreuk voldoende voor het aannemen van spoedeisend belang. Als het standpunt van [eiser01] juist is, hoeft zij geen schending van haar recht te dulden.
Moeten [gedaagde 01] en [gedaagde 02] het hek verwijderen?
Het recht van overpad
5.3.
[eiser01] stelt zich primair op het standpunt dat zij een recht van overpad heeft om via het terrein van [gedaagde 01] ( [adres02] ) te gaan naar haar eigen perceel op het adres [adres01] . [eiser01] voert hiertoe de volgende stellingen aan.
[naam01] en zijn broer hebben als bestuurders van hun eigen bedrijven op hun eigen terrein de twee bedrijfspanden laten bouwen. Zij exploiteerden daar allebei hun bedrijf. [eiser01] gebruikte het binnenterrein om met hijskranen, vrachtwagens en ander zwaar geschut de achterzijde van het perceel te bereiken. Daar bevindt zich namelijk de toegangsdeur tot de opslag van de bedrijfshal. [eiser01] stelt dat de vennootschappen van de broers toen met elkaar hebben afgesproken dat het binnenterrein open zou blijven zodat het terrein optimaal benut kon worden. Aan [eiser01] is daarmee een recht van overpad verleend, als ware sprake van een erfdienstbaarheid. Bij de koop van het perceel was [gedaagde 01] op de hoogte van het gebruik van het volledige binnenterrein door [eiser01] . Nadat [gedaagde 01] eigenaar is geworden van het perceel heeft dit gebruik voortgeduurd, zonder op- of aanmerkingen van [gedaagde 01] . Er is sprake van bezit van de erfdienstbaarheid. De broers hebben het recht van overpad met zoveel woorden besproken en ook het binnenterrein overeenkomstig dat gebruik ingericht. Zo was er geen erfafscheiding en het binnenterrein werd ook als zodanig zichtbaar zo gebruikt. Ook is het bezit verjaard. Het bezit is bij de bouw van de gebouwen in 2000 ontstaan. Dat is inmiddels meer dan 20 jaar geleden. Het bezit is onafgebroken voortgezet. Zowel [eiser01] als haar huurders hebben steeds op diezelfde wijze gebruik gemaakt van het binnenterrein.
5.4.
[gedaagde 01] en [gedaagde 02] betwist gemotiveerd dat [eiser01] een recht van overpad heeft. Aan de verschillende vereisten voor een beroep op verjaring is niet voldaan.
5.5.
De vraag die moet worden beantwoord is of voorshands kan worden aangenomen dat [eiser01] door verjaring eigenaar is geworden van een recht van erfdienstbaarheid. In dit geval gaat het om een recht van overpad: [gedaagde 01] dient te dulden dat [eiser01] gebruikmaakt van een deel van het terrein van [gedaagde 01] (het midden van het binnenterrein) om te komen van en te gaan naar haar perceel.
5.6.
Een erfdienstbaarheid kan door het vastleggen van de afspraak in een notariële akte ontstaan. Tussen partijen staat vast dat er geen recht van overpad in een notariële akte is vastgelegd.
Ook kan een erfdienstbaarheid ontstaan door verjaring. Er zijn twee vormen van verjaring: verkrijgende verjaring [1] (eigendom na 10 jaar) en bevrijdende verjaring [2] (eigendom na 20 jaar). Voor beide vormen van verjaring geldt als vereiste dat [eiser01] het recht in bezit heeft genomen. Het bezit moet vervolgens langer dan tien of twintig jaren hebben voortgeduurd. Of iemand een recht van erfdienstbaarheid bezit wordt objectief beoordeeld, bijvoorbeeld op basis van uiterlijke omstandigheden. [3] Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bezit van een erfdienstbaarheid inhoudt dat de bezitter ( [eiser01] ) zich op zodanige wijze gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt ( [gedaagde 01] ) daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter beweert een recht van erfdienstbaarheid te hebben. Voor (ondubbelzinnig) bezit van een erfdienstbaarheid is onvoldoende dat de eigenaar van het dienende erf ( [gedaagde 01] ) de gedragingen van de eigenaar van het andere perceel gedoogt. Ook is onvoldoende dat een toestand al sinds mensenheugenis voortduurt. [4]
5.7.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat aan de bezitseis niet is voldaan. [eiser01] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij bezitter is van het recht van overpad. Het feit dat [eiser01] en daarna zijn huurders al lange tijd, mogelijk zelfs meer dan 20 jaar, gebruikmaken van het perceel van de [adres02] om te komen van en te gaan naar [adres01] is onvoldoende om van bezit te spreken. Ook het feit dat [gedaagde 01] en [gedaagde 02] tegen het gebruik geen bezwaar hebben gemaakt of dat dit zelfs met toestemming van hen gebeurde maakt dit niet anders. Er zijn daarnaast geen andere omstandigheden gesteld die maken dat wel sprake is van bezit.
5.8.
De conclusie van het voorgaande is dan ook dat in deze procedure niet aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eiser01] door verjaring een recht van erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [gedaagde 01] heeft verkregen. De vorderingen van [eiser01] worden daarom op deze grondslag afgewezen.
Een persoonlijk gebruiksrecht
5.9.
Subsidiair heeft [eiser01] zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat de plaatsing van het hek onrechtmatig jegens haar is omdat sprake is van een gebruiksrecht van [eiser01] . [eiser01] heeft een verbintenisrechtelijk gebruiksrecht op basis van de afspraken die in 2000 tussen de toenmalige eigenaren van de buurpercelen zijn gemaakt over het gebruik van het middenterrein.
5.10.
De rechtbank overweegt dat de verbintenisrechtelijke afspraak die [eiser01] en de rechtsvoorganger van [gedaagde 01] met elkaar hebben gemaakt om het volledige binnenterrein te gebruiken niet vanzelfsprekend overgaat op [gedaagde 01] bij verkoop van het perceel. Een verbintenisrechtelijke afspraak bindt de personen die de afspraak hebben gemaakt. Het is mogelijk dat de verplichting die de rechtsvoorganger van [gedaagde 01] op zich heeft genomen om te dulden dat haar terrein wordt gebruikt door [eiser01] , ook de volgende eigenaar (zoals [gedaagde 01] ) bindt. Dat heet een kwalitatieve verplichting (artikel 6:252 BW), maar daarvoor geldt dat deze verplichting is opgenomen in een notariële akte en dat deze akte is ingeschreven in het Kadaster. Dat is in deze zaak niet het geval. Van een kwalitatieve verplichting is dus geen sprake. De afspraak over het gebruik van het binnenterrein tussen ondernemingen van de broers in 2000 biedt dus geen grond om het hek nu te laten verwijderen.
Een belangenafweging
5.11.
Tot slot dient in dit kort geding nog een belangenafweging plaats te vinden. De vraag is of bij een afweging van de belangen van partijen toewijzing van de vordering van [eiser01] toch gerechtvaardigd is. Het gaat hier om een afweging tussen enerzijds het belang van [eiser01] bij behoud van het onbelemmerde gebruik van het midden van het binnenterrein en anderzijds het belang van [gedaagde 01] en [gedaagde 02] bij afsluiting van de erfgrens.
5.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van het procesdossier en de mondelinge behandeling ook na afweging van de belangen van partijen de vorderingen van [eiser01] moeten worden afgewezen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende omstandigheden.
5.12.1.
Voor de komst van het hek hebben [eiser01] en haar huurders het (midden van het) binnenterrein gebruikt om met vrachtwagens te komen en te gaan naar de toegangspoorten van het bedrijfspand.
5.12.2.
Op dit moment maakt [eiser01] zelf geen gebruik meer van het middenterrein. Het gaat hier dus met name om het belang dat haar huurders hebben bij een onbelemmerd gebruik van het midden van het binnenterrein.
5.12.3.
Zoals al is geoordeeld is geen sprake van een recht van overpad of van een gebruiksrecht. [gedaagde 01] is eigenaar van haar perceel. Het eigendomsrecht is een sterk recht. Zij heeft daarom het recht om met haar perceel te doen wat zij wil. [gedaagde 01] heeft aangegeven dat zij belang heeft bij het afsluiten van de erfgrens. [gedaagde 01] wil haar perceel volledig gebruiken zonder hinder van anderen. Door een voormalig huurder van [eiser01] werd het perceel van [gedaagde 01] niet alleen gebruikt voor het rijden naar het bedrijfspand. Ook werden zonder toestemming van [gedaagde 01] voertuigen op het perceel van [gedaagde 01] neergezet. [gedaagde 01] en [gedaagde 02] hebben foto’s hiervan overgelegd.
Ook wil zij haar eigendom beschermen. Het plaatsen van een hek op het binnenterrein en een poort aan de voorkant dragen daaraan bij. [gedaagde 01] wil niet dat zij voor de bescherming van haar eigendommen afhankelijk is van anderen. Er wordt door de huurder(s) van [eiser01] ook in het weekend of op andere tijdstippen gewerkt waardoor de poort regelmatig openstaat als [gedaagde 01] of [gedaagde 02] niet aanwezig is.
5.12.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat met het plaatsen van het hek op de erfafscheiding een doorgang van ruim acht meter overblijft op het perceel van [eiser01] . Volgens [eiser01] is deze ruimte te smal voor huurder [bedrijf02] . [bedrijf02] maakt in haar werkplaats in het bedrijfspand prefab houtskeletbouwelementen, zoals dakkapellen van bijvoorbeeld tien meter lang en dakopbouwen. Deze moeten met een kraan en een dieplader geladen en getransporteerd worden via het binnenterrein. [eiser01] stelt zich op het standpunt dat deze werkzaamheden door de aanwezigheid van het hek niet meer mogelijk zijn.
[gedaagde 01] en [gedaagde 02] hebben deze stelling gemotiveerd betwist. Volgens hen is het wel mogelijk om te laden en te lossen en vinden er ook met de aanwezigheid van het hek nog steeds werkzaamheden plaats. Verder hebben [gedaagde 01] en [gedaagde 02] tijdens de mondelinge behandeling aan de hand van een overzichtstekening van de situatie ter plekke gedemonstreerd dat het draaien en keren met vrachtwagens nog steeds mogelijk is. Volgens [gedaagde 01] is er voldoende ruimte op het pad om met twee vrachtwagens naast elkaar te rijden. Ook zijn er deuren aan de voorzijde van het pand die kunnen worden gebruikt.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde 01] en [gedaagde 02] was het aan [eiser01] om aannemelijk te maken dat de ruimte te smal is voor bijvoorbeeld huurder [bedrijf02] om haar werkzaamheden te verrichten. [eiser01] is hier niet in geslaagd. [eiser01] heeft tijdens de zitting aangegeven dat het voor een vrachtwagen met een dieplader niet meer mogelijk is om bijvoorbeeld een dakkapel te laden en te lossen, maar deze stelling heeft zij niet onderbouwd met bijvoorbeeld een filmpje of foto’s waarop het daadwerkelijke probleem te zien is. Er zijn wel foto’s overlegd door [eiser01] (productie 12), maar op die foto’s is het hek nog niet aanwezig. Deze foto’s bieden dan ook geen steun voor de stelling dat de werkzaamheden niet meer kunnen worden uitgevoerd. De brief van [bedrijf02] van 8 november 2023 die door [eiser01] in het geding is gebracht, is in het licht van hetgeen [gedaagde 01] en [gedaagde 02] naar voren hebben gebracht, onvoldoende.
5.12.5.
Daar komt bij dat op de foto’s in de dagvaarding is te zien dat er containers en materiaal aan de zijkant van het bedrijfspand van [eiser01] aanwezig zijn waardoor het pad niet volledig toegankelijk is. Het weghalen van de containers en het materiaal maakt al dat het pad van ruim acht meter volledig kan worden benut. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat het weghalen van deze milieustraat het laden en lossen van materiaal zal vergemakkelijken. Als [eiser01] meent dat de werkzaamheden dan nog steeds niet kunnen worden uitgevoerd, heeft [eiser01] dit standpunt niet goed gemotiveerd.
5.12.6.
Daarnaast is van belang dat [gedaagde 01] tijdig aan [eiser01] heeft laten weten dat zij de erfafscheiding wilde gaan plaatsen en waarom. Ook heeft zij voorgesteld de afsluiting aan de voorzijde gezamenlijk op te pakken. [eiser01] heeft niet met [gedaagde 01] in overleg willen treden om te kijken wat de mogelijkheden waren om het hek ook aan haar zijde door te laten lopen zodat het terrein afgesloten kon worden.
5.13.
De voorzieningenrechter is na weging van deze omstandigheden van oordeel dat het belang van [gedaagde 01] en [gedaagde 02] bij afsluiting van haar erfgrens zwaarder weegt. Het hek op het binnenterrein mag daarom blijven staan.
5.14.
De conclusie van het bovenstaande is dat de vordering van [eiser01] worden afgewezen.
De overige vorderingen
5.15.
De vordering van [eiser01] tot ontruiming van het pad ziet ook op verwijdering van de keerwand. Het eerdere oordeel leidt ertoe dat ook de vordering van [eiser01] tot verwijdering van de keerwand wordt afgewezen. De keerwand maakt geen inbreuk op een recht van [eiser01] . Ook heeft [eiser01] niet aannemelijk gemaakt dat zij door de aanwezigheid van de keerwand onredelijk in haar belang wordt geschaad. Verder staat de keerwand er al enige tijd. Hierdoor dient deze vordering ook wegens het ontbreken van voldoende spoedeisend belang te worden afgewezen.
5.16.
De vordering dat het hekwerk wordt hersteld in de oude staat is ook niet toewijsbaar. [eiser01] legt aan deze vordering ten grondslag dat wegens werkzaamheden omtrent de plaatsing van het hek het perceel van [eiser01] niet kon worden afgesloten. [eiser01] heeft niet aangegeven dat deze werkzaamheden nog steeds gaande zijn. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
5.17.
[eiser01] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 01] en [gedaagde 02] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.755,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser01] af,
6.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 01] en [gedaagde 02] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023.

Voetnoten

1.Artikel 3:99 BW.
2.Artikel 3:105 BW in samenhang met artikel 3:306 BW.
3.Artikel 3:108 BW.
4.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 3 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2060,