ECLI:NL:RBZWB:2023:8175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
02-318461-20; 02-239380-20 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en beschadiging van telefoon, vrijspraak voor verkrachting

Op 24 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere geweldsdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor twee pogingen tot zware mishandeling en voor het opzettelijk beschadigen van de telefoon van een slachtoffer. De feiten vonden plaats op 29 augustus 2020 en 22 september 2020, waarbij de verdachte zich schuldig maakte aan geweld tegen twee vrouwen met wie hij aan het daten was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde verkrachting wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers consistent en betrouwbaar waren, en dat er voldoende bewijs was voor de geweldshandelingen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan een van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/318461-20; 02/239380-20 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [plaats 1]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. W.N. Ramnun, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is in de zaak met parketnummer 02/318461-20 de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

02/318461-20
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 29 augustus 2020 schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, dan wel poging tot zware mishandeling, dan wel mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1) en aan vernieling van de telefoon van [slachtoffer 1] (feit 2).
02/239380-20
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 22 september 2020 schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, dan wel mishandeling van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/318461-20
De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde verkrachting, omdat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat naast de aangifte van [slachtoffer 1] . De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wettig en overtuigend worden bewezenverklaard. Zij acht de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar en het dossier bevat voldoende steunbewijs. Ook feit 2 kan op grond van het dossier wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
02/239380-20
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen. Zij acht de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar en het dossier bevat voldoende steunbewijs, waaronder de medische informatie over haar letsels.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/318461-20
De verdediging bepleit vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde onder feit 1. De verklaringen van [slachtoffer 1] bevatten inconsistenties die niet overeenkomen met de objectieve bewijsmiddelen zoals de telefoonactiviteiten van [slachtoffer 1] . Daarnaast worden de verklaringen niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ten aanzien van feit 1 subsidiair is er bovendien geen sprake van (voorwaardelijk) opzet. Voor feit 1 meer subsidiair wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor feit 2 bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken.
02/239380-20
De verdediging stelt dat gezien het gebrek aan overige bewijsmiddelen, de lezing van verdachte niet voor onaannemelijk kan worden gehouden en dat het beroep op noodweer gehonoreerd dient te worden. Indien het beroep op noodweer wordt verworpen, dient verdachte vrijgesproken te worden omdat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/318461-20
Feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij op 29 augustus 2020 [slachtoffer 1] heeft verkracht, dan wel heeft geprobeerd haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel haar heeft mishandeld.
Niet staat ter discussie dat [slachtoffer 1] samen met verdachte op 29 augustus 2020 op de boot van de ouders van verdachte aanwezig is geweest in de jachthaven aan de [adres] in [plaats 2] .
[slachtoffer 1] heeft, kort gezegd, verklaard dat verdachte haar heeft verkracht en dat hij geweldshandelingen op haar hoofd en lichaam heeft uitgeoefend. Verdachte ontkent dit.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 1]
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 1] geloofwaardig en betrouwbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] telkens consistent heeft verklaard over de kern van de gebeurtenissen, de omstandigheden waaronder de handelingen zouden hebben plaatsgevonden en hoe dit zou zijn gebeurd. Ook is zij daarbij gedetailleerd geweest. Dat [slachtoffer 1] over de volgorde van de handelingen niet op elk moment precies hetzelfde heeft verklaard, doet daar niet aan af. Daarnaast constateert de rechtbank dat door [slachtoffer 1] is verklaard dat de gebeurtenissen omstreeks 13:00 uur zijn begonnen en dat dit enkele uren heeft geduurd. Dit correspondeert met de WhatsApp-berichten die [slachtoffer 1] vanaf ongeveer 13:50 uur heeft verstuurd aan [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Uit deze berichten blijkt dat zij direct door hen opgehaald wilde worden om weg te komen uit de situatie met verdachte. Daarbij komt dat [naam 2] heeft verklaard dat toen zij [slachtoffer 1] ophaalde van de boot, zij zag dat [slachtoffer 1] overstuur was. Ook [naam 1] heeft [slachtoffer 1] diezelfde middag nog gezien en heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer 1] ’s gezicht bont en blauw was en dat zij overstuur was.
Anders dan is betoogd door de verdediging, moet naar het oordeel van de rechtbank op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, de verklaring van [slachtoffer 1] als geloofwaardig en betrouwbaar worden aangemerkt. Deze verklaring kan dan ook worden gebruikt voor het bewijs.
Feit 1 – primair – verkrachting
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat er voor, tijdens en na de seks door verdachte geweldshandelingen op haar zijn uitgeoefend, waardoor er geen sprake meer was van een vrije wil bij [slachtoffer 1] en de seks tegen haar wil heeft plaatsgevonden. Zij verklaart dan ook door verdachte te zijn verkracht, zoals is ten laste gelegd onder feit 1 primair.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze betrouwbaar geachte verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate wordt ondersteund door een ander zelfstandig bewijsmiddel, waarbij geldt dat niet elk onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen hoeft te worden bevestigd.
De rechtbank constateert in dat verband dat het dossier geen steunbewijs bevat voor de seksuele handelingen gepleegd door verdachte. Nu enkel de verklaring van [slachtoffer 1] voorhanden is, is de rechtbank dan ook van oordeel dat ten aanzien van feit 1 primair niet wordt voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Daardoor acht zij niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 1] en zal zij verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 1 – subsidiair – poging tot zware mishandeling
Onder feit 1 subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft geprobeerd aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte gedurende een langere periode met gebalde vuisten op haar gezicht, armen, benen, schouders en rug heeft gestompt. Ook heeft zij verklaard dat verdachte haar aan haar haren en aan haar enkels heeft getrokken.
De rechtbank is van oordeel dat, in tegenstelling tot de seksuele handelingen, de verklaring van [slachtoffer 1] over de geweldshandelingen van verdachte wel wordt ondersteund door de medische informatie, de bevindingen van het door de politie uitgevoerde forensisch onderzoek en door de door [slachtoffer 1] overgelegde foto’s.
Hieruit blijkt dat er letsel is geconstateerd aan haar hoofd, bestaande uit licht hersenletsel, een snijwondje op het voorhoofd en een hematoom onder het linker ooglid. Ook zijn er hematomen en verkleuringen geconstateerd op haar armen, sleutelbeen, onderbenen en enkel. Dit geconstateerde letsel past bij de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient te worden vastgesteld dat verdachte met de door hem gepleegde gedragingen het opzet had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarvoor is onder meer van belang de kracht waarmee is geslagen, het eventuele voorwerp waarmee is geslagen en de plaats(en) waar het slachtoffer is geraakt. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte gedurende een tijdsbestek van een paar uur met gebalde vuist tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 1] heeft gestompt. De rechtbank leidt daarnaast uit de hoeveelheid letsel en de zwaarte van het letsel, zoals het hersenletsel, af dat er bovendien met kracht is gestompt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het menselijk lichaam. Met name aan de zijkant van het hoofd, in de buurt van de slaap, bevinden zich kwetsbare weke delen waardoor de hersenen, die het gehele lichaam aansturen, relatief gemakkelijk beschadigd kunnen raken. Wanneer er meermalen met een gebalde vuist met kracht op het hoofd wordt gestompt, kan dit dan ook leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
Door meermalen en gedurende een langere periode met gebalde vuist met kracht tegen onder meer het hoofd van [slachtoffer 1] te stompen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, zoals subsidiair is ten laste gelegd.
Feit 2
Verdachte wordt tevens verweten dat hij zich op 29 augustus 2020 schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de telefoon van [slachtoffer 1] .
Uit de betrouwbaar geachte verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat verdachte haar telefoon hard op de grond van de boot heeft gegooid. Op de foto van de telefoon, zoals opgenomen in de voegingsstukken van de benadeelde partij, zijn scheuren in het scherm zichtbaar. De rechtbank overweegt dat nadat verdachte de telefoon van [slachtoffer 1] op de grond had gegooid, de telefoon nog wel werkzaam was. Dit blijkt uit de omstandigheid dat [slachtoffer 1] na het incident nog berichten heeft verstuurd. Gelet op al het voorgaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van de telefoon van [slachtoffer 1] .
02/239380-20
Verdachte wordt ook verweten dat hij op 22 september 2020 heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij haar heeft mishandeld.
Niet staat ter discussie dat [slachtoffer 2] samen met verdachte op 22 september 2020 op de boot van de ouders van verdachte aanwezig is geweest in de jachthaven aan de [adres] in [plaats 2] . Ook staat niet ter discussie dat er tussen [slachtoffer 2] en verdachte een incident heeft plaatsgevonden waarbij geweld is gebruikt. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte veelvuldig en langdurig geweldshandelingen op haar hoofd en lichaam heeft uitgeoefend. Volgens verdachte heeft hij het geweld van [slachtoffer 2] moeten afweren en heeft hij haar daarbij één klap gegeven.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 2]
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 2] geloofwaardig en betrouwbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat ook [slachtoffer 2] consistent heeft verklaard over de kern van de gebeurtenissen, de omstandigheden waaronder de geweldshandelingen zouden hebben plaatsgevonden en hoe dit zou zijn gebeurd. Ook heeft zij daarbij veel details verteld. Daarnaast hebben twee onafhankelijke getuigen, [getuige 1] en [getuige 2] , verklaard dat zij beiden [slachtoffer 2] hebben gezien net nadat zij de boot van verdachte had verlaten. Zij zagen dat [slachtoffer 2] kwam aangelopen op blote voeten, dat ze een kleed had omgeslagen, dat ze in shock was en dat ze er gehavend uit zag. Ook door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] wordt ter plaatse waargenomen dat [slachtoffer 2] letsel heeft in haar gezicht en op haar lichaam.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, de verklaring van [slachtoffer 2] als geloofwaardig en betrouwbaar worden aangemerkt. Deze verklaring kan dan ook worden gebruikt voor het bewijs.
Deze betrouwbaar geachte verklaring van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de medische informatie in het dossier, waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] onder meer hoofd- en hersenletsel en diverse hematomen en bloedingen op haar beide oogleden, borsten en armen heeft opgelopen. Dit geconstateerde letsel past bij de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring.
Primair – poging tot zware mishandeling
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient te worden vastgesteld dat verdachte met de door hem gepleegde gedragingen het opzet had om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Ook bij de gebeurtenissen rondom [slachtoffer 2] dient de rechtbank vast te stellen of verdachte door zijn handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte meermalen met gebalde vuist tegen het hoofd van [slachtoffer 2] heeft gestompt en dat hij meermalen tegen haar lichaam heeft geschopt. Ook heeft verdachte zijn knie tegen haar neus gebracht. De rechtbank leidt uit de hoeveelheid letsel, de verspreiding van het letsel over het gehele lichaam, en de zwaarte van het letsel, zoals het hoofd- en hersenletsel, af dat er bovendien met kracht is gestompt en geschopt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het menselijk lichaam. Met name aan de zijkant van het hoofd, in de buurt van de slaap, bevinden zich kwetsbare weke delen waardoor de hersenen, die het gehele lichaam aansturen, relatief gemakkelijk beschadigd kunnen raken. Wanneer er meermalen met een gebalde vuist met kracht op het hoofd wordt gestompt, kan dit dan ook leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
Door meermalen en gedurende een langere periode met gebalde vuist met kracht tegen onder meer het hoofd van [slachtoffer 2] te stompen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, zoals primair is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/318461-20
1. subsidiair
op 29 augustus 2020 te [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht
- in/tegen het gezicht/hoofd en lichaam van die [slachtoffer 1] heeft
gestompt en
- aan de enkels van die [slachtoffer 1] heeft getrokken en
- aan de haren van die [slachtoffer 1] heeft getrokken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 29 augustus 2020 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon (Iphone) geheel toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft beschadigd.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de eerste regel van het onder feit 2 ten laste gelegde weggevallen het jaartal 2020. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
02/239380-20
op 22 september 2020 te [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen met kracht in het gezicht en tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschopt en gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

02/318461-20

5.1
De strafbaarheid van het feit en verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
02/239380-20
5.2
De strafbaarheid van het feit
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door [slachtoffer 2] . Gezien het aan hem toegebrachte letsel heeft verdachte ook proportioneel gehandeld en gekozen voor het lichtste middel, namelijk door [slachtoffer 2] te slaan, waardoor ook aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, gelet op het bij [slachtoffer 2] geconstateerde letsel, de inhoud van haar verklaringen en de manier waarop zij de boot af vluchtte. Er was aan de zijde van verdachte dan ook geen sprake van wettige zelfverdediging.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging gericht is tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De door een verdachte tegen deze (dreigende) aanranding gevoerde verdediging dient noodzakelijk en geboden te zijn geweest.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer 2] . Verdachte heeft in zijn eerdere verhoren en tijdens het onderzoek ter zitting ook geen verklaring afgelegd over de aanleiding waarom [slachtoffer 2] uit het niets geweld op verdachte zou hebben toegepast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Het beroep op noodweer zal worden verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.3
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling in beide zaken of in één van de zaken, dan wordt verzocht aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Dit al dan niet in combinatie met een taakstraf en een voorwaardelijk strafdeel. Er dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in 2020 in één maand tijd schuldig gemaakt aan twee keer poging tot zware mishandeling van twee vrouwen met wie hij aan het daten was. Het betreffen twee nagenoeg identieke gebeurtenissen, waarbij verdachte bij allebei de vrouwen aanhoudend en excessief geweld heeft gebruikt. De geweldshandelingen hebben zich afgespeeld op de boot van de ouders van verdachte in een jachthaven. Het betrof dan ook een relatief kleine ruimte op een afgelegen locatie, waardoor het voor de vrouwen moeilijk was om hiervan weg te komen. Het is goed voorstelbaar dat dit voor hen zeer angstig is geweest en dat zij moeten hebben gevreesd voor hun leven.
Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De feiten hebben op beide vrouwen een grote impact gehad en zij ervaren tot op de dag van vandaag nog de gevolgen hiervan. Zo blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 1] ter zitting en uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding dat zij zich heeft gewend tot de huisarts en de psycholoog en dat ze binnenkort begint met EMDR-therapie. Ten aanzien van [slachtoffer 2] is gebleken dat zij als gevolg van het feit tijdelijk arbeidsongeschikt is geraakt.
Verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Ook ter zitting heeft verdachte geen schuldbewustzijn getoond. Bovendien heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte elk moment aangrijpt om beide vrouwen (nog meer) te beschadigen en in een kwaad daglicht te zetten. De rechtbank weegt deze proceshouding in het nadeel van verdachte mee.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Over verdachte is geen reclasseringsadvies opgesteld, waardoor de rechtbank enkel de door de verdediging ter zitting gegeven inlichtingen omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan gebruiken om zich een beeld te vormen van verdachte.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend is. De rechtbank constateert echter dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met meer dan twaalf maanden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden moet door de rechter naar bevind van zaken worden gehandeld.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf matigen tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Verdachte heeft geen inzicht getoond in de drijfveren die hem tot het gebruik van excessief geweld hebben gebracht. Net als de officier van justitie ziet de rechtbank daarom aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en om aan verdachte een langere proeftijd op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.

7.De benadeelde partij

02/318461-20
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 15.486,59. Dit bedrag bestaat uit € 486,59 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 subsidiair en feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade bevat een viertal posten, te weten eigen risico telefoon (€ 139,00), eigen risico zorg (€ 264,03), niet vergoede kosten medicatie (€ 15,88) en kosten opvragen medische informatie (€ 67,68).
De rechtbank is van oordeel dat de verschillende kostenposten voldoende zijn onderbouwd door middel van stukken. De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding dan ook volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het bewezenverklaarde handelen op zeer grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de [slachtoffer 1] . Namens [slachtoffer 1] is gesteld dat zij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden en nog steeds ondervindt en dat zij hiervoor onder behandeling is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat zij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, wijst zij de vordering toe tot een bedrag van € 5.000,00. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 29 augustus 2020.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
02/318461-20
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/318461-20
feit 1, subsidiair:poging tot zware mishandeling;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoort, beschadigen;
02/239380-20
poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
02/318461-20
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van
€ 5.486,59, waarvan € 486,59 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
, € 5.486,59 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 62 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2023.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.