ECLI:NL:RBZWB:2023:8167

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
10411823 CV EXPL 23-1032 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon en discussie over beëindigingsovereenkomst in arbeidszaak

In deze zaak vordert de eiser, die werkzaam was als Service Manager bij de gedaagde, een besloten vennootschap, betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag en andere emolumenten. De eiser stelt dat de beëindigingsovereenkomst die op 15 april 2022 is gesloten, tijdig is ontbonden, waardoor de arbeidsovereenkomst doorliep tot 30 september 2022. De gedaagde betwist dit en voert aan dat de beëindigingsovereenkomst nooit is ontbonden, omdat de communicatie van de eiser niet duidelijk was en er geen beroep op vernietiging is gedaan. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde de e-mailberichten van de gemachtigde van de eiser niet anders had kunnen begrijpen dan als een beroep op ontbinding van de beëindigingsovereenkomst. De kantonrechter concludeert dat de beëindigingsovereenkomst tijdig is ontbonden, waardoor de gedaagde verplicht is om het loon en de emolumenten te betalen. De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiser toe, met uitzondering van de gevorderde wettelijke verhoging, en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten. De gedaagde wordt ook verplicht om deugdelijke bruto-/nettospecificaties af te geven en een dwangsom wordt opgelegd voor het geval deze verplichting niet wordt nagekomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10411823 CV EXPL 23-1032
vonnis d.d. 15 november 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonadres] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M.E. Voorn, werkzaam ten kantore van Voorn & Partners Juristen te Breda ,
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsadres] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.R. Chel, advocaat te Oosterhout.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 23 maart 2023 met producties;
b. de conclusie van antwoord van 7 juni 2023;
c. de conclusie van repliek van 5 juli 2023;
d. de conclusie van dupliek van 30 augustus 2023 met één productie.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
1. tot betaling van het achterstallig loon van € 3.730,00 bruto per maand vanaf 1 juni 2022 tot en met 30 september 2022;
2. tot betaling van de vakantietoeslag en overige emolumenten over voornoemd loon;
3. tot betaling van de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente over voornoemd loon;
4. tot betaling van een bedrag aan opgebouwde en niet-opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. tot afgifte van deugdelijke bruto-/nettospecificaties op straffe van verbeurte van een dwangsom;
6. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten;
7. tot betaling van de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
2.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [gedaagde] exploiteert een onderneming in de reparatie en onderhoud van machines;
- [eiser] is met ingang van 1 oktober 2020 in dienst getreden bij [gedaagde] voor de duur van één jaar in de functie van “Service Manager” tegen een brutoloon van laatstelijk € 3.730,00 (exclusief 8% vakantietoeslag) bij een 38-urige werkweek. Op de overeenkomst is de CAO Metaal en Techniek van toepassing;
- de arbeidsovereenkomst is op 17 september 2020 verlengd voor de duur van één jaar;
- op 15 april 2022 is een beëindigingsovereenkomst gesloten tussen partijen ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden;
- op 28 april 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] bericht:
“(…) Namens de heer [eiser] vernietig ik de door hem op 15 april 2022 ondertekende VSO in opgemelde zaak (…)”;
- op 29 april 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] bericht:
“(…) De VSO ter beëindiging van het dienstverband welke door de heer [eiser] op d.d. 15 april jl. heeft ondertekend is ontbonden conform artikel 7:670b BW.
De heer [eiser] houdt zich beschikbaar voor werkzaamheden.
Desgewenst kunt u hem daarvoor oproepen.
Indien u geen gebruik wenst te maken van zijn arbeid ontslaat dat u niet van de verplichting zijn loon tijdig te voldoen. (…)”.
3.2
[eiser] stelt dat hij de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst tijdig heeft ontbonden. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is daardoor doorgelopen tot en met 30 september 2022, zodat [gedaagde] het loon, de vakantietoeslag, de opgebouwde en niet-opgenomen vakantiedagen en de overige emolumenten tot het einde van de arbeidsovereenkomst verschuldigd is. Nu zij niet overgaat tot betaling, is zij de wettelijke verhoging, rente en kosten verschuldigd geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert [eiser] aan dat, als het e-mailbericht van 28 april 2022 niet als ontbindingsverklaring kan worden gekwalificeerd, de beëindigingsovereenkomst in ieder geval door het e-mailbericht van 29 april 2022 is ontbonden. Het enkel stilzitten door [eiser] , na het overleg in juli 2022, is onvoldoende om aan te nemen dat het geschil tussen partijen definitief was afgewikkeld.
3.3
[gedaagde] voert aan dat het e-mailbericht van de gemachtigde van [eiser] van 28 april 2022 is ontvangen, maar dat zij daar geen aandacht aan heeft besteed, nu de e-mail zonder contactgegevens of logo is verstuurd. Van [eiser] had [gedaagde] op dat moment niets meer vernomen, zodat zij niet verwachtte dat hij de beëindigingsovereenkomst wilde ontbinden. De inhoud van het e-mailbericht was ook niet duidelijk, nu een beroep wordt gedaan op vernietiging, maar geen vernietigingsgrond wordt genoemd. Er is nadien ook niet gebleken van omstandigheden die een beroep op vernietiging rechtvaardigen. Er werd op dat moment geen beroep gedaan op de ontbinding van de overeenkomst. Dit geldt ook voor het e-mailbericht van 29 april 2022, zodat de beëindigingsovereenkomst nooit is ontbonden. Van de gemachtigde van [eiser] mocht verwacht worden dat, als hij de overeenkomst had willen ontbinden namens [eiser] , hij dit duidelijk in zijn e-mailbericht had opgenomen. Partijen zijn toch vanaf juli 2022 in overleg getreden, waarbij [gedaagde] aan [eiser] heeft bericht dat het handelen van [eiser] tijdens zijn dienstverband voldoende reden gaf om hem ontslag op staande voet te geven. Daarbij heeft hij [gedaagde] schade berokkend, zodat zij nog een beroep op schadevergoeding kan doen. Na dit overleg is niets meer vernomen van [eiser] , zodat [gedaagde] ervan uit is gegaan dat de kwestie definitief was afgewikkeld. Het verbaasde haar dan ook dat de onderhavige procedure is gestart.
3.4
Tussen partijen staat vast dat zij op 15 april 2022 een beëindigingsovereenkomst hebben gesloten, zoals bedoeld in artikel 7:670b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 7:670b lid 2 BW (en artikel 15 van de beëindigingsovereenkomst) is vervolgens opgenomen dat [eiser] de mogelijkheid had de beëindigingsovereenkomst zonder opgaaf van reden, binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, te ontbinden middels verzending van een schriftelijke, aan de werkgever gerichte, verklaring. De termijn voor ontbinding liep tot en met 29 april 2022.
3.5
In het e-mailbericht van de gemachtigde van [eiser] van 28 april 2022 wordt een beroep gedaan op de vernietiging van de beëindigingsovereenkomst en uit het e-mailbericht van de gemachtigde van [eiser] van 29 april 2022 vloeit voort dat werd uitgegaan van de ontbinding van de overeenkomst. Beide e-mailberichten zijn binnen de voornoemde ontbindingstermijn aan [gedaagde] verzonden en niet is betwist dat deze (tijdig) zijn ontvangen.
3.6
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de e-mailberichten van de gemachtigde van [eiser] niet anders had kunnen begrijpen dan een beroep op de aan [eiser] toekomende ontbindingsbevoegdheid. Zij was er immers mee bekend dat hem die bevoegdheid toekwam, dit was opgenomen in de beëindigingsovereenkomst. Daarbij wordt in het e-mailbericht van 29 april 2022 uitgegaan van de ontbinding van de beëindigingsovereenkomst, zodat [gedaagde] in ieder geval op dat moment het e-mailbericht van de gemachtigde van [eiser] van 28 april 2022 had moeten begrijpen als een beroep op de ontbinding van de beëindigingsovereenkomst. Voor zover er op dat moment nog onduidelijkheid was bij [gedaagde] had het op haar weg gelegen duidelijkheid te vragen bij (de gemachtigde van) [eiser] . Naar het oordeel van de kantonrechter is de beëindigingsovereenkomst tijdig ontbonden, zodat de arbeidsovereenkomst is blijven bestaan tot en met 30 september 2022, het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigde vanwege het verstrijken van de afgesproken bepaalde tijd.
3.7
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, waaronder het betalen van loon en emolumenten, dient na te komen.
3.8
[gedaagde] voert daarnaast nog aan dat, nu zij niets meer hoorde van [eiser] na het overleg tussen partijen en de brief van haar gemachtigde van 8 augustus 2022, ervan uit had mogen gaan dat het geschil tussen partijen definitief was afgewikkeld. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] bedoelt dat sprake is van rechtsverwerking, nu beide partijen het erover eens zijn dat de verjaringstermijn voor de vordering nog niet was verlopen. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is echter enkel tijdsverloop of stilzitten onvoldoende (zie bijvoorbeeld HR 26 maart 1999, NJ 1999, 445). Niet is gesteld of gebleken van een rechtshandeling van (de gemachtigde) van [eiser] , waaruit voortvloeit dat hij afstand zou hebben gedaan van zijn vorderingen.
3.9
Uit het voorgaande volgt dat het gevorderde loon, te vermeerderen met de vakantietoeslag en overige emolumenten, en de gevorderde afrekening van de opgebouwde en niet genoten vakantiedagen toewijsbaar zijn.
3.1
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over voornoemde bedragen toe te kennen.
3.11
De vordering tot afgifte van deugdelijke bruto-/nettospecificaties is eveneens toewijsbaar. De kantonrechter zal aansluiting zoeken bij de gevorderde afgiftetermijn van 30 dagen na betekening van dit vonnis te bepalen. De dwangsom wordt gematigd tot een bedrag van € 100,00 per dag met een maximum van € 2.500,00.
3.12
De gevorderde wettelijke rente is, als gegrond op de wet, toewijsbaar als in het dictum vermeld.
3.13
Een vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten is eveneens toewijsbaar. [eiser] heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en op grond van het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (te vinden onder nummer: ECLI:NL:HR:2014:1405) is recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten op het moment dat daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden worden verricht. De kantonrechter ziet, gelet op de toegewezen hoofdsom, aanleiding de buitengerechtelijke kosten te matigen tot het bijbehorende forfaitaire tarief, zijnde een bedrag van € 1.118,28.
3.14
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proces- en nakosten. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 129,14;
- griffierecht € 693,00;
- gemachtigdensalaris € 792,00 (2 punten x tarief € 396,00);
- nakosten
€ 132,00 +;
Totaal € 1.746,14
3.15
De wettelijke rente over de proces- en nakosten wordt toegewezen als in het dictum vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
  • een bedrag van € 3.730,00 bruto per maand over de periode 1 juni 2022 tot en met 30 september 2022, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten;
  • een bedrag, gelijk aan de in die periode opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen;
  • de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid van die bedragen tot de dag van de algehele voldoening;
  • de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.118,28;
veroordeelt [gedaagde] om binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] af te geven deugdelijke bruto-/nettospecificaties met betrekking tot de voornoemde bedragen aan loon, vakantietoeslag, overige emolumenten en opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat niet binnen voornoemde termijn aan deze veroordeling is voldaan met een maximum van € 2.500,00;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.746,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen. [gedaagde] is de wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.