ECLI:NL:RBZWB:2023:8165

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
C/02/408560 / HA RK 23-67 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming deskundige voor taxatie van vastgoed tussen broer en zus

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen [verweerster], waarbij [verzoeker] verzocht om een voorlopig deskundigenbericht te laten opstellen door een taxateur. Het geschil betreft de waardebepaling van een perceel dat in 2008 aan [verweerster] is geleverd, en waarover partijen in conflict zijn over de voorwaarden van de taxatie en de opzegging van een notariële overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende concrete randvoorwaarden zijn om een deskundige te benoemen, en dat er nog onduidelijkheden bestaan over de opzegdatum en de investeringen die door [verweerster] zijn gedaan. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat het prematuur is en er eerst duidelijkheid moet komen over de geschilpunten voordat een deskundige kan worden benoemd. Tevens is [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van [verweerster].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rekestnummer: C/02/408560 / HA RK 23-67
Beschikking van 13 november 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. K.A.M.J. Horsch te Leusden,
tegen
[verweerster],
wonende te [plaats 2] ,
verweerster,
advocaat mr. C.L. Kock te Heemstede.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “ [verweerster] ”.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 28 februari 2023 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
  • het daarop ontvangen verweerschrift met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 2 oktober 2023;
  • de ter mondelinge behandeling overgelegde pleitnota van [verweerster] .

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] en [verweerster] zijn broer en zus.
2.2.
Op 25 april 2008 is het perceel, gelegen te ( [postcode] ) [plaats 2] aan het [adres] (verder: het perceel) aan [verweerster] geleverd voor een bedrag van € 650,000,00. Op het perceel zijn een woning en atelier gerealiseerd. De woning werd door beide partijen bewoond, waarbij de lasten tussen partijen werden verdeeld.
2.3.
Op 25 april 2008 is een hypotheekakte gepasseerd op naam van [verzoeker] en [verweerster] ten behoeve van – kort gezegd – de Rabobank voor een bedrag van € 1.200.000,00 ten laste van onder andere het perceel.
2.4.
Op 25 april 2008 is een notariële overeenkomst met hypotheek gepasseerd, waarin de onderlinge afspraken tussen partijen zijn vastgelegd.
2.5.
Bij e-mailbericht van 8 mei 2019 bericht de heer [naam] , namens [verzoeker] , aan [verweerster] :
“(…) Op uw verzoek stuur ik u hierbij de vordering die het mogelijk maakt de bestaande overeenkomsten (d.d. 25 april 2008) tussen u en [verzoeker] met betrekking tot de financiering en hypotheken die horen bij het huis aan de [adres] te [plaats 2] te ontbinden. (…) In de notariële overeenkomst is verder vastgelegd dat bij opzegging van de overeenkomst [verzoeker] recht heeft op 1/4 van de vrije verkoopwaarde van het huis verminderd met de waarde van de geldlening van de Rabobank op dat moment.
De vordering is dus opgebouwd uit 2 delen:

de oorspronkelijk ingelegde eigen middelen van [verzoeker] € 97.285,36

1/4 van de huidige overwaarde van het huis aan de [adres] te [plaats 2] , hiervoor dient door een onafhankelijke makelaar ene waardebepaling te worden gedaan, zoals beschreven in de notariële overeenkomst. (…)”.
2.6.
Bij brief van 30 december 2021 heeft de eerdere gemachtigde van [verzoeker] de notariële overeenkomst, voor zover nodig, opgezegd.
2.7.
Bij brief van 14 februari 2022 bericht de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerster] dat de brief van 30 december 2021 wordt gezien als opzegging, zodat de vordering van [verzoeker] pas op 30 juli 2022 opeisbaar is.
2.8.
Op 24 mei 2023 heeft [verzoeker] de grosse van de notariële overeenkomst betekend aan [verweerster] en de mogelijkheid van de openbare verkoop van het perceel medegedeeld.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen. [verzoeker] vraagt een gespecialiseerd taxateur op het gebied van waardebepaling van vastgoed te benoemen als deskundige om de waarde van het perceel met aanhorigheden, al dan niet met inbegrip van het atelier, te bepalen op meerdere data. Het belang van [verzoeker] bij het verzoek is de waarde vast te leggen van het perceel. De diverse data zijn noodzakelijk, omdat partijen in geschil zijn over het moment van opzegging. Op het verweer van [verweerster] heeft [verzoeker] aangevoerd zich te conformeren aan de opzegging per 30 december 2021. Ook maakt hij er geen bezwaar tegen dat, naast voornoemde datum en per 8 mei 2019, ook de waardebepaling per 1 november 2018 wordt meegenomen tijdens de waardebepaling. De executie van de notariële overeenkomst begint bij de waardebepaling en daarna kan pas worden geoordeeld over het beroep op verrekening en andere verweren. Het is juist dat de executie van de notariële overeenkomst is aangezegd, maar [verzoeker] komt liever tot afspraken met [verweerster] . Er is dus geen sprake van misbruik van procesrecht, het gebrek aan belang of een fishing expedition. Als het verzoek wordt afgewezen staat de procedure tussen partijen weer stil.
3.2.
[verweerster] verzet zich tegen inwilliging van het verzoek en voert aan dat er tussen partijen geen geschil is over de vraag of er een taxatie moet plaatsvinden, maar over de voorwaarden waaronder de taxatie moet plaatsvinden. Onduidelijk is immers per welke datum de notariële overeenkomst is opgezegd. [verweerster] is van mening dat dit per 1 november 2018, dan wel 1 mei 2018, is geweest, omdat [verzoeker] toen uit de woning is vertrokken, opgehouden is met betalen en aanspraak heeft gemaakt op 1/4 van de overwaarde van het perceel. [verzoeker] gaat uit van 30 december 2021, maar vraagt vervolgens een taxatie per 30 juni 2022. Op die datum is niet opgezegd, zodat er in ieder geval geen belang is bij een taxatie per die datum. Voorts is er tussen partijen discussie over wat er als onderpand heeft te gelden, nu [verweerster] meent dat het atelier buiten de taxatie dient te blijven. Ook is tussen partijen in geschil in hoeverre [verzoeker] aan zijn verplichtingen heeft voldaan en welke hypotheeklasten en gebruikerskosten nog moeten worden verrekend met de vordering van [verzoeker] . Tot slot is tussen partijen in geschil of rekening moet worden gehouden met de door [verweerster] gedane investeringen. Een groot deel van deze geschilpunten wordt niet meegenomen in het voorgestelde onderzoek. Daarbij behoeft [verzoeker] geen vonnis te verkrijgen om de notariële overeenkomst te executeren, zodat het onderzoek niet van belang is voor een nog te voeren procedure. De grosse van de overeenkomst is immers al betekend en de openbare verkoop is al aangezegd. Tot slot is het verzoek prematuur, nu eerst tussen partijen moet worden overlegd over de waarde van het perceel. Dit heeft nog niet plaatsgevonden. Het handelen van [verzoeker] leidt dan ook tot misbruik van procesrecht. Bovendien is er een gebrek aan belang bij het verzoek en tot slot is sprake van een fishing expedition.

4.De beoordeling

4.1.
Een voorlopig deskundigenonderzoek dient ertoe een partij de mogelijkheid te geven aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die heeft te oordelen over een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Een verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek dient, indien het verzoek voldoende concreet en ter zake dienend is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden, in beginsel te worden toegewezen. Afwijzing van een verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek is slechts mogelijk indien zich feiten en omstandigheden voordoen die duiden op strijd met de goede procesorde, misbruik van bevoegdheid, dan wel een ander door de rechter geoordeeld zwaarwichtig belang (zie onder andere HR 19 december 2003, NJ 2004, 584).
4.2.
De rechtbank overweegt dat [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat hij ermee akkoord gaat dat ook de door [verweerster] geopperde opzegdatum wordt meegenomen in de waardebepaling. Dit betekent dat waardebepalingen moeten worden verricht per 1 november 2018, 8 mei 2019 en 30 december 2021, waarbij bij iedere waardebepaling uitgegaan moet worden van de waarde met en zonder atelier. Dit betekent dat de deskundige zes verschillende waardes zou moeten vaststellen. Daarbij zijn er nog andere geschilpunten tussen partijen, zoals de investeringen en de verrekeningen, waarover, naar alle waarschijnlijkheid, in een gerechtelijke procedure duidelijkheid moet worden verkregen. De rechtbank is van oordeel, zoals door [verzoeker] wordt gesteld, dat de verrekeningen pas na de waardebepaling aan de orde komen, zodat daarmee thans geen rekening hoeft te worden gehouden. Dit geldt echter niet voor de gedane investeringen, waarvan thans niet duidelijk is of deze (in geheel) van invloed zijn op de waarde van het perceel. Dit betekent dat er thans nog een onduidelijkheid is, waarover duidelijkheid moet komen voordat een deugdelijke waardebepaling kan worden gedaan. De rechtbank acht het dan ook prematuur om in dit stadium van de procedure een deskundige te benoemen, omdat er van de zes gevraagde waardebepalingen er in ieder geval vijf onnodig zullen zijn en de zesde mogelijk niet afdoende is, omdat nog onduidelijkheid is van het belang van de gedane investeringen. Het ligt dan ook voor de hand (om in een bodemprocedure) eerst duidelijkheid te verkrijgen over de opzeggingsdatum en de vragen of het atelier en de investeringen moet worden meegenomen in de waardebepaling, alvorens een deskundige wordt benoemd (al dan niet in overleg tussen partijen). Onvoldoende is dan ook onderbouwd dat het verzoek voldoende concreet en ter zake dienend is. Het verzoek wordt afgewezen.
4.3.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proces- en nakosten. Aan de zijde van [verweerster] worden deze begroot op € 1.169,00 aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 1.169,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling de beschikking daarna betekend, dan moet [verzoeker] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2023.