ECLI:NL:RBZWB:2023:8127

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
02/188641-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal, belediging en bedreiging met oplegging van ISD-maatregel

Op 24 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd beschuldigd van winkeldiefstal, belediging door in het gezicht te spugen, en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De officier van justitie achtte alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging zich voor het overige refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan winkeldiefstal en belediging, maar sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde mishandeling. De rechtbank overwoog dat het spugen in het gezicht van de aangever als belediging kon worden gekwalificeerd, maar niet als mishandeling, omdat er geen sprake was van lichamelijk letsel of pijn. De verdachte werd ook beschuldigd van bedreiging, wat door de rechtbank als bewezen werd beschouwd.

De rechtbank legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat eerdere maatregelen niet hadden geleid tot gedragsverandering en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n, 57, 266, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/188641-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
raadsman mr. D. Vong, advocaat te Rijen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 november 2023, waarbij de officier van justitie mr. P. Kuipers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) winkeldiefstal;
2) mishandeling door in het gezicht te spugen, subsidiair ten laste gelegd als belediging;
3) bedreiging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Hij komt ten aanzien van feit 2 tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging merkt op dat ten aanzien van feit 2 alleen een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde kan volgen. Hij refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal en het spugen in het gezicht en bedreigen van aangever [benadeelde] , zoals aan hem ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de kwalificatie van feit 2 overweegt de rechtbank als volgt.
Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn alsmede - onder omstandigheden - het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Ook het opzettelijk benadelen van de gezondheid kan onder mishandeling vallen. Uit de Memorie van Toelichting op artikel 300 Sr volgt dat er sprake moet zijn van een zeer onaangename fysieke ervaring, wil een handeling als mishandeling gekwalificeerd kunnen worden.
De rechtbank is van oordeel dat onder omstandigheden het bespuugd worden in het gezicht een zeer onaangename fysieke ervaring kan zijn, die als mishandeling kan worden gekwalificeerd. Dat dit in het concrete geval voor de in het gezicht bespuugde aangever ook daadwerkelijk het geval is geweest, kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden vastgesteld. Aangever heeft verklaard dat het spuugincident hem een vies gevoel gaf. Van enig fysiek gevolg, in de termen van de Hoge Raad (HR 11 februari 1929 NJ 1929, p. 503 en HR 12 december 1967, NJ 1970, 314) “min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam”, dat maakt dat (mogelijk) van mishandeling kan worden gesproken, blijkt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen echter niet. Een ‘vies gevoel’ duidt veel meer op een “leed opleverende gemoedsaandoening", oftewel een onaangename psychische ervaring. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank moet het ten laste gelegde spugen in het gezicht van aangever wel worden aangemerkt als belediging, zodat het onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank acht hetgeen onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 aan verdachte ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 juli 2023 te Tilburg,
levensmiddelen en blikjes tonijn en alcoholische dranken, die aan de Jumbo (gelegen aan het [adres] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op of omstreeks 30 april 2023 te Tilburg, opzettelijk [benadeelde] , in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door (met kracht) in het gezicht van die [benadeelde] te spugen;
3.
op of omstreeks 30 april 2023 te Tilburg, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik pak jou nog wel" en "ik maak je kapot" en "kom hier zodat ik je kan slopen", en daarbij met een hand een snijbeweging langs zijn, verdachtes, keel gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelstelmatige daders (hierna ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt geen ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Het is disproportioneel en in strijd met artikel 38m Sr om alleen voor het verkrijgen van diagnostiek een ISD-maatregel op te leggen. Subsidiair wordt verzocht bij oplegging van de ISD-maatregel het reeds ondergane voorarrest van de duur van de ISD-maatregel af te trekken, met name gelet op de geringe ernst van de feiten die voorliggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor de gedupeerde veel schade en hinder oplevert. Het handelen van verdachte getuigt van weinig respect voor de eigendommen van anderen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging en bedreiging van een medewerker van de opvang waar verdachte op dat moment verbleef. Uit de aangifte blijkt dat aangever zich zeer bedreigd en vies heeft gevoeld door het handelen van verdachte. Het hele voorval heeft impact gehad op aangever, die er juist was om verdachte hulp te bieden.
De rechtbank slaat acht op het over verdachte opgemaakte strafblad, waaruit blijkt dat verdachte gedurende de afgelopen vier jaar vaker is veroordeeld voor feiten zoals de onderhavige.
In het door de reclassering opgemaakte advies van 27 oktober 2023 komt onder meer naar voren dat verdachte problemen heeft op het gebied van huisvesting, psychosociaal functioneren, houding, middelengebruik, sociaal netwerk, relatie met familie en financiën. Beschermende factoren zijn er niet. Er zijn door de jaren heen meerdere voorwaardelijke veroordelingen ten uitvoer gelegd, omdat verdachte zich niet hield aan bijzondere voorwaarden. Hij is niet gemotiveerd tot klinische behandeling met diagnostisch onderzoek, wat wel noodzakelijk wordt geacht om de kans op recidive te verkleinen en de maatschappij te verlichten van de schade die hij toebrengt. De kans op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden wordt gezien als hoog. Verdachte staat niet open voor hulpverlening en laat telkens weer agressief en (seksueel) grensoverschrijdend gedrag zien. Hij kent een gebrek aan probleeminzicht en bagatelliseert de tenlasteleggingen en delictplegingen door de jaren heen. Geadviseerd wordt aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Eerdere gevangenisstraffen, ambulante behandeling, reclasseringstoezichten of andere justitiële maatregelen hebben niet geleid tot (blijvende) gedragsverandering. In het verleden is gebleken dat een reclasseringstoezicht onvoldoende kader biedt om verdachte op een adequate manier te kunnen begeleiden, gedragsverandering te bereiken en om recidive te voorkomen. Gedragsverandering wordt alleen haalbaar geacht, wanneer dit in een drang- en dwangkader zoals de ISD-maatregel is. Daarnaast zal een ISD-maatregel de maatschappij beschermen tegen het delictgedrag van verdachte. Er wordt gedurende twee jaar aan zijn problematiek gewerkt en aan zijn terugkeer in de maatschappij. Naast de ISD-maatregel wordt geadviseerd aan verdachte een contactverbod met aangever en locatieverbod betreffende [locatie] van SMO Traverse op te leggen.
Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt de wet in artikel 38m Sr een aantal eisen. Uit het eerste lid, onder 2, van dit artikel volgt immers dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf moet zijn veroordeeld en het nieuwe feit moet zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregel. Verder moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en moet de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen. Gebleken is dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten meermalen wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf. Voor de straffen opgelegd door de politierechter op 22 juni 2023, 14 maart 2023 en 12 november 2021 geldt dat uit het uittreksel van het justitiële documentatieregister van
2 november 2023 volgt dat deze straffen volledig ten uitvoer zijn gelegd. Uit het reclasseringsrapport blijkt verder dat sprake is van een hoog recidiverisico en de veiligheid van de maatschappij oplegging van een ISD-maatregel vereist. Aldus is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 38m Sr.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte over een periode van vijf jaar (rekenend vanaf de datum van het laatst gepleegde misdrijf) processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijffeit in de laatste twaalf maanden. Verdachte voldoet dan ook zowel aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel als aan de richtlijnen die het openbaar ministerie hanteert voor het vorderen van de ISD-maatregel.
Gelet op het voorgaande kan en zal de rechtbank een ISD-maatregel aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht af te trekken van de duur van de op te leggen ISD-maatregel. Teneinde de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek de best mogelijke kans te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, is de rechtbank van oordeel dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer moet worden gelegd.
De rechtbank ziet, gelet op de (duur van de) ISD-maatregel die aan verdachte wordt opgelegd, ook geen aanleiding om aan verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 266, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal;
feit 2:eenvoudige belediging;
feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor 2 (twee) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. D. van Kralingen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.