ECLI:NL:RBZWB:2023:8113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
02/166635-22; 02/157620-22 (gev. ttz); 02/203898-23 (gev. ttz); 02/101856-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, mishandeling, belaging, overtreden van een gedragsaanwijzing, vernieling en brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling, belaging, het overtreden van een gedragsaanwijzing, tweemaal vernieling en tweemaal brandstichting, gericht tegen hetzelfde slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data, waaronder 21 juni 2022 en 26 juni 2022, de slachtoffer heeft bedreigd en mishandeld, en dat hij op 13 juli 2023 brand heeft gesticht aan een auto. De verdachte is eerder in aanraking gekomen met politie en justitie, maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 15.367,50, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/166635-22; 02/157620-22 (gev. ttz); 02/203898-23 (gev. ttz);
02/101856-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1977 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul , en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting heeft mr. J. Faber namens de benadeelde partij [slachtoffer] de vordering toegelicht. [slachtoffer] heeft ter zitting het spreekrecht uitgeoefend. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/157620-22
1. op 21 juni 2022 [slachtoffer] heeft mishandeld;
2. op 21 juni 2022 een auto van [slachtoffer] heeft vernield;
3. op 24 juni 2022 een ruit van [slachtoffer] heeft vernield;
4. in de periode 21 juni 2022 tot en met 24 juni 2022 [slachtoffer] heeft bedreigd;
02/166635-22
1. op 26 juni 2022 brand heeft gesticht aan een auto;
2. op 26 juni 2022 de gedragsaanwijzing heeft overtreden;
3. in de periode 21 juni 2022 tot en met 3 augustus 2022 [slachtoffer] heeft gestalkt;
02/203898-23
op 13 juli 2023 brand heeft gesticht aan een auto.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van feit 3 onder parketnummer 02/166635-22. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat belaging een klachtdelict betreft en dat de klacht niet tijdig is ingediend. De laatste gedraging van verdachte heeft plaatsgevonden op 29 juli 2022 en de klacht dateert van 3 november 2022.
3.3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit het proces-verbaal van het verhoor aangeefster van 31 juli 2022 blijkt dat aangeefster [slachtoffer] strafvervolging wenst. De termijnoverschrijding dient niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 66 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet de klacht binnen drie maanden nadat de tot de klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit, worden gedaan. De rechtbank stelt vast dat de klacht niet binnen deze termijn is gedaan.
In het geval dat klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen of niet is ingediend bij bevoegde ambtenaar maar vaststaat dat klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, zal van die wens binnen die termijn van drie maanden moeten zijn gebleken. In het geval dat stuk wel aangifte maar geen verzoek tot vervolging inhoudt, kan het bestaan van klacht komen vast te staan dat klager tijdig wens had dat vervolging zou worden ingesteld.
De rechtbank overweegt dat uit de strekking van de aangiftes en de wijze van handelen van aangeefster voldoende blijkt dat zij ten tijde van het opmaken van de aangiftes de wens had had dat vervolging zou worden ingesteld. Aangeefster heeft welbewust aangifte gedaan en is daarna in contact gebleven met de politie. Voorts slaat de rechtbank acht op de omstandigheid dat aangeefster een vordering heeft ingediend en van haar spreekrecht gebruik heeft gemaakt.
De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, indien het Openbaar Ministerie ontvankelijk wordt geacht, de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen voor alle feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, mishandeling, belaging, het overtreden van een gedragsaanwijzing, tweemaal vernieling en tweemaal brandstichting. Verdachte heeft ook bekend deze feiten te hebben gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/157620-22
1
op 21 juni 2022 te [plaats] , [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen (met kracht)
- aan de haren te trekken en
- bij de keel te pakken en te knijpen en
- in het gezicht te slaan;
2
op 21 juni 2022 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft beschadigd;
3
op 24 juni 2022 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft vernield;
4
in de periode van 21 juni 2022 tot en met 24 juni 2022 te [plaats] , [slachtoffer] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: “Jij bent van mij en je komt nooit van mij af, ik houd je in de gaten. Als je een andere vent zou zien dan maak ik je af en erna maak ik jou af” en “Ik zal alles in de fik steken, alle ramen en deuren van de woning opblazen.” en “vandaag brandt
je huis af”;
02/166635-22
1
op 26 juni 2022 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan een auto, merk Hyundai met [kenteken 1] en een auto, merk Suzuki met [kenteken 2] , gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor die auto's en de spullen in die auto's, te duchten was;
2
op 26 juni 2022 te [plaats] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 26 juni 2022 gegeven door de officier van justitie te Zeeland-West-Brabant kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet zal ophouden en zich begeven op/in de [straatnaam] te [plaats] en binnen een straal van 250 meter van de woning [huisnummer ] en op geen enkele wijze
contact mag hebben met [slachtoffer]
door zich te hebben begeven in/op de [straatnaam] nabij de woning gelegen aan [huisnummer ] en telefonisch contact te hebben gezocht met die [slachtoffer] ;
3
in de periode van 21 juni 2022 tot en met 3 augustus 2022 te [plaats] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer] meermalen te bellen en sms/app-berichten te sturen en (bedreigende) voicemailberichten in te spreken en rozen te laten bezorgen en haar auto in de brand te steken met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
02/203898-23op 13 juli 2023 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten een auto, een Citroen met [kenteken 3] , en auto's in de nabijheid, te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering. Daarnaast vordert zij als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr een contact- en locatieverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met artikel 63 Sr en met de omstandigheid dat verdachte niet eerder veroordeeld is. De verdediging kan zich vinden in de door de officier van justitie gevorderde straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging, mishandeling, belaging, het overtreden van een gedragsaanwijzing, tweemaal vernieling en tweemaal brandstichting, allen gericht tegen [slachtoffer] . Een deel van deze feiten vond plaats kort nadat de voorlopige hechtenis van verdachte was geschorst met een contactverbod met [slachtoffer] als voorwaarde. Er was daarnaast een gedragsaanwijzing die inhield dat hij [slachtoffer] niet mocht benaderen waaraan verdachte zich ook niet heeft gehouden. Verdachte liep ook nog in een proeftijd voor een ander feit. Verdachte heeft zich daar niets van aangetrokken. Door zo te handelen heeft verdachte de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] ernstig aangetast en haar veel leed aangedaan. Daarnaast heeft verdachte met de vernielingen en brandstichtingen niet alleen overlast veroorzaakt en een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [slachtoffer] maar bij haar een groot gevoel van onveiligheid veroorzaakt.
Uit de onderbouwing van het schadevergoedingsverzoek en het spreekrecht blijkt dat het handelen van verdachte een grote impact heeft gehad op [slachtoffer] en haar kinderen. Zij heeft onder meer veel stress en angst ervaren. Door de gevoelens die zij ondervond, heeft zij zelfs bewakingscamera’s bij haar woning geplaatst. Dat [slachtoffer] tot op de dag van vandaag hier de psychische gevolgen nog van ondervindt, volgt ook uit de door haar voorgelezen slachtofferverklaring.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder in aanraking is geweest met politie en justitie, maar dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 21 april 2023. Hieruit volgt dat een stoornis in het gebruik van alcohol kan worden vastgesteld. De leefomstandigheden van verdachte zijn op alle gebieden problematisch. Verdachte heeft geen woning, geen inkomen en een beperkt netwerk. Daarbij schiet het probleemoplossendvermogen van verdachte te kort wanneer de (financiële) stress toeneemt. Hij grijpt dan te snel naar de drank of maakt zich op een verkeerde manier afhankelijk van derden. Omdat er geen psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling is vastgesteld, onthouden de onderzoekers zich van een advies ten aanzien van een eventuele behandeling in een strafrechtelijk kader.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 12 juli 2023. Hieruit blijkt dat onder invloed van alcohol de impulscontrole van verdachte wordt verlaagd en de kans op recidive toeneemt. Ook de reclassering signaleert de nodige praktische problemen op het gebied van onder andere huisvesting en financiën. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden inhoudende een meldplicht, het meewerken aan ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een contactverbod en een locatieverbod. Zij adviseren het contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr op te leggen voor een periode van 2 jaar.
Daarnaast weegt de rechtbank mee wat verdachte ter zitting heeft verklaard. Verdachte heeft verklaard dat hij spijt heeft van de hele situatie. Verdachte heeft erkend dat hij een alcoholprobleem heeft en heeft verklaard dat hij de feiten telkens onder invloed van alcohol heeft begaan. Verdachte wil zijn leven op orde krijgen en is bereid mee te werken aan de voorwaarden die de reclassering heeft voorgesteld.
Tot slot slaat de rechtbank acht op de omstandigheid dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is. Zij legt aan verdachte op een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden meldplicht en ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname).
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Maatregel
Daarnaast zal de rechtbank ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en ter bescherming van [slachtoffer] een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr aan verdachte opleggen. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan laten meewegen dat de gestelde voorwaarden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis en de gedragsaanwijzing verdachte er niet van hebben weerhouden opnieuw contact te zoeken met [slachtoffer] . De maatregel behelst dat verdachte zich dient te onthouden van direct en indirect contact met [slachtoffer] in welke vorm dan ook en een locatieverbod voor de straat waarin zij woonachtig is. Deze maatregel geldt voor de duur van twee jaar. Voor iedere overtreding van deze verboden zal 7 dagen vervangende hechtenis worden opgelegd. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] , zal de rechtbank de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 15.367,50 bestaande uit een bedrag van € 5.367,50 wegens materiële schade en € 10.000,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaateregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Door de verdediging is aangevoerd dat de polissen van de verzekering van de auto’s ontbreken, waardoor niet bekend is of de verzekering de schade heeft vergoed. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de dagwaarde van de betreffende autos ten tijde van het tenlastegelegde, een verdere onderbouwing niet noodzakelijk is. De kosten van een brandverzekering voor deze auto’s staan niet in verhouding tot deze dagwaarde. Het is daarmee voldoende aannemelijk dat de geleden schade niet verzekerd was door een dure all-risks verzekering. De rechtbank zal de gevorderde bedragen voor de schade aan de auto’s toewijzen.
De overige gevorderde materiële schade is door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal daarom de gevorderde schadevergoeding van € 5.367,50 toewijzen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Door de verdediging is de hoogte van de gevorderde immateriële schade betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij met de overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat zij ernstige geestelijke gevolgen heeft ondervonden door het handelen van verdachte. Gelet op de duur, aard en intensiteit van de normschending en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dat betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Anders dan de verdediging acht de rechtbank de gevorderde schade in zijn geheel toewijsbaar. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een achttal feiten die stuk voor stuk grote impact op de benadeelde partij hebben gehad. Ondanks dat verdachte in detentie heeft verbleven, een gedragsaanwijzing heeft gekregen en de voorlopige hechtenis onder voorwaarden was geschorst, is verdachte zich schuldig blijven maken aan strafbare feiten richting de benadeelde partij. Gelet op deze specifieke omstandigheden concludeert de rechtbank dat de vordering tot immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 10.000,00 zal worden toegewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toewijzen over het toegekende schadebedrag. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 3 maanden gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Breda van 9 augustus 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, zoals door de verdediging is bepleit. Verdachte is meermalen vervallen in strafbare feiten terwijl de voorlopige hechtenis was geschorst en hij in een proeftijd liep. Hieruit blijkt dat verdachte hardleers is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de consequenties van zijn handelen moet ondergaan door het uitzitten van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 157, 184a, 285, 285b, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/157620-22
feit 1:mishandeling;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
feit 4:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
02/166635-22
feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens
artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
feit 3:belaging:
02/203898-23
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van Novadic-Kentron op het [adres] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
2 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1970;
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
2 jaar zich niet zal bevinden in de [straatnaam]te [plaats] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan,met een maximum duur van 6 maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter te Breda d.d. 9 augustus 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/101856-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 3 maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 15.367,50, waarvan € 5.367,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend over € 267,52 vanaf 3 augustus 2022, over € 385,00 vanaf 1 januari 2024, over
€ 3.760,00 vanaf 26 juni 2022, over € 700,00 vanaf 13 juli 2023, over € 135,00 vanaf 24 juni 2022, over € 119,98 vanaf 12 april 2023, steeds tot aan de dag der voldoening,
en
€ 10.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 15.367,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hiervoor omschreven;
- bepaalt dat bij niet betaling 111 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. W.A.L. Pustjens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2023.
Mr. Gillesse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.