ECLI:NL:RBZWB:2023:8112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4644
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van recht op kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank na detentie van de aanvrager

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn recht op kinderbijslag beoordeeld. Eiser, die sinds het eerste kwartaal van 2019 kinderbijslag ontving, had in het eerste kwartaal van 2022 geen recht meer op deze uitkering volgens de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb had op 13 juni 2022 besloten dat eiser over het eerste kwartaal van 2022 geen recht had op kinderbijslag, omdat de kinderen feitelijk bij de moeder verbleven. Eiser was van medio oktober 2021 tot en met 12 april 2022 gedetineerd, en de rechtbank oordeelt dat de Svb terecht heeft gesteld dat de kinderen vanaf 18 oktober 2021 niet meer tot eisers huishouden behoorden. De rechtbank concludeert dat de herziening van de kinderbijslag terecht heeft plaatsgevonden, omdat er geen dringende redenen waren om van herziening af te zien. Eiser had nagelaten de Svb te informeren over de feitelijke situatie van de kinderen, wat leidde tot de conclusie dat hij op de peildatum voor het eerste kwartaal van 2022 geen recht had op kinderbijslag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4644 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht (Svb), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van zijn recht op kinderbijslag.
1.1
Met het besluit van 13 juni 2022 heeft de Svb bepaald dat eiser over het eerste kwartaal van 2022 geen recht heeft op kinderbijslag en de reeds aan eiser uitbetaalde kinderbijslag over dat kwartaal herzien.
1.2
Met het bestreden besluit van 10 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is de Svb bij dat besluit gebleven.
1.3
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. A. Marijnissen namens de Svb.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Eiser heeft twee kinderen, [naam 1] en [naam 2] . Eiser en de moeder van de kinderen (hierna: de moeder) zijn gescheiden.
Eiser ontving sinds het eerste kwartaal van 2019 kinderbijslag.
Eiser is gedetineerd geweest van 18 oktober 2021 tot en met 12 april 2022.
Bij beschikking van de rechtbank van 26 januari 2022 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen gewijzigd naar de moeder. Op 2 februari 2022 zijn de kinderen in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres van de moeder.
Naar aanleiding van een aanvraag om kinderbijslag van de moeder op 24 februari 2022 heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar eisers recht op kinderbijslag.
Aan eiser is op 12 mei 2022 telefonisch door de Svb gemeld dat de betaling van het recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 is opgeschort.
Op 9 juni 2022 is de kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 alsnog aan eiser uitbetaald.
Met het besluit van 13 juni 2022 heeft de Svb bepaald dat eiser over het eerste kwartaal van 2022 geen recht heeft op kinderbijslag. Omdat er door de Svb al was uitbetaald, is eisers recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal herzien.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met de beslissing op bezwaar van 3 augustus 2022 is eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Met het bestreden besluit is de beslissing op bezwaar van 3 augustus 2022 ingetrokken en het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 juni 2022 ongegrond verklaard. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat er geen dringende reden is om van herziening van de ten onrechte betaalde kinderbijslag af te zien.
Met het besluit van 21 november 2022 heeft de Svb bepaald dat eiser de te veel ontvangen kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 moet terugbetalen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
De Svb heeft met de beslissing op bezwaar van 4 januari 2023 eiser medegedeeld dat de onverschuldigde betaling van kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 niet aan eiser te wijten valt, maar een administratieve vergissing van de Svb betreft. Bepaald is dat eiser de betaalde kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 niet aan de Svb hoeft terug te betalen.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de Svb aangeeft dat de kinderen feitelijk vanaf 7 september 2021 bij de moeder verbleven, maar op dat moment hadden eiser en de moeder nog co-ouderschap en had eiser dus nog recht op kinderbijslag. Eiser is medio oktober 2021 in detentie gegaan en heeft minder dan een half jaar vastgezeten. In die periode konden eisers ouders zijn taak tijdelijk overnemen. Aan de Belastingdienst/Toeslagen is door de Svb doorgegeven dat eiser per 27 oktober 2021 geen recht meer heeft op kindgebonden budget, maar per die datum waren de kinderen alleen voorlopig onder toezicht gesteld. Het hoofdverblijf is toen niet gewijzigd. Op 26 januari 2022 is er pas een definitieve ondertoezichtstelling (OTS) gekomen en dus een wijziging van hoofdverblijf van de kinderen. Vervolgens zijn de kinderen pas per 2 februari 2022 uitgeschreven van eisers adres. Eiser meent dan ook dat ten onrechte is bepaald dat hij over het eerste kwartaal van 2022 geen recht meer had op kinderbijslag.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
5.1
In geschil is of de Svb terecht eisers recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 heeft herzien.
5.2
De rechtbank stelt vast dat door de Svb in het bestreden besluit drie argumenten aan de herziening ten grondslag zijn gelegd: de feitelijke situatie vanaf 7 september 2021, eisers detentie per medio oktober 2021 en de voorlopige ondertoezichtstelling van 27 oktober 2021. Ter zitting is namens de Svb desgevraagd toegelicht dat het feit dat eiser van 18 oktober 2021 tot 12 april 2022 in detentie verbleef doorslaggevend is geweest.
5.3
Voorts is ter zitting geconstateerd dat de Svb abusievelijk 27 oktober 2021 heeft bepaald als datum per wanneer de kinderen niet meer tot eisers huishouden behoren, maar dat dit, gelet op wat onder 5.2 staat vermeld, 18 oktober 2021 dient te zijn. Deze omissie heeft echter geen nadelige uitwerking voor eisers aanspraak op kindgebonden budget, omdat door de Belastingdienst/Toeslagen per maand wordt bezien of daar recht op bestaat.
5.4
Niet in geschil is dat eiser vanaf 18 oktober 2021 tot en met 12 april 2022 - met een onderbreking op 10 november 2021 - gedetineerd is geweest.
5.5
Met betrekking tot gedetineerden voert de SVB het volgende beleid. Als een verzekerde is gedetineerd en zijn kind is in een ander huishouden ondergebracht, dan behoort het kind tot het huishouden van een ander. Als een verzekerde korter dan zes maanden is gedetineerd en hij een huishouden achterlaat dat in stand blijft, dan wordt het kind geacht tot zijn huishouden te behoren. [1]
5.6
Vast staat dat eiser korter dan zes maanden in detentie heeft gezeten. De rechtbank is niet gebleken dat eiser een huishouden achter heeft gelaten dat in stand is gebleven. Dat eiser heeft aangevoerd dat zijn ouders zijn taak tijdelijk hadden kunnen overnemen, maakt dit niet anders, nu de enkele intentie daartoe niet voldoende is om te stellen dat er een huishouden is achtergelaten. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eisers kinderen vanaf 7 september 2021 feitelijk bij hun moeder verbleven en dat bij beschikking van de kinderrechter van 12 november 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. In dit verband is voorts niet relevant dat, zoals eiser heeft gesteld, de hoofdverblijfplaats van de kinderen pas per 26 januari 2022 is gewijzigd naar de moeder. Evenmin leidt het feit dat de kinderen pas op 2 februari 2022 zijn uitgeschreven van het adres van eiser de rechtbank tot een ander oordeel. Naar vaste jurisprudentie ziet het begrip “huishouden” namelijk op de feitelijke situatie. Niet in geschil is dat de kinderen ten tijde van eisers detentie feitelijk tot een ander huishouden behoorden, namelijk dat van de moeder. Dat deze feitelijke situatie alleen kon ontstaan doordat de moeder van de kinderen vanaf 7 september 2021 zonder eisers toestemming heeft afgeweken van het ouderschapsplan is, hoe frustrerend wellicht ook voor eiser, voor de rechtbank geen reden om anders te oordelen. Zoals ter zitting namens de Svb is toegelicht, is in dit geval niet het beleid ten aanzien van co-ouderschap aan de orde, maar het beleid ten aanzien van detentie, zoals hiervoor onder 5.5. omschreven. Op grond van dat beleid heeft de Svb naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat eisers kinderen vanaf 18 oktober 2021 niet meer tot eisers huishouden behoorden. Hieruit volgt dat eiser op de peildatum voor het eerste kwartaal van 2022 (1 januari 2022) geen recht op kinderbijslag had.
5.7
Nu eiser op de peildatum voor het eerste kwartaal van 2022 geen recht had op kinderbijslag, heeft de Svb terecht eisers recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 herzien. Alleen als er dringende redenen zijn, kan de Svb afzien van herziening.
Volgens vaste rechtspraak kan een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een herziening voor de verzekerde heeft. Hierbij gaat het om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
5.8
Van dringende redenen zoals hiervoor bedoeld, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers standpunten en zijn situatie, ziet de rechtbank daarin geen reden om te stellen dat afgezien dient te worden van herziening. Eiser heeft nagelaten aan de Svb te melden dat de kinderen feitelijk niet meer tot zijn huishouden behoorden. Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat het eiser duidelijk had moeten zijn dat de kinderbijslag ten onrechte aan hem werd uitbetaald.
5.9
Tot slot stelt de rechtbank vast dat uit de beslissing op bezwaar van 4 januari 2023 blijkt dat de Svb heeft afgezien van terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2022 wegens dringende redenen. De rechtbank geeft eiser in overweging om deze beslissing op bezwaar onder de aandacht van de Belastingdienst/Toeslagen te brengen. Mogelijk dat de Belastingdienst/Toeslagen in eisers omstandigheden reden ziet om alsnog een afwijkende beslissing te nemen ten aanzien van eisers recht op kindgebonden budget.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 17 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene kinderbijslagwet (AKW):
Artikel 14a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van kinderbijslag en terzake van weigering van kinderbijslag, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag;
b. indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.
3. Indien de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald niet op grond van artikel 15a desgevraagd aantoont dat is voldaan aan artikel 15a, eerste lid, onderdelen a en b, en als gevolg hiervan niet kan worden vastgesteld tot wiens huishouden het kind behoort, wordt het recht op kinderbijslag vastgesteld, herzien of ingetrokken en het recht op kinderbijslag geldend gemaakt overeenkomstig hoofdstuk III, paragraaf 1 en 2.
Artikel 18
1. De Sociale verzekeringsbank betaalt de kinderbijslag en het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarover recht op kinderbijslag bestaat, respectievelijk binnen drie maanden na indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 14, eerste lid, tweede zin.
2. Indien twee personen, die gezamenlijk een huishouden vormen, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag uitbetaald aan degene van hen die zij gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.
3. Bij gebreke van een gezamenlijke aanwijzing als bedoeld in het tweede lid bepaalt de Sociale verzekeringsbank aan welke persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald.
4. Indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald.
5. Indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het tweede en vierde lid, wordt betaald de kinderbijslag waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag uitbetaald.
6. Indien de persoon aan wie op grond van het vierde of vijfde lid kinderbijslag zou moeten worden betaald indien hij een aanvraag zou hebben ingediend, geen aanvraag heeft ingediend, wordt de kinderbijslag, in afwijking van het vierde en vijfde lid, betaald aan de persoon die daartoe wel een aanvraag heeft ingediend. Indien de persoon, bedoeld in de eerste zin, die geen aanvraag heeft ingediend, alsnog een aanvraag indient, wordt de kinderbijslag aan hem betaald na afloop van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend, mits de aanvraag in de eerste twee maanden van dat kalenderkwartaal is ingediend. Indien de aanvraag, bedoeld in de tweede zin, is ingediend in de laatste maand van een kalenderkwartaal dan wordt de kinderbijslag aan hem betaald na afloop van het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot situaties van samenloop, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, nadere en aanvullende regels worden gesteld waarbij bepaald kan worden dat aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald dan de persoon, bedoeld in het vierde en vijfde lid.
8. De kinderbijslag die op grond van het tweede tot en met vijfde en zevende lid aan een verzekerde wordt betaald, kan op verzoek van die verzekerde in gedeelten aan meer verzekerden worden betaald.
9. Indien de kinderbijslag in het buitenland wordt uitbetaald, geschiedt de betaling in afwijking van artikel 4:89, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het tijdstip waarop de rekening van de daartoe door de schuldeiser aangewezen bank wordt gecrediteerd.

Voetnoten

1.Beleidsregel SB1014