ECLI:NL:RBZWB:2023:811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2385
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een garage

In deze uitspraak van 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een garage beoordeeld. Eisers, bewoners van percelen nabij de vergunninghouder, maakten bezwaar tegen de omgevingsvergunning die op 27 oktober 2021 was verleend voor de bouw van een garage op het perceel aan het [adres 1] 6 te [plaatsnaam 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders op 3 mei 2022 een beslissing op het bezwaar heeft genomen, maar dat dit beroep prematuur was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen de inhoud van de omgevingsvergunning ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder op goede gronden een omgevingsvergunning had gekregen, omdat de bouw van de garage niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en de vergunning voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeerde dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2385 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1]

[naam eiser 2]
[naam eiser 3]
allen te [plaatsnaam 1] , eisers
(gemachtigde: mr. J.A. de Boe),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2] (college)

(gemachtigde: mr. R.A. Advocaat).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder] uit [plaatsnaam 1] (vergunninghouder)
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een garage en daarbij het handelen in strijd met het bestemmingsplan aan het [adres 1] 6 te [plaatsnaam 1] .
1.2
Het college heeft op aanvraag van de vergunninghouder van 21 september 2021 bij besluit van 27 oktober 2021 een omgevingsvergunning verleend. Namens eisers is bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de rechtbank heeft op 3 mei 2022 een beroepschrift ontvangen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Met het bestreden besluit van 26 april 2022 (verzonden op 29 april 2022) heeft het college alsnog een beslissing op het bezwaar van eisers genomen en heeft het college het besluit van 27 oktober 2021 gehandhaafd. Het college heeft op het beroep gereageerd met twee verweerschriften.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres [naam eiser 3] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit en verder of het college op goede gronden een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van een garage op het perceel aan het [adres 1] 6 te [plaatsnaam 1] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig nemen van het bestreden besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers zijn de bewoners van de percelen gelegen aan de [adres 2] 9 [1] en [adres 1] 11 [2] te [plaatsnaam 1] . De vergunninghouder is eigenaar van het perceel O 801 gelegen aan het [adres 1] 6 en de aansluitende percelen O 803, O 1032 en O 1033 te [plaatsnaam 1] (hierna samen: het perceel). De vergunninghouder heeft op 21 september 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een garage met een afmeting van 12x7 meter en een nokhoogte van 6 meter op het kadastrale perceel O 1032. Op 18 oktober 2021 is hiervoor een positief welstandsadvies afgegeven. Het college heeft de aangevraagde omgevingsvergunning bij besluit van 27 oktober 2021 verleend en de verleende vergunning is op 5 november 2021 gepubliceerd. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 oktober 2021. Bij brief van 23 februari 2022 heeft het college de beslistermijn met zes weken verdaagd. Het college heeft eisers bij brief van 7 april 2022 verzocht om nogmaals met een verdaging van zes weken in te stemmen. Eisers hebben dit verzoek afgewezen en het college heeft op 19 april 2022 een ingebrekestelling wegens het niet tijdig nemen van de beslissing op bezwaar ontvangen.
Met het bestreden besluit heeft het college – conform het advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften (commissie) – de bezwaren van eiseres [naam eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard en de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd onder aanvulling van de motivering ten aanzien van de hoogte van de te bouwen garage en ten aanzien de ruimtelijke aanvaardbaarheid met betrekking tot het afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft op 3 mei 2022 het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van het bestreden besluit ontvangen.
Het beroep van eiseres [naam eiser 1]
6.1
In het bestreden besluit heeft het college eiseres [naam eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat zij onvoldoende een objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang heeft bij het bestreden besluit. Eisers hebben in de beroepsgronden de beoordeelde afstanden tot het perceel niet betwist. Ter zitting is namens eiseres [naam eiser 1] , onder verwijzing naar een kaartje van een gedingstuk uit de bezwaarschriftprocedure [3] , alsnog gesteld dat zij ten onrechte in de bezwaarprocedure
niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens het kaartje is de afstand tussen het perceel van eiseres [naam eiser 1] en vergunninghouder ruim 5 cm bij een schaal van 1:2000. Dat zou dan neerkomen op een afstand van iets meer dan 100 meter in plaats van 240 meter waarvan in het bestreden besluit wordt uitgegaan.
6.2
Hoewel tegen het niet-ontvankelijk verklaren van [naam eiser 1] in het beroepschrift geen beroepsgrond was gericht, maar hier op de zitting wel over is gesproken en het college geen bezwaar heeft gemaakt tegen bespreking van dit onderwerp, zal de rechtbank deze beroepsgrond beoordelen. In de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) in omgevingszaken geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit dat een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit [4] . In de jurisprudentie is verder het criterium “gevolgen van enige betekenis” [5] aangenomen als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Dit wordt beoordeeld aan de hand van gezichtspunten zoals de afstand tot, het zicht op, de planologische uitstraling van en de milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn [6] .
6.3
De rechtbank leidt uit openbaar beschikbare bronnen met een meettool [7] af dat de afstand tussen de in overweging 6.1 genoemde percelen nagenoeg overeenkomt met de afstand waarvan het college in het bestreden besluit uit is gegaan, gebaseerd op het systeem [naam systeem] . Naast de afstand tussen de percelen leidt de rechtbank uit deze openbare bronnen af dat eiseres [naam eiser 1] geen direct zicht op het perceel van vergunninghouder heeft, omdat tussen de woning en het perceel onder meer andere woningen staan. Daarmee is voor eiseres [naam eiser 1] geen sprake van gevolgen van enige betekenis. Dit geldt te meer nu de planologische uitstraling in lijn is met het geldende bestemmingsplan en de rechtbank niet gebleken is van milieugevolgen. Eiseres [naam eiser 1] is dan ook op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard in bezwaar. Het beroep – voor zover ingediend namens eiseres [naam eiser 1] – is daarom ongegrond.
Voor eisers [naam eiser 2] en [naam eiser 3] geldt dat de rechtbank geen aanleiding heeft om, anders dan vergunninghouder op de zitting heeft bepleit, terug te komen op de door het college aangenomen ontvankelijkheid. De rechtbank komt dus enkel nog voor eisers [naam eiser 2] en [naam eiser 3] toe aan beoordeling van het beroep tegen niet tijdig beslissen en de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden tegen de verleende omgevingsvergunning.
Beroep tegen niet tijdig beslissen
7.1
Tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank [8] . Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen, tenzij van een belanghebbende in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt [9] . Het college heeft de schriftelijke ingebrekestelling op 19 april 2022 ontvangen en was tot en met 3 mei 2022 in de gelegenheid om alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. Het college heeft op 26 april 2022 het bestreden besluit genomen (en verzonden op 29 april 2022) en daarmee binnen de periode van de ingebrekestelling.
Namens eisers is ter zitting nog aangevoerd dat de beslistermijn in bezwaar op
23 februari 2022 niet op de juiste wijze is verdaagd. Als de rechtbank dat al als beroepsgrond zou aanmerken, dan geldt dat de schriftelijke ingebrekestelling daarmee niet eerder is ingediend en die datum is doorslaggevend voor het moment waarop het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift kan worden ingediend. De beroepsgrond slaagt dus niet.
7.2
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van het bestreden besluit is dan ook prematuur ingediend. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaren. Aangezien eisers het beroep tegen het niet tijdig nemen van het bestreden prematuur hebben ingesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om het college hiervoor te veroordelen in de proceskosten. In het verlengde hiervan ligt besloten dat het college ook geen dwangsom heeft verbeurd jegens eisers.
Heeft het college op goede gronden de vergunninghouder een omgevingsvergunning voor de bouw van de garage verleend?
8.1
Eisers voeren aan dat het advies van de commissie een blanco pagina bevat, wat aanleiding geeft voor twijfel over de juistheid van het advies. Daarnaast is in de aanvraag niet verzocht om af te wijken van het bestemmingsplan en er is niet aangegeven op grond van welk onderdeel van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. Ook de ruimtelijke onderbouwing voor de afwijking van het bestemmingsplan is onvoldoende. Het college is uitgegaan van de verkeerde interpretatie van het begrip perceel, het college heeft ten onrechte artikel 4, negende lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) niet toegepast en het college is uitgegaan van een te hoge maximale bouwhoogte (rekening houdend met de maximale hoogte op basis van de in het bestemmingsplan opgenomen molenbiotoop).
8.2
Het college stelt zich op het standpunt dat het advies van de commissie
– ondanks de blanco pagina – volledig is. Het college heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom het ruimtelijk en planologisch aanvaardbaar is om af te wijken van het bestemmingsplan en het college stelt dat de motivering de afwijking kan dragen. Het college heeft hierbij in aanmerking genomen dat de garage functioneel verbonden is met de woning op het perceel aan het [adres 1] 6 en dat alle percelen als een geheel in de zin van het Bor aangemerkt moeten worden. Artikel 4, negende lid, van het Bor is niet van toepassing, omdat het hier gaat om een nieuw te bouwen bouwwerk. Het college handhaaft de in het bestreden besluit berekende maximale bouwhoogte.
8.3
Tussen partijen zijn het geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (bestemmingsplan) en de voor het perceel relevante bestemmingen ‘wonen’ (artikel 30.1 bestemmingsplan) en ‘recreatie’ (artikel 18.1 bestemmingsplan) niet in geschil. Evenmin is in geschil dat de aangevraagde omgevingsvergunning ziet op een situatie die in strijd is met het bestemmingsplan omdat vergunninghouder de garage wil bouwen op een kadastraal perceel met de bestemming ‘recreatie’.
8.4
Omdat de door de vergunninghouder ingediende aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan heeft het college ambtshalve getoetst of de omgevingsvergunning verleend kan worden door van het bestemmingsplan af te wijken [10] . Het college meent dat dit het geval is, namelijk omdat de bouw van de garage niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en omdat teruggevallen kan worden op een in het Bor aangewezen geval. Het college komt – bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen – beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8.5
Dat het in het dossier opgenomen advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften een blanco pagina bevat, is voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de volledigheid van het aan het college overgelegde advies aangezien de tekst op de gevulde pagina’s zonder onderbreking en logisch doorloopt. De rechtbank leidt daarnaast uit het dossier af dat het hoofdgebouw op het perceel O 801 aan het [adres 1] 6 is gebouwd. Het geplande bouwwerk moet worden gebouwd op het perceel O 1032, welk perceel achter het hoofdgebouw ligt. Dit perceel heeft ‘recreatie’ als bestemming en wordt als tuin gebruikt. Naar vaste rechtspraak [11] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is – voor de beantwoording van de vraag of kadastrale percelen als een perceel in de zin van het Bor aangemerkt moeten worden – de feitelijke situatie van belang, waaronder de inrichting en de wijze van het grondgebruik. Nu de vergunninghouder het woongenot wenst te vergroten met de te bouwen garage, worden de verschillende kadastrale percelen van vergunninghouder aan het [adres 1] 6 voor de aangevraagde omgevingsvergunning als één geheel beschouwd.
Vervolgens is dan de vraag of de te bouwen garage als een bijbehorend bouwwerk in de zin van het Bor kan worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. In artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor is een bijbehorend bouwwerk gedefinieerd als een uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, met een dak. De te bouwen garage voldoet aan de definitie van een bijbehorend bouwwerk uit het Bor. Daarnaast voldoet het bijbehorend bouwwerk aan artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Het college heeft op goede gronden geen toepassing gegeven aan artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor, omdat dit artikel niet van toepassing is op nieuwbouw [12] . De beroepsgrond dat het college uit had moeten gaan van de in het bestemmingsplan opgenomen definitie ‘perceel’ brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze beroepsgrond miskent dat artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo, bepaalt dat het college van rechtswege moet beoordelen of op grond van artikel 2.12 van de Wabo van het bestemmingsplan afgeweken kan worden. Pas als dat niet mogelijk is, dient de aanvraag afgewezen te worden. Het college heeft de afwijking van het bestemmingsplan gebaseerd op artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 2 ̊, van de Wabo en daarmee is aan de wettelijke vereisten voldaan. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Met betrekking tot de hoogte van de te bouwen garage is tussen partijen niet in geschil dat de aangevraagde en vergunde hoogte is beperkt tot 6 meter. Het perceel is gelegen in een gebied waarvoor ‘Vrijwaringszone – molenbiotoop’ (artikel 48.2.2 van het bestemmingsplan) van toepassing is. Volgens eisers is het college, voor de maximale hoogte, ten onrechte uitgegaan van de som van artikel 48.2.2, sub a en b, van het bestemmingsplan. De maximale hoogte komt volgens de mondelinge toelichting van het college tijdens de zitting alleen al bij toepassing van artikel 48.2.2, sub b, van het bestemmingsplan uit op 10,98 meter [13] . Artikel 48.2.2, sub a, van het bestemmingsplan is hier voor de maximale hoogte niet van toepassing, omdat de te bouwen garage op circa 324 meter is gelegen van de molen [naam molen 1] . Dat betekent dat artikel 48.2.2, sub b, van het bestemmingsplan van toepassing is. Uitgaande van een maximale hoogte van 1/50-ste deel van 324 meter, ofwel 6,48 meter hoog, ligt de hoogte van de te bouwen garage in ieder geval onder de maximale toegestane hoogte. Of het college de laatste zinsnede van artikel 48.2.2, sub b, van het bestemmingsplan, te weten “gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek” correct uitlegt, zodat 6,48 meter en 4,5 meter bij elkaar mogen worden opgeteld, hoeft dus door de rechtbank niet te worden beoordeeld. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
8.6
Met betrekking tot de ruimtelijke onderbouwing heeft het college in het bestreden besluit de motivering van de verleende omgevingsvergunning aangepast door erop te wijzen dat het gaat om een logische stedenbouwkundige grens van de achtertuin met bijbehorende bebouwingsmogelijkheden. Met de gebruikswijziging wordt de situatie genormaliseerd ten aanzien van de omliggende percelen en de ruimtelijke impact is beperkt door de wijziging van (volks)tuin naar tuin behorende bij de woning. De rechtbank kan deze motivering volgen. Het bestreden besluit is niet in strijd met het recht. Deze beroepsgrond van eisers [naam eiser 2] en [naam eiser 3] slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van het bestreden besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep is voor het overige ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van het bestreden besluit
niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2023 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:2, sub b:
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12, tweede en derde lid:
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen (…), en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Artikel 6:20, lid 3:
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub a en c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 2.10, eerste lid, sub c en tweede lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 2 ̊:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
2 ̊. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 1, eerste lid:
In deze bijlage wordt verstaan onder:
- bijbehorende bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
Artikel 4, eerste en negende lid:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 ̊ , van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (….);
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein (…);
Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (bestemmingsplan)
Artikel 18.1, sub a en b:
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor dagrecreatieve doeleinden, in de vorm van: a. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': uitsluitend volkstuinen; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen,
nutsvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en toegangswegen.
Artikel 30.1, sub a:
De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen daaronder begrepen de uitoefening van aan-huis-gebonden-beroepen, logies met ontbijt en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
Artikel 30.2, sub a en b:
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. als woningtypen zijn toegestaan: vrijstaand; b. uitsluitend grondgebonden woningen zijn toegestaan;
Artikel 48.2.2, sub a en b: a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molens wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek; b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een bouwhoogte die meer bedraagt dan: 1. 1/50 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molens [naam molen 2] en [naam molen 3] in [plaatsnaam 2] , de molen [naam molen 4] in [plaatsnaam 3] , de molen [naam molen 1] in [plaatsnaam 1] , de molen [naam molen 5] in [plaatsnaam 4] , de molen de [naam molen 6] in [plaatsnaam 5] ;
(…)
gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;

Voetnoten

1.Mevrouw [naam eiser 1] .
2.De heer [naam eiser 2] en mevrouw [naam eiser 3] .
3.Het betreffende kaartje maakt geen onderdeel uit van de gedingstukken in beroep of de door eisers ingediende processtukken.
4.ABRS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
5.ABRS 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737.
6.ABRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4081.
7.Bijvoorbeeld Google Maps en www.ruimtelijkeplannen.nl.
8.Artikel 6:2, aanhef en onder b.
9.Artikel 6:12, tweede en derde lid, van de Awb.
10.Op grond van artikel 2.10, eerste lid, sub c in samenhang met lid 2 en artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 2 ̊ van de Wabo.
11.Bijvoorbeeld AbRS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:587.
12.AbRS 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:571.
13.Dit is de som van: 1/50 deel van 324 meter op grond van artikel 48.2.2, sub b, ten eerste, van het bestemmingsplan en 4,5 meter op grond van artikel 48.2.2, sub b, laatste zinsnede van het bestemmingsplan.