ECLI:NL:RBZWB:2023:8083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
02-027217-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke aanwezigheid van amfetamine en voorbereidingshandelingen voor de productie van methamfetamine

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1965, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en het voorbereiden van de productie van methamfetamine door het voorhanden hebben van natriumboorhydride. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met zijn zoon in hun bedrijf opzettelijk amfetamine aanwezig had en voorbereidingshandelingen verrichtte voor de productie van methamfetamine. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank achtte het bewijs overtuigend, onder andere door de verklaring van de verdachte en de aangetroffen stoffen in het bedrijfspand. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-027217-22
vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:
in vereniging met een ander opzettelijk amfetamine aanwezig heeft gehad;
feit 2:
in vereniging met een ander 10 kilogram natriumboorhydride voorhanden heeft gehad. Dit is tenlastegelegd als het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de productie van methamfetamine.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte dat hij het garagebedrijf samen met zijn zoon, [medeverdachte] , had en overal in dat bedrijf kwam. Ook zijn er verschillende restanten amfetamine-olie op verschillende plekken in het bedrijf aangetroffen. Verder acht de officier van justitie van belang dat de vingerafdruk van verdachte is aangetroffen aan de binnenzijde van een bakje waar restanten van kristallen in zaten. Ten aanzien van de natriumboorhydride, onder feit 2 tenlastegelegd, heeft verdachte volgens eigen zeggen nog aan zijn vriend gevraagd wat het is en heeft hij dit zelfs op Google nog opgezocht. Dit alles maakt dat verdachte beschikkingsmacht had over de aangetroffen goederen/stoffen, maar ook dat hij wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van die goederen.
Ten aanzien van feit 1 gaat de officier van justitie uit van een hoeveelheid van 127,19 gram amfetamine in plaats van de tenlastegelegde 160 gram.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten. Er was onvoldoende verdenking voor de officier van justitie om toestemming te geven om het pand te doorzoeken. De doorzoeking en inbeslagneming zijn om die reden niet rechtmatig geweest. Verdachte is door deze inbreuk in zijn belangen, zoals vervat in de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM), geschaad. Nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim moet bewijsuitsluiting volgen.. Primair is het verzoek dan ook om verdachte van de feiten vrij te spreken.
Subsidiair dient eveneens vrijspraak te volgen voor beide feiten. Voor feit 1 geldt immers dat verdachte geen wetenschap had van de amfetamine die in het pand is aangetroffen. Ten aanzien van feit 2 wist verdachte weliswaar van de zak met natriumboorhydride, maar het aanwezig hebben van die stof is op zichzelf niet strafbaar. Andere stoffen en goederen, zoals laboratoriumspullen, zijn niet aangetroffen. Dit maakt dat verdachte ook van feit 2 vrijgesproken moet worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 12 juli 2021 heeft een doorzoeking van een bedrijfspand aan de [adres] in [plaats] plaatsgevonden. Op dit adres zit [bedrijf] gevestigd, een bedrijf in reparaties en schoonmaak van auto’s dat eigendom is van verdachte en zijn zoon, [medeverdachte] . Tijdens de doorzoeking is een hoeveelheid amfetamine in Tupperware bakjes in de kantoorruimte op de eerste verdieping aangetroffen. Ook is ongeveer 10 kilogram natriumboorhydride aangetroffen in de kofferbak van een witte Volkswagen Polo, die in de werkruimte stond.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de verdediging met betrekking tot een onherstelbaar vormverzuim voor wat betreft de doorzoeking van het bedrijfspand in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering onvoldoende is onderbouwd. Niet is immers toegelicht wat de ernst van de inbreuk is, wat het geschonden belang is en welk nadeel hier voor verdachte uit voort is gevloeid. De verdediging heeft zich bij het formuleren van het verweer enkel in algemene zin uitgelaten over schending van de artikelen 6 en 8 van het EVRM.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
De vraag is of kan worden vastgesteld dat verdachte de amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarvoor is vereist dat hij wist van de aanwezigheid van de drugs én dat die drugs zich binnen zijn machtssfeer bevonden.
Door verdachte is verklaard dat het bedrijf deels op zijn naam staat en dat hij af en toe in het bedrijf kwam. Bij die gelegenheden waste en repareerde hij auto’s. Ook kwam hij naar eigen zeggen overal in de garage. Verdachte heeft verklaard niets te weten van de amfetamine.
Uitgangspunt is dat verdachte geacht wordt te weten wat zich in zijn eigen bedrijf bevindt. Daar komt bij dat de amfetamine open en bloot in een keukenla lag. De rechtbank stelt verder vast dat in het bedrijf meer drugsgerelateerde stoffen zijn aangetroffen. Zo zijn er verspreid in het bedrijf in het volle zicht meerdere jerrycans met restanten amfetamineolie aangetroffen alsmede een bakje waar restanten van kristallen (amfetamine) in zaten, met daarop een vingerafdruk van verdachte. De verklaring van verdachte dat hij geen weet had van de amfetamine acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. Dit leidt tot het oordeel dat verdachte niet alleen kon beschikken over de amfetamine, maar dat hij er ook van af wist. Dit geldt ook voor zijn zoon en tevens medeverdachte, aangezien deze mede-eigenaar is en dagelijks werkzaam was in het bedrijf. Er is dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het feit dat verdachte samen met zijn zoon op 12 juli 2021 een hoeveelheid amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uitgegaan moet worden van een hoeveelheid van 127,19 gram.
Op grond van de bewijsmiddelen staat ook vast dat verdachte op 12 juli 2021 10 kilogram natriumboorhydride voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft immers verklaard dat hij wist dat er in de zak natriumboorhydride zat en dat hij die zak zelf in de kofferbak van de auto heeft gelegd.
De rechtbank acht het tenlastegelegde opzet op het bezit ook bewezen. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij die zak van een vriend heeft gekregen wiens naam hij niet wil noemen om voor hem te bewaren, en dat hij de stof op internet heeft opgezocht en zodoende wist dat de stof niet strafbaar was. Maar die verklaring acht de rechtbank onvoldoende concreet, niet verifieerbaar en bovendien onaannemelijk. Zoals hiervoor is overwogen staat namelijk vast dat verdachte wetenschap had van de amfetamine die in het bedrijfspand is gevonden, in welk pand ook andere drugsgerelateerde goederen zijn aangetroffen die alle te maken hebben met (de productie van) (meth)amfetamine. Hierbij past ook het bezit van natriumboorhydride als een middel dat bedoeld is voor de productie van MDMA of methamfetamine. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van methamfetamine.
Het medeplegen van dit feit acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, nu niet kan worden vastgesteld dat de zoon van verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de natriumboorhydride.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 juli 2021 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 127 gram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
op 12 juli 2021 in Breda om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk vervaardigen van methamfetamine in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- door opzettelijk aanwezig te hebben 10 kg natriumboorhydride.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring dient strafvermindering toegepast te worden op grond van een onherstelbaar vormverzuim vanwege de onrechtmatige doorzoeking en inbeslagneming.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 127 gram amfetamine. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van de productie van harddrugs door 10 kilogram natriumboorhydride voorhanden te hebben. Met deze stof kan een flinke hoeveelheid methamfetamine gemaakt worden. Amfetamine en methamfetamine werken sterk verslavend en zijn zeer schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien heeft het gebruik en de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogenscriminaliteit en andere vormen van criminaliteit tot gevolg. Verdachte kan hier met zijn handelen medeverantwoordelijk voor worden gehouden. Er is dan ook sprake van ernstige feiten. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een vormverzuim en ziet uit dien hoofde geen reden voor strafvermindering.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Naast voornoemde omstandigheden houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte verblijft in het buitenland en heeft daar een eigen bedrijf. Op grond van zijn strafblad wordt duidelijk dat verdachte zeer frequent met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar dat gaat inmiddels om oude feiten. Hij is in Nederland niet eerder veroordeeld voor een Opiumwetdelict.
Alles afwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een stof voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat deze bestemd is tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2023.
Mr. D.L.J. Martens en mr. M.E. de Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.