ECLI:NL:RBZWB:2023:8073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
02/339877-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag en veroordeling voor bedreiging met een op vuurwapen gelijkend voorwerp

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 12 oktober 2021 betrokken was bij een schietincident in Bergen op Zoom, heeft de rechtbank op 21 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van doodslag, omdat het medeplegen niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de schutter, [medeverdachte 1]. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, omdat hij met dit voorwerp in de richting van [slachtoffer] liep, wat als bedreigend werd ervaren door getuigen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De benadeelde partijen, waaronder de vrouw en zonen van [slachtoffer], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de doodslag en medeplichtigheid daaraan. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreiging en het gevoel van onveiligheid dat dit gedrag teweegbracht in de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/339877-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats
raadsman mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 oktober 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. K. Simpelaar, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
primair
op 12 oktober 2021 al dan niet samen met een ander en al dan niet met voorbedachten rade opzettelijk [slachtoffer] heeft doodgeschoten;
subsidiair
medeplichtig is geweest aan het al dan niet met voorbedachten rade doodschieten van
[slachtoffer] door [medeverdachte 1] ;
meer subsidiair
[slachtoffer] en anderen heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
Feit 2
op 12 oktober 2021 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd voor het medeplegen van de moord/doodslag van feit 1 primair en de medeplichtigheid daarbij van feit 1 subsidiair. Er is geen bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking met de schutter, [medeverdachte 1] , en ook niet voor het behulpzaam zijn bij het doodschieten door hem. Ook voor feit 2 heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd, omdat niet bewezen kan worden dat het een echt vuurwapen was dat verdachte bij zich droeg. De onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp kan wel wettig en overtuigend bewezen worden, gelet op de verklaring van verdachte zelf en die van ooggetuigen ter plaatse.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (integrale) vrijspraak bepleit voor feit 1 en feit 2. De verdediging heeft zich aangesloten bij de motivering van de officier van justitie voor de vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair en van feit 2. Ook voor de onder feit 1 meer subsidiaire bedreiging is primair vrijspraak bepleit. Het alleen maar vasthouden van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp dat naar beneden is gericht, is onvoldoende voor een bedreiging. Subsidiair begrijpt de verdediging het standpunt van de officier van justitie dat het niet gebruikelijk is om met een dergelijk voorwerp over straat te gaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair en subsidiair
Doodslag door [medeverdachte 1] niet ter discussie
[medeverdachte 1] is als getuige op zitting gebleven bij zijn verklaring die hij als verdachte heeft afgelegd in zijn eigen zaak. Die eigen zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met die van verdachte. [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij op 12 oktober 2021 met een pistool op [slachtoffer] heeft geschoten. [slachtoffer] is door de kogel uit het pistool van [medeverdachte 1] in zijn hoofd getroffen en een paar uur later overleden aan het daardoor veroorzaakte letsel. Daarmee kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [medeverdachte 1] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Twee vragen
Gezien de tenlastelegging moet de rechtbank vervolgens de vragen beantwoorden of ook wettig en overtuigend bewezen kan worden:
- dat daarbij sprake was van voorbedachte raad (moord) en
- dat sprake was van medeplegen door verdachte.
Voor de beantwoording van deze vragen stelt de rechtbank hierna eerst de feitelijke gang van zaken in de periode van 9 tot en met 12 oktober 2021 vast en baseert zich daarbij op de onderzoeksresultaten in het dossier en de behandeling op zitting. De rechtbank merkt op dat in het dossier veel verklaringen zitten van getuigen die iets van een of meer anderen hebben gehoord. Daarnaast verklaren betrokkenen die wel zelf iets relevants hebben gezien en/of gehoord vaak op onderdelen verschillend van elkaar. De rechtbank heeft voor het vaststellen van de feitelijke gang zaken daarom in beginsel alleen verklaringen gebruikt die voldoende worden ondersteund door een of meer andere verklaringen en/of andere onderzoeksresultaten.
Feitelijke gang van zaken periode 9 tot en met 12 oktober 2021
In de nacht van zaterdag 9 op zondag 10 oktober 2012 heeft [medeverdachte 2] , een neef van [slachtoffer] , op de parkeerplaats van discotheek de Villa in Antwerpen een oudere broer van [medeverdachte 1] mishandeld: [naam 1] . Toen [naam 1] zondagochtend terug thuis was in [plaats] is [medeverdachte 1] rond 07:00 uur naar hem toe gegaan. Hij heeft [naam 1] naar het ziekenhuis gebracht, waar een blauw oog is vastgesteld en een snijwondje boven de linker wenkbrauw is gelijmd. Nadat [medeverdachte 1] zijn broer weer thuis heeft afgezet, is [medeverdachte 1] naar zijn ouderlijk huis gegaan, waar hij al een paar dagen verbleef. Met name vanwege de mishandeling in Antwerpen is die zondag op initiatief van [slachtoffer] voor maandagmiddag 11 oktober 2021 een verzoeningsgesprek gepland tussen [slachtoffer] en vader [medeverdachte 1] . Dat verzoeningsgesprek is niet doorgegaan.
Op 12 oktober 2021 rond 18:15 uur vindt er een schietincident plaats aan de [straatnaam] in Bergen op Zoom, waarbij [medeverdachte 2] en [naam 2] , een oudere broer van [medeverdachte 1] , allebei geschoten hebben. [naam 2] is daarbij geraakt in een been. [medeverdachte 1] wordt dan gebeld door zijn jeugdvriend, verdachte, dat er geruchten zijn over een schietpartij en dat [naam 2] daarbij is neergeschoten. [medeverdachte 1] wordt enige tijd later opgehaald door verdachte in een zwarte Renault Clio stationwagen. Wanneer [medeverdachte 1] zijn ouderlijk huis verlaat, zegt hij tegen zijn moeder: ”Mama wollah, ik ga niemand raken. Ik ga niets doen tegen hem. Ik ben niet gek.” Met verdachte als bestuurder rijden ze dan langs [theehuis] (hierna: [theehuis] ) aan de [adres 1] in de richting van de [restaurant] (hierna: [restaurant] ) aan de [adres 2] . Het pand van [theehuis] is eigendom van vader [medeverdachte 1] en zoon [naam 1] heeft de leiding over de zaak. [restaurant] is eigendom van [medeverdachte 2] en zijn broer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) werkt er.
[medeverdachte 2] is na het schietincident aan de [straatnaam] naar [restaurant] gereden. Hij heeft daar rond 18:19:20 uur zijn auto vol kogelgaten geparkeerd en is naar binnen gegaan. Om 18:24:50 uur verlaat hij [restaurant] en wordt daarna door een derde weggereden in een andere auto. Omstreeks 18:30:25 uur komt [slachtoffer] aanlopen bij [restaurant] . In totaal zeven mannen komen kort achter [slachtoffer] aangelopen en ze gaan allemaal [restaurant] binnen. [slachtoffer] en die mannen waren daarvoor op een barbecue bij een bedrijf van een van hen in Roosendaal. Nadat [slachtoffer] een telefoontje van [naam 3] kreeg, zijn ze met zijn allen in verschillende auto’s naar [restaurant] in Bergen op Zoom gegaan. In [restaurant] heeft [slachtoffer] kort met [naam 3] gesproken, waarna hij om 18:31:18 uur naar buiten komt en vervolgens in een flink tempo linksaf gaat richting [theehuis] . Een groep mannen uit de [restaurant] loopt achter hem aan. De loopafstand van [restaurant] naar [theehuis] is volgens Googlemaps 250 meter met een looptijd van drie minuten.
Om 18:31:24 uur loopt een groep van acht mannen over de ventweg naast de Wouwsestraatweg richting [theehuis] . [slachtoffer] loopt daarbij voorop en de anderen volgen allemaal achter elkaar met enige meters afstand. Om 18:32:23 uur passeert de vanuit de richting van [theehuis] richting [restaurant] rijdende Renault Clio van verdachte enkele personen die op weg zijn naar [theehuis] . Om 18:32:46 uur komt de Renault Clio weer aangereden maar nu terug richting [theehuis] . Voorbij [theehuis] rijdt de Renault Clio tegen de rijrichting in de eenrichtingsweg Papaverweg in. Verdachte parkeert de Renault Clio in de achter [theehuis] liggende Kastanjelaan nog voor de achterkant van [theehuis] ter hoogte van [huisnummer] . [medeverdachte 1] pakt in de auto een pistool en neemt dat mee als hij uitstapt en naar de hoek van de Kastanjelaan met de Wouwsestraatweg loopt. Verdachte stapt ook uit en neemt een op een automatisch vuurwapen gelijkend voorwerp mee. Net om de hoek spreekt [medeverdachte 1] [slachtoffer] en een paar van zijn vrienden aan die net weer teruglopen van [theehuis] richting [restaurant] . [slachtoffer] had kort daarvoor op de gesloten voordeur geslagen en vastgesteld dat er niemand was. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens wat ze daar met zoveel man komen doen, terwijl hij het pistool zichtbaar in zijn hand heeft. [slachtoffer] loopt dan als enige op [medeverdachte 1] af, waarop verdachte naar de Renault Clio rent. [medeverdachte 1] loopt achteruit de Kastanjelaan in en schiet met gestrekte arm op [slachtoffer] . Deze laatste wordt door dat eerste schot in zijn hoofd getroffen en zakt in elkaar op de hoek van de Kastanjelaan en de Wouwsestraatweg . [medeverdachte 1] loopt verder achteruit richting de Renault Clio en schiet nog twee keer. Als [medeverdachte 1] ook is ingestapt, rijdt verdachte met hem weg.
Voorbedachte raad?
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de [medeverdachte 1] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Op die manier heeft hij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vastgestelde gang van zaken en de overige stukken in het dossier bieden aanwijzingen voor voorbedachte raad bij [medeverdachte 1] . Toen hij die fatale middag weg ging uit zijn ouderlijk huis heeft verdachte volgens zijn moeder gezegd: ”Mama wollah, ik ga niemand raken. Ik ga niets doen tegen hem. Ik ben niet gek.” Dit is voor de rechtbank een sterke indicatie dat [medeverdachte 1] toen al van plan was om met een vuurwapen een confrontatie aan te gaan. Bovendien is [medeverdachte 1] daarna daadwerkelijk met een vuurwapen de confrontatie aangegaan.
In hetzelfde getapte telefoongesprek zegt de moeder van [medeverdachte 1] ook nog dat [naam 4] het erg vond toen zijn broer werd mishandeld/geslagen. Hij zei in eerste instantie dat hij wraak wilde nemen, omdat zijn broer [naam 1] in het ziekenhuis was beland. Zij heeft hem dit afgeraden omdat ze bang was voor hun allemaal. Dat [medeverdachte 1] richting zijn moeder heeft uitgesproken dat hij wraak wilde nemen omdat zijn broer [naam 1] was mishandeld, is voor de rechtbank een tweede aanwijzing dat mogelijk sprake is geweest van voorbedachte raad. Wanneer verdachte al na een eenvoudige mishandeling van zijn broer op wraak zinde, is het goed voorstelbaar dat deze wens aanzienlijk groter werd nadat hij hoorde dat een andere broer van hem was neergeschoten.
De vraag voor de rechtbank is dan op wie [medeverdachte 1] vervolgens wraak wilde nemen. Logischerwijs zou dit [medeverdachte 2] moeten zijn. Hij is immers degene die een broer van [medeverdachte 1] had mishandeld en op een andere broer had geschoten. De door [verdachte] bestuurde Renault Clio reed in eerste instantie ook richting [restaurant] , een locatie waar [medeverdachte 1] grote kans had om [medeverdachte 2] en/of zijn broer [naam 3] te treffen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het goed mogelijk is dat verdachte van plan was om wraak te nemen toen hij bij zijn ouderlijk huis vertrok, maar dat dit plan op dat moment niet zag op het uiteindelijke slachtoffer [slachtoffer] .
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat ze wel eerst langs [theehuis] richting [restaurant] zijn gereden. Voorbij het Shellstation (rechtbank: aan [adres 3] ) heeft hij de auto gekeerd en is hij weer richting [theehuis] gereden zoals weergegeven bij de feitelijke gang van zaken. Die verklaring wordt bevestigd door de stills van de camerabeelden van het Shellstation met de tijdstippen 18:32:23 uur en 18:32:46 uur. De rechtbank overweegt voorts dat de naar [theehuis] voorop lopende [slachtoffer] een opvallende verschijning was met zijn lange haar en zijn lengte van ongeveer 1 meter 83 met een gewicht van ongeveer 114 kilo. Bovendien kende [medeverdachte 1] [slachtoffer] goed. Gelet op de eerder opgeschreven feitelijke gang van zaken, inclusief de looptijd van [restaurant] naar [theehuis] , kan het dan ook niet anders dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] en zijn groep wel richting [theehuis] heeft zien lopen en dat dit de reden is geweest dat verdachte de Renault Clio heeft gekeerd. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn zelfs tegen de rijrichting in de Papaverstraat ingereden om sneller in de Kastanjelaan aan de achterkant van [theehuis] uit te kunnen komen en te parkeren. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de confrontatie op de hoek van de Kastanjelaan met de Wouwsestraatweg tussen [medeverdachte 1] en verdachte enerzijds niet min of meer toevallig was, maar dat [medeverdachte 1] en verdachte deze bewust hebben opgezocht. [medeverdachte 1] heeft daarbij een pistool meegenomen.
De rechtbank sluit niet uit dat [medeverdachte 1] niet alleen de keuze heeft gemaakt om op 12 oktober 2021 in de vroege avond de confrontatie met [slachtoffer] en zijn groep aan te gaan, maar ook het plan heeft opgevat om hem van het leven te beroven toen hij hem richting [theehuis] zag lopen. De rechtbank is echter van oordeel dat voor dit laatste onvoldoende bewijs voorhanden is. Zij overweegt daartoe dat uit het dossier niet blijkt wat er in de auto tussen [medeverdachte 1] en verdachte is besproken. Bovendien is een belangrijke contra-indicatie voor voorbedachte raad dat [medeverdachte 1] op de hoek van de Kastanjelaan met de Wouwsestraatweg niet direct op [slachtoffer] schiet. Met een pistool zichtbaar in de hand vraagt verdachte eerst aan de groep wat ze met zoveel man komen doen. Wanneer [slachtoffer] daarna als enige van de groep naar hem toeloopt, stapt [medeverdachte 1] achteruit en schiet pas daarna met een gestrekte arm op [slachtoffer] . Wanneer [medeverdachte 1] al van plan was om [slachtoffer] te doden toen hij gewapend de confrontatie met hem opzocht, had het naar het oordeel van de rechtbank meer voor de hand gelegen dat hij meteen op [slachtoffer] had geschoten toen [medeverdachte 1] de hoek om kwam gelopen. Het pas schieten als [slachtoffer] zijn kant op komt en terwijl [medeverdachte 1] achteruit de Kastanjelaan inloopt, past volgens de rechtbank beter bij een op dat moment en dus impulsief genomen besluit om het meegenomen pistool daadwerkelijk te gebruiken en te schieten. De rechtbank vindt dit van doorslaggevend belang. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat de ‘voorbedachte raad’ niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Bij vonnis van gelijke datum zal [medeverdachte 1] dan ook worden vrijgesproken van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord.
In vereniging met verdachte?
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de onderhavige doodslag het moment waarop [medeverdachte 1] op [slachtoffer] schiet cruciaal. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan niet bewezen worden dat [medeverdachte 1] met voorbedachte raad heeft gehandeld en gaat zij ervan uit dat hij de beslissing om te schieten pas neemt op het moment dat [slachtoffer] op hem af komt lopen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte bij die beslissing een rol heeft gespeeld. Uit het dossier volgt wel dat verdachte al is weggerend richting de Renault Clio op het moment dat [medeverdachte 1] schiet. De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden niet kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking en dus niet van medeplegen.
Wel heeft [medeverdachte 1] bij de politie verklaard dat hij het pistool net voor het schieten in zijn hand gedrukt kreeg door verdachte. Als getuige op zitting heeft [medeverdachte 1] echter bekend dat hij het zelf heeft meegenomen uit de auto, zoals verdachte al eerder had verklaard bij de rechter-commissaris. Dat sluit ook aan bij de waarneming van enkele ooggetuigen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een andere wezenlijke bijdrage aan de doodslag heeft geleverd door bijvoorbeeld [medeverdachte 1] aan te moedigen te schieten. Met de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte medepleger van de doodslag is.
Medeplichtigheid verdachte?
Met de officier van justitie is de rechtbank ook van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte medeplichtig is geweest aan de doodslag door [medeverdachte 1] . Er zijn allereerst meerdere scenario’s denkbaar hoe in ieder geval het pistool van [medeverdachte 1] in de Renault Clio van verdachte terecht is gekomen. Niet bewezen kan worden dat verdachte dat wapen heeft meegebracht toen hij [medeverdachte 1] ophaalde. In ieder geval heeft [medeverdachte 1] het pistool zelf uit de auto meegenomen. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachte behulpzaam is geweest bij het doodschieten van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] .
Conclusie 1 primair en subsidiair
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank verdachte integraal vrijspreken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Feit 1 meer subsidiair bedreiging
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij een nepwapen mee heeft genomen toen hij op
12 oktober 2021 achter [medeverdachte 1] aan liep richting een groep mensen. Uit de verklaringen van ooggetuigen volgt dat het eruit zag als een automatisch vuurwapen. Hoewel de rechtbank het zeer waarschijnlijk acht dat verdachte een echt automatisch vuurwapen mee heeft genomen, is daarvoor onvoldoende wettig bewijs. Dat maakt het niet minder bedreigend voor de mensen naar wie verdachte is toegelopen en voor wie het er als echt uitzag. Ook dat blijkt uit de verklaringen van ooggetuigen. Voor het meenemen van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp door verdachte is tot slot geen andere reden denkbaar dan afschrikking, juist omdat anderen denken dat het echt is. Daaruit volgt ook dat verdachte minstens willens en wetens het risico heeft genomen dat de mensen op wie hij afliep voor hun leven zouden vrezen. Daarom kan feit 1 meer subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Feit 2
Omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte een echt wapen mee heeft genomen, zal de rechtbank hem vrijspreken van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 meer subsidiair
op 12 oktober 2021 te Bergen op Zoom [slachtoffer] en anderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die [slachtoffer] te lopen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verwezen naar de oriëntatiepunten van de rechtbank. Op een bedreiging met een vuurwapen staat een gevangenisstaf van 4 maanden. Gelet op het tijdsverloop in de zaak verzoekt de verdediging te volstaan met een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
In de vroege avond van 12 oktober 2021 is verdachte in Bergen op Zoom met een op een Kalasjnikov of mitrailleur gelijkend voorwerp in een woonwijk over straat gelopen. Er was op dat moment nog daglicht. Voor degenen die verdachte zagen, was het nepwapen niet van echt te onderscheiden. Bovendien vergezelde verdachte bewust zijn vriend [medeverdachte 1] die ook een wapen bij zich had en richting [slachtoffer] en anderen liep. Dat wapen was helaas een echt pistool, waarmee [medeverdachte 1] vervolgens [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Dat laatste kan de rechtbank verdachte niet verwijten, maar zijn eigen handelen wel.
Verdachte heeft niet alleen verschillende ooggetuigen (doods)angst bezorgd, maar ook bijgedragen aan een gevoel van onveiligheid in de wijk en zelfs in heel Bergen op Zoom. Veel inwoners die verdachte niet gezien hebben, maar er van gehoord hebben via anderen of de media, zullen zich afvragen: In wat voor een wijk of stad leef ik wanneer op klaarlichte dag mensen met een op een Kalasjnikov of mitrailleur lijkend voorwerp over straat lopen? Ben ik wel veilig waar ik woon?
Gelet op de hiervoor omschreven ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat de door verdediging verzochte maximale werkstraf niet op zijn plaats is. Alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is passend om duidelijk te maken dat dit gedrag niet getolereerd kan worden. Dat blijkt ook uit het oriëntatiepunt van de rechtspraak voor een bedreiging met een (nep)vuurwapen. Daarin is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Dat geldt ook voor een verdachte zonder relevant strafblad zoals hier het geval is. De vorm van het wapen en het vergezellen van een ander die ook met een wapen loopt, is voor de rechtbank echter reden om in het nadeel van verdachte af te wijken van het oriëntatiepunt. Gelet daarop vindt de rechtbank namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden.
De persoon van verdachte geeft de rechtbank geen reden om in zijn voordeel toch een lagere straf op te leggen. Verdachte is zelf niet naar de zitting gekomen, omdat hij bedreigd zou worden. Via zijn raadsman heeft hij wel een korte schriftelijke verklaring overgelegd. Daarin schrijft verdachte dat hij lang heeft moeten wachten op duidelijkheid sinds zijn vrijlating op 2 februari 2022. Hij had toen anderhalve dag vastgezeten op het politiebureau. Zijn vriendin is inmiddels vijf maanden zwanger, hij werkt en is aan een HBO-opleiding begonnen. Ook met het oog op de zogeheten algemene preventie moet verdachte echter eerst nog afrekenen voor dit feit. Het moet niet alleen voor hem, maar ook voor anderen duidelijk zijn dat handelen zoals verdachte heeft gedaan streng bestraft wordt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

Feit 1 primair en subsidiair medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan doodslag
De benadeelde partij
[benadeelde 1], vrouw van [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 72.347,95, bestaande uit € 17.347,95 materiële schade en € 55.000,00 immateriële schade.
De benadeelde partijen
[benadeelde 2] en [benadeelde 3], zonen van [slachtoffer] , vorderen ieder een vergoeding voor immateriële schade van € 55.000,00.
De schade is een gevolg van de doodslag op [slachtoffer] . Verdachte is vrijgesproken van zowel het medeplegen daarvan als de medeplichtigheid daaraan. Daarom zullen de benadeelde partijen niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 55 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1 primair en subsidiair en feit 2 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1 meer subsidiair
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde 1],
[benadeelde 2]en
[benadeelde 3]niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen
[benadeelde 1] , [benadeelde 2]en
[benadeelde 3]ieder in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2023.