4.2.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Doodslag niet ter discussie
Verdachte heeft bij de politie en op de zitting bekend dat hij op 12 oktober 2021 met een pistool op [slachtoffer] heeft geschoten. [slachtoffer] is door de kogel uit het pistool van verdachte in zijn hoofd getroffen en een paar uur later overleden aan het daardoor veroorzaakte hersenletsel. Daarmee kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Twee vragen
Gezien de tenlastelegging moet de rechtbank vervolgens de vragen beantwoorden of ook wettig en overtuigend bewezen kan worden:
- dat daarbij sprake was van voorbedachte raad (moord) en
- dat sprake was van medeplegen met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ).
Voor de beantwoording van deze vragen stelt de rechtbank hierna eerst de feitelijke gang van zaken in de periode van 9 tot en met 12 oktober 2021 vast en baseert zich daarbij op de onderzoeksresultaten in het dossier en de behandeling op zitting. De rechtbank merkt op dat in het dossier veel verklaringen zitten van getuigen die iets van een of meer anderen hebben gehoord. Daarnaast verklaren betrokkenen die wel zelf iets relevants hebben gezien en/of gehoord vaak op onderdelen verschillend van elkaar. De rechtbank heeft voor het vaststellen van de feitelijke gang van zaken daarom in beginsel alleen verklaringen gebruikt die voldoende worden ondersteund door een of meer andere verklaringen en/of andere onderzoeksresultaten.
Feitelijke gang van zaken periode 9 tot en met 12 oktober 2021
In de nacht van zaterdag 9 op zondag 10 oktober 2021 heeft [naam 1] , een neef van [slachtoffer] , op de parkeerplaats van discotheek de Villa in Antwerpen een oudere broer van verdachte mishandeld: [naam 2] . Toen [naam 2] zondagochtend terug thuis in Bergen op Zoom was, is verdachte rond 07:00 uur naar hem toe gegaan. Hij heeft [naam 2] naar het ziekenhuis gebracht, waar een blauw oog is vastgesteld en een snijwondje boven de linker wenkbrauw is gelijmd. Nadat verdachte zijn broer weer thuis heeft afgezet, is verdachte naar zijn ouderlijk huis gegaan, waar hij al een paar dagen verbleef. Met name vanwege de mishandeling in Antwerpen is die zondag op initiatief van [slachtoffer] voor maandagmiddag 11 oktober 2021 een verzoeningsgesprek gepland tussen [slachtoffer] en [vader verdachte] . Dat verzoeningsgesprek is niet doorgegaan.
Op 12 oktober 2021 rond 18:15 uur vindt er een schietincident plaats aan de [straatnaam 1] in Bergen op Zoom, waarbij [naam 1] en [naam 3] , een oudere broer van verdachte, allebei geschoten hebben. [naam 3] is daarbij geraakt in een been. Verdachte wordt vervolgens gebeld door zijn jeugdvriend [medeverdachte] dat er geruchten zijn over een schietpartij en dat [naam 3] daarbij is neergeschoten. Verdachte wordt enige tijd later opgehaald door [medeverdachte] in een zwarte Renault Clio stationwagen. Wanneer verdachte zijn ouderlijk huis verlaat, zegt hij tegen zijn moeder: ”Mama wollah, ik ga niemand raken. Ik ga niets doen tegen hem. Ik ben niet gek.” Met [medeverdachte] als bestuurder rijden ze dan langs [theehuis] (hierna: [theehuis] ) aan de [adres 1] in de richting van de [restaurant 1] (hierna: [restaurant 1] ) aan de [adres 2] . Het pand van [theehuis] is eigendom van [vader verdachte] en zoon [naam 2] heeft de leiding over de zaak. [restaurant 1] is eigendom van [naam 1] en zijn broer [naam 4] (hierna: [naam 4] ) werkt er.
[naam 1] is na het schietincident aan de [straatnaam 1] naar [restaurant 1] gereden. Hij heeft daar rond 18:19:20 uur zijn auto vol kogelgaten geparkeerd en is naar binnen gegaan. Om 18:24:50 uur verlaat hij [restaurant 1] en wordt daarna door een derde weggebracht in een andere auto. Omstreeks 18:30:25 uur komt [slachtoffer] aanlopen bij [restaurant 1] . In totaal zeven mannen komen kort achter [slachtoffer] aangelopen en ze gaan allemaal [restaurant 1] binnen. [slachtoffer] en die mannen waren daarvoor op een barbecue bij een bedrijf van een van hen in Roosendaal. Nadat [slachtoffer] een telefoontje van [naam 4] kreeg, zijn ze met zijn allen in verschillende auto’s naar [restaurant 1] in Bergen op Zoom gegaan. In [restaurant 1] heeft [slachtoffer] kort met [naam 4] gesproken, waarna hij om 18:31:18 uur naar buiten komt en vervolgens in een flink tempo richting [theehuis] loopt. Een groep mannen uit [restaurant 1] loopt achter hem aan. De loopafstand van [restaurant 1] naar [theehuis] is volgens Googlemaps 250 meter met een looptijd van drie minuten.
Om 18:31:24 uur loopt een groep van acht mannen over de ventweg naast de [straatnaam 2] richting [theehuis] . [slachtoffer] loopt daarbij voorop en de anderen volgen allemaal achter elkaar met enige meters afstand. Om 18:32:23 uur passeert de vanuit de richting van [theehuis] richting [restaurant 1] rijdende Renault Clio van [medeverdachte] enkele van de personen die op weg zijn naar [theehuis] . Om 18:32:46 uur komt de Renault Clio weer aangereden maar nu terug richting [theehuis] . Voorbij [theehuis] rijdt de Renault Clio tegen de rijrichting in de eenrichtingsstraat Papaverweg in. [medeverdachte] parkeert de Renault Clio in de achter [theehuis] liggende Kastanjelaan nog voor de achterkant van [theehuis] ter hoogte van [huisnummer] . Verdachte pakt in de auto een pistool en neemt dat mee als hij uitstapt en naar de hoek van de Kastanjelaan met de Wouwsestraatweg loopt. [medeverdachte] stapt ook uit en neemt een op een groot automatisch vuurwapen gelijkend voorwerp mee. Net om de hoek spreekt verdachte [slachtoffer] en een paar van zijn vrienden aan die net weer teruglopen van [theehuis] richting [restaurant 1] . [slachtoffer] had kort daarvoor op de gesloten voordeur van [theehuis] geslagen en vastgesteld dat er niemand was. Verdachte vraagt vervolgens wat ze daar met zoveel man komen doen, terwijl hij het pistool zichtbaar in zijn hand heeft. [slachtoffer] loopt dan als enige op verdachte af, waarop [medeverdachte] naar de Renault Clio rent. Verdachte loopt achteruit de Kastanjelaan in en schiet met gestrekte arm op [slachtoffer] . Deze laatste wordt door dit schot in zijn hoofd getroffen en zakt in elkaar op de hoek van de Kastanjelaan en de Wouwsestraatweg. Verdachte loopt verder achteruit richting de Renault Clio en schiet nog twee keer. Wanneer verdachte ook is ingestapt, rijdt [medeverdachte] samen met hem weg.
Voorbedachte raad?
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Op die manier heeft hij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vastgestelde gang van zaken en de overige stukken in het dossier bieden aanwijzingen voor voorbedachte raad bij verdachte. Toen hij die fatale middag weg ging uit zijn ouderlijk huis heeft verdachte volgens zijn moeder gezegd: ”Mama wollah, ik ga niemand raken. Ik ga niets doen tegen hem. Ik ben niet gek.” Dit is voor de rechtbank een sterke indicatie dat verdachte toen al van plan was om met een vuurwapen een confrontatie aan te gaan. Op zitting heeft verdachte deze uitlating van zijn moeder afgedaan als “vrouwenonzin”. De rechtbank ziet echter geen enkele reden waarom zijn moeder de dag na het incident onzin zou gaan vertellen in een telefoongesprek met een tante van vaderskant. Bovendien is verdachte daarna daadwerkelijk met een vuurwapen de confrontatie aangegaan.
In hetzelfde getapte telefoongesprek zegt zijn moeder ook nog dat Mohamed het erg vond toen zijn broer werd mishandeld/geslagen. Hij zei in eerste instantie dat hij wraak wilde nemen, omdat zijn broer [naam 2] in het ziekenhuis was beland. Zij heeft hem dit afgeraden omdat ze bang was voor hun allemaal. Dat verdachte richting zijn moeder heeft uitgesproken dat hij wraak wilde nemen omdat zijn broer [naam 2] was mishandeld, is voor de rechtbank een tweede aanwijzing dat mogelijk sprake is geweest van voorbedachte raad. Wanneer verdachte al na een eenvoudige mishandeling van zijn broer op wraak zinde, is het goed voorstelbaar dat deze wens aanzienlijk groter werd nadat hij hoorde dat een andere broer van hem was neergeschoten.
De vraag voor de rechtbank is dan op wie verdachte vervolgens wraak wilde nemen. Logischerwijs zou dit [naam 1] moeten zijn. Hij is immers degene die een broer van verdachte had mishandeld en op een andere broer had geschoten. De door [medeverdachte] bestuurde Renault Clio reed in eerste instantie ook richting [restaurant 1] , een locatie waar verdachte grote kans had om [naam 1] en/of zijn broer [naam 4] te treffen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het goed mogelijk is dat verdachte van plan was om wraak te nemen toen hij bij zijn ouderlijk huis vertrok, maar dat dit plan op dat moment niet zag op het uiteindelijke [slachtoffer] .
Verdachte heeft op zitting volgehouden dat hij en [medeverdachte] vanuit de richting van [restaurant 1] aan zijn komen rijden naar [theehuis] en toen de naar [theehuis] lopende [slachtoffer] en zijn groep niet hebben gezien. Ze zijn niet eerst vanuit de richting van [theehuis] richting [restaurant 1] gereden, terwijl [slachtoffer] en zijn groepje op weg waren naar [theehuis] . Die verklaring schuift de rechtbank als volstrekt ongeloofwaardig terzijde om de volgende redenen.
[medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat ze wel eerst langs [theehuis] richting [restaurant 1] zijn gereden. Voorbij het Shellstation (rechtbank: aan de [adres 3] ) heeft hij de auto gekeerd en is hij weer richting [theehuis] gereden zoals weergegeven bij de feitelijke gang van zaken. Die verklaring wordt bevestigd door de stills van de camerabeelden van het Shellstation met de tijdstippen 18:32:23 uur en 18:32:46 uur. De rechtbank overweegt voorts dat de richting [theehuis] vooroplopende [slachtoffer] een opvallende verschijning was met zijn lange haar en zijn lengte van ongeveer 1 meter 83 met een gewicht van ongeveer 114 kilogram. Bovendien kende verdachte [slachtoffer] goed. Gelet op de eerder omschreven feitelijke gang van zaken, inclusief de looptijd van [restaurant 1] naar [theehuis] , kan het dan ook niet anders dan dat verdachte [slachtoffer] en zijn groep wel richting [theehuis] heeft zien lopen en dat dit de reden is geweest dat [medeverdachte] de Renault Clio heeft gekeerd. [medeverdachte] en verdachte zijn vervolgens tegen de rijrichting in de Papaverstraat ingereden om sneller in de Kastanjelaan aan de achterkant van [theehuis] uit te kunnen komen en te parkeren. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de confrontatie op de hoek van de Kastanjelaan met de Wouwsestraatweg tussen verdachte en [medeverdachte] enerzijds en de groep van [slachtoffer] anderzijds niet min of meer toevallig was, maar dat verdachte en [medeverdachte] deze bewust hebben opgezocht. Verdachte heeft daarbij een pistool meegenomen.
De rechtbank sluit niet uit dat verdachte niet alleen de keuze heeft gemaakt om op
12 oktober 2021 in de vroege avond de confrontatie met [slachtoffer] en zijn groep aan te gaan, maar ook het plan heeft opgevat om hem van het leven te beroven toen hij hem richting [theehuis] zag lopen. De rechtbank is echter van oordeel dat voor dit laatste onvoldoende bewijs voorhanden is. Zij overweegt daartoe dat uit het dossier niet blijkt wat er in de auto tussen verdachte en [medeverdachte] is besproken. Bovendien is een belangrijke contra-indicatie voor voorbedachte raad dat verdachte op de hoek van de Kastanjelaan met de Wouwsestraatweg niet direct op [slachtoffer] schiet. Met een pistool zichtbaar in de hand vraagt verdachte eerst aan de groep wat ze met zoveel man komen doen. Wanneer [slachtoffer] daarna als enige van de groep naar hem toeloopt, stapt verdachte achteruit en schiet pas daarna met een gestrekte arm op [slachtoffer] . Wanneer verdachte al van plan was om [slachtoffer] te doden toen hij gewapend de confrontatie met hem opzocht, had het naar het oordeel van de rechtbank meer voor de hand gelegen dat hij meteen op [slachtoffer] had geschoten toen verdachte de hoek om kwam gelopen. Het pas schieten wanneer [slachtoffer] zijn kant op komt en terwijl verdachte achteruit de Kastanjelaan inloopt, past volgens de rechtbank beter bij een op dat moment en dus impulsief genomen besluit om het meegenomen pistool daadwerkelijk te gebruiken en te schieten. De rechtbank vindt dit van doorslaggevend belang. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat de ‘voorbedachte raad’ niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord.
In vereniging met [medeverdachte] ?
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de onderhavige doodslag het moment waarop verdachte op [slachtoffer] schiet cruciaal. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan niet bewezen worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en gaat zij ervan uit dat verdachte de beslissing om te schieten pas neemt op het moment dat [slachtoffer] op hem af komt lopen. Uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte] bij die beslissing een rol heeft gespeeld. Uit het dossier volgt wel dat [medeverdachte] al is weggerend richting de Renault Clio op het moment dat verdachte schiet. De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden niet kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking en dus niet van medeplegen. Het feit dat verdachte in zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij het pistool net voor het schieten in zijn hand gedrukt kreeg door [medeverdachte] , maakt dit niet anders. Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij het pistool zelf heeft meegenomen uit de auto. Dit wordt bevestigd door [medeverdachte] in zijn verklaring bij de rechter-commissaris. Daarnaast sluit dit ook aan bij de waarneming van enkele ooggetuigen. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen voor de doodslag van feit 1 volgt ook dat verdachte die dag een werkend vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad. Dat is een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en Munitie.