ECLI:NL:RBZWB:2023:8069

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
02-295168-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en veroordeling voor doodslag met uitgebreide strafmaatoverweging

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, heeft de rechtbank op 21 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde moord, maar veroordeeld voor doodslag. De rechtbank oordeelde dat het beroep op (putatief) noodweer(exces) niet kon worden aanvaard, omdat de verdachte zelf de confrontatie met het slachtoffer had opgezocht. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 12 oktober 2021 vond er een schietincident plaats in Bergen op Zoom, waarbij de verdachte met een pistool op het slachtoffer schoot, die later aan zijn verwondingen overleed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde, maar dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, die ook als benadeelde partijen schadevergoeding vorderden. De rechtbank kende hen een schadevergoeding toe, inclusief immateriële schade, en legde de verdachte de verplichting op om deze schade te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/295168-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
op 12 oktober 2021 al dan niet samen met een ander en al dan niet met voorbedachten rade opzettelijk [slachtoffer] heeft doodgeschoten;
Feit 2
op 12 oktober 2021 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de doodslag van feit 1 en het wapenbezit van feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Voor de doodslag van feit 1 baseert zij zich op de verklaring van verdachte en het pathologieonderzoek. Zij gaat uit van voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] . De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voor de ten laste gelegde voorbedachte raad en het plegen in vereniging met een ander of anderen. Voor het bewijs van feit 2 baseert zij zich op de verklaring van verdachte en het munitieonderzoek.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging moet verdachte bij feit 1 worden vrijgesproken van de moord, maar de doodslag kan wel bewezen worden. Dat geldt ook voor het door verdachte erkende wapenbezit van feit 2.
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Doodslag niet ter discussie
Verdachte heeft bij de politie en op de zitting bekend dat hij op 12 oktober 2021 met een pistool op [slachtoffer] heeft geschoten. [slachtoffer] is door de kogel uit het pistool van verdachte in zijn hoofd getroffen en een paar uur later overleden aan het daardoor veroorzaakte hersenletsel. Daarmee kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Twee vragen
Gezien de tenlastelegging moet de rechtbank vervolgens de vragen beantwoorden of ook wettig en overtuigend bewezen kan worden:
- dat daarbij sprake was van voorbedachte raad (moord) en
- dat sprake was van medeplegen met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ).
Voor de beantwoording van deze vragen stelt de rechtbank hierna eerst de feitelijke gang van zaken in de periode van 9 tot en met 12 oktober 2021 vast en baseert zich daarbij op de onderzoeksresultaten in het dossier en de behandeling op zitting. De rechtbank merkt op dat in het dossier veel verklaringen zitten van getuigen die iets van een of meer anderen hebben gehoord. Daarnaast verklaren betrokkenen die wel zelf iets relevants hebben gezien en/of gehoord vaak op onderdelen verschillend van elkaar. De rechtbank heeft voor het vaststellen van de feitelijke gang van zaken daarom in beginsel alleen verklaringen gebruikt die voldoende worden ondersteund door een of meer andere verklaringen en/of andere onderzoeksresultaten.
Feitelijke gang van zaken periode 9 tot en met 12 oktober 2021
In de nacht van zaterdag 9 op zondag 10 oktober 2021 heeft [naam 1] , een neef van [slachtoffer] , op de parkeerplaats van discotheek de Villa in Antwerpen een oudere broer van verdachte mishandeld: [naam 2] . Toen [naam 2] zondagochtend terug thuis in Bergen op Zoom was, is verdachte rond 07:00 uur naar hem toe gegaan. Hij heeft [naam 2] naar het ziekenhuis gebracht, waar een blauw oog is vastgesteld en een snijwondje boven de linker wenkbrauw is gelijmd. Nadat verdachte zijn broer weer thuis heeft afgezet, is verdachte naar zijn ouderlijk huis gegaan, waar hij al een paar dagen verbleef. Met name vanwege de mishandeling in Antwerpen is die zondag op initiatief van [slachtoffer] voor maandagmiddag 11 oktober 2021 een verzoeningsgesprek gepland tussen [slachtoffer] en [vader verdachte] . Dat verzoeningsgesprek is niet doorgegaan.
Op 12 oktober 2021 rond 18:15 uur vindt er een schietincident plaats aan de [straatnaam 1] in Bergen op Zoom, waarbij [naam 1] en [naam 3] , een oudere broer van verdachte, allebei geschoten hebben. [naam 3] is daarbij geraakt in een been. Verdachte wordt vervolgens gebeld door zijn jeugdvriend [medeverdachte] dat er geruchten zijn over een schietpartij en dat [naam 3] daarbij is neergeschoten. Verdachte wordt enige tijd later opgehaald door [medeverdachte] in een zwarte Renault Clio stationwagen. Wanneer verdachte zijn ouderlijk huis verlaat, zegt hij tegen zijn moeder: ”Mama wollah, ik ga niemand raken. Ik ga niets doen tegen hem. Ik ben niet gek.” Met [medeverdachte] als bestuurder rijden ze dan langs [theehuis] (hierna: [theehuis] ) aan de [adres 1] in de richting van de [restaurant 1] (hierna: [restaurant 1] ) aan de [adres 2] . Het pand van [theehuis] is eigendom van [vader verdachte] en zoon [naam 2] heeft de leiding over de zaak. [restaurant 1] is eigendom van [naam 1] en zijn broer [naam 4] (hierna: [naam 4] ) werkt er.
[naam 1] is na het schietincident aan de [straatnaam 1] naar [restaurant 1] gereden. Hij heeft daar rond 18:19:20 uur zijn auto vol kogelgaten geparkeerd en is naar binnen gegaan. Om 18:24:50 uur verlaat hij [restaurant 1] en wordt daarna door een derde weggebracht in een andere auto. Omstreeks 18:30:25 uur komt [slachtoffer] aanlopen bij [restaurant 1] . In totaal zeven mannen komen kort achter [slachtoffer] aangelopen en ze gaan allemaal [restaurant 1] binnen. [slachtoffer] en die mannen waren daarvoor op een barbecue bij een bedrijf van een van hen in Roosendaal. Nadat [slachtoffer] een telefoontje van [naam 4] kreeg, zijn ze met zijn allen in verschillende auto’s naar [restaurant 1] in Bergen op Zoom gegaan. In [restaurant 1] heeft [slachtoffer] kort met [naam 4] gesproken, waarna hij om 18:31:18 uur naar buiten komt en vervolgens in een flink tempo richting [theehuis] loopt. Een groep mannen uit [restaurant 1] loopt achter hem aan. De loopafstand van [restaurant 1] naar [theehuis] is volgens Googlemaps 250 meter met een looptijd van drie minuten.
Om 18:31:24 uur loopt een groep van acht mannen over de ventweg naast de [straatnaam 2] richting [theehuis] . [slachtoffer] loopt daarbij voorop en de anderen volgen allemaal achter elkaar met enige meters afstand. Om 18:32:23 uur passeert de vanuit de richting van [theehuis] richting [restaurant 1] rijdende Renault Clio van [medeverdachte] enkele van de personen die op weg zijn naar [theehuis] . Om 18:32:46 uur komt de Renault Clio weer aangereden maar nu terug richting [theehuis] . Voorbij [theehuis] rijdt de Renault Clio tegen de rijrichting in de eenrichtingsstraat Papaverweg in. [medeverdachte] parkeert de Renault Clio in de achter [theehuis] liggende Kastanjelaan nog voor de achterkant van [theehuis] ter hoogte van [huisnummer] . Verdachte pakt in de auto een pistool en neemt dat mee als hij uitstapt en naar de hoek van de Kastanjelaan met de Wouwsestraatweg loopt. [medeverdachte] stapt ook uit en neemt een op een groot automatisch vuurwapen gelijkend voorwerp mee. Net om de hoek spreekt verdachte [slachtoffer] en een paar van zijn vrienden aan die net weer teruglopen van [theehuis] richting [restaurant 1] . [slachtoffer] had kort daarvoor op de gesloten voordeur van [theehuis] geslagen en vastgesteld dat er niemand was. Verdachte vraagt vervolgens wat ze daar met zoveel man komen doen, terwijl hij het pistool zichtbaar in zijn hand heeft. [slachtoffer] loopt dan als enige op verdachte af, waarop [medeverdachte] naar de Renault Clio rent. Verdachte loopt achteruit de Kastanjelaan in en schiet met gestrekte arm op [slachtoffer] . Deze laatste wordt door dit schot in zijn hoofd getroffen en zakt in elkaar op de hoek van de Kastanjelaan en de Wouwsestraatweg. Verdachte loopt verder achteruit richting de Renault Clio en schiet nog twee keer. Wanneer verdachte ook is ingestapt, rijdt [medeverdachte] samen met hem weg.
Voorbedachte raad?
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Op die manier heeft hij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vastgestelde gang van zaken en de overige stukken in het dossier bieden aanwijzingen voor voorbedachte raad bij verdachte. Toen hij die fatale middag weg ging uit zijn ouderlijk huis heeft verdachte volgens zijn moeder gezegd: ”Mama wollah, ik ga niemand raken. Ik ga niets doen tegen hem. Ik ben niet gek.” Dit is voor de rechtbank een sterke indicatie dat verdachte toen al van plan was om met een vuurwapen een confrontatie aan te gaan. Op zitting heeft verdachte deze uitlating van zijn moeder afgedaan als “vrouwenonzin”. De rechtbank ziet echter geen enkele reden waarom zijn moeder de dag na het incident onzin zou gaan vertellen in een telefoongesprek met een tante van vaderskant. Bovendien is verdachte daarna daadwerkelijk met een vuurwapen de confrontatie aangegaan.
In hetzelfde getapte telefoongesprek zegt zijn moeder ook nog dat Mohamed het erg vond toen zijn broer werd mishandeld/geslagen. Hij zei in eerste instantie dat hij wraak wilde nemen, omdat zijn broer [naam 2] in het ziekenhuis was beland. Zij heeft hem dit afgeraden omdat ze bang was voor hun allemaal. Dat verdachte richting zijn moeder heeft uitgesproken dat hij wraak wilde nemen omdat zijn broer [naam 2] was mishandeld, is voor de rechtbank een tweede aanwijzing dat mogelijk sprake is geweest van voorbedachte raad. Wanneer verdachte al na een eenvoudige mishandeling van zijn broer op wraak zinde, is het goed voorstelbaar dat deze wens aanzienlijk groter werd nadat hij hoorde dat een andere broer van hem was neergeschoten.
De vraag voor de rechtbank is dan op wie verdachte vervolgens wraak wilde nemen. Logischerwijs zou dit [naam 1] moeten zijn. Hij is immers degene die een broer van verdachte had mishandeld en op een andere broer had geschoten. De door [medeverdachte] bestuurde Renault Clio reed in eerste instantie ook richting [restaurant 1] , een locatie waar verdachte grote kans had om [naam 1] en/of zijn broer [naam 4] te treffen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het goed mogelijk is dat verdachte van plan was om wraak te nemen toen hij bij zijn ouderlijk huis vertrok, maar dat dit plan op dat moment niet zag op het uiteindelijke [slachtoffer] .
Verdachte heeft op zitting volgehouden dat hij en [medeverdachte] vanuit de richting van [restaurant 1] aan zijn komen rijden naar [theehuis] en toen de naar [theehuis] lopende [slachtoffer] en zijn groep niet hebben gezien. Ze zijn niet eerst vanuit de richting van [theehuis] richting [restaurant 1] gereden, terwijl [slachtoffer] en zijn groepje op weg waren naar [theehuis] . Die verklaring schuift de rechtbank als volstrekt ongeloofwaardig terzijde om de volgende redenen.
[medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat ze wel eerst langs [theehuis] richting [restaurant 1] zijn gereden. Voorbij het Shellstation (rechtbank: aan de [adres 3] ) heeft hij de auto gekeerd en is hij weer richting [theehuis] gereden zoals weergegeven bij de feitelijke gang van zaken. Die verklaring wordt bevestigd door de stills van de camerabeelden van het Shellstation met de tijdstippen 18:32:23 uur en 18:32:46 uur. De rechtbank overweegt voorts dat de richting [theehuis] vooroplopende [slachtoffer] een opvallende verschijning was met zijn lange haar en zijn lengte van ongeveer 1 meter 83 met een gewicht van ongeveer 114 kilogram. Bovendien kende verdachte [slachtoffer] goed. Gelet op de eerder omschreven feitelijke gang van zaken, inclusief de looptijd van [restaurant 1] naar [theehuis] , kan het dan ook niet anders dan dat verdachte [slachtoffer] en zijn groep wel richting [theehuis] heeft zien lopen en dat dit de reden is geweest dat [medeverdachte] de Renault Clio heeft gekeerd. [medeverdachte] en verdachte zijn vervolgens tegen de rijrichting in de Papaverstraat ingereden om sneller in de Kastanjelaan aan de achterkant van [theehuis] uit te kunnen komen en te parkeren. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de confrontatie op de hoek van de Kastanjelaan met de Wouwsestraatweg tussen verdachte en [medeverdachte] enerzijds en de groep van [slachtoffer] anderzijds niet min of meer toevallig was, maar dat verdachte en [medeverdachte] deze bewust hebben opgezocht. Verdachte heeft daarbij een pistool meegenomen.
De rechtbank sluit niet uit dat verdachte niet alleen de keuze heeft gemaakt om op
12 oktober 2021 in de vroege avond de confrontatie met [slachtoffer] en zijn groep aan te gaan, maar ook het plan heeft opgevat om hem van het leven te beroven toen hij hem richting [theehuis] zag lopen. De rechtbank is echter van oordeel dat voor dit laatste onvoldoende bewijs voorhanden is. Zij overweegt daartoe dat uit het dossier niet blijkt wat er in de auto tussen verdachte en [medeverdachte] is besproken. Bovendien is een belangrijke contra-indicatie voor voorbedachte raad dat verdachte op de hoek van de Kastanjelaan met de Wouwsestraatweg niet direct op [slachtoffer] schiet. Met een pistool zichtbaar in de hand vraagt verdachte eerst aan de groep wat ze met zoveel man komen doen. Wanneer [slachtoffer] daarna als enige van de groep naar hem toeloopt, stapt verdachte achteruit en schiet pas daarna met een gestrekte arm op [slachtoffer] . Wanneer verdachte al van plan was om [slachtoffer] te doden toen hij gewapend de confrontatie met hem opzocht, had het naar het oordeel van de rechtbank meer voor de hand gelegen dat hij meteen op [slachtoffer] had geschoten toen verdachte de hoek om kwam gelopen. Het pas schieten wanneer [slachtoffer] zijn kant op komt en terwijl verdachte achteruit de Kastanjelaan inloopt, past volgens de rechtbank beter bij een op dat moment en dus impulsief genomen besluit om het meegenomen pistool daadwerkelijk te gebruiken en te schieten. De rechtbank vindt dit van doorslaggevend belang. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat de ‘voorbedachte raad’ niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord.
In vereniging met [medeverdachte] ?
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de onderhavige doodslag het moment waarop verdachte op [slachtoffer] schiet cruciaal. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan niet bewezen worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en gaat zij ervan uit dat verdachte de beslissing om te schieten pas neemt op het moment dat [slachtoffer] op hem af komt lopen. Uit het dossier blijkt niet dat [medeverdachte] bij die beslissing een rol heeft gespeeld. Uit het dossier volgt wel dat [medeverdachte] al is weggerend richting de Renault Clio op het moment dat verdachte schiet. De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden niet kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking en dus niet van medeplegen. Het feit dat verdachte in zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij het pistool net voor het schieten in zijn hand gedrukt kreeg door [medeverdachte] , maakt dit niet anders. Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij het pistool zelf heeft meegenomen uit de auto. Dit wordt bevestigd door [medeverdachte] in zijn verklaring bij de rechter-commissaris. Daarnaast sluit dit ook aan bij de waarneming van enkele ooggetuigen. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen voor de doodslag van feit 1 volgt ook dat verdachte die dag een werkend vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad. Dat is een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en Munitie.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 12 oktober 2021 te Bergen op Zoom [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door een kogel in het hoofd van die [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Feit 2
op 12 oktober 2021 te Bergen op Zoom een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Beroep op (putatief) noodweer(exces)
De verdediging heeft uitvoerig bepleit dat verdachte een beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt. Kort samengevat is bepleit dat [slachtoffer] een gewelddadige reputatie had, lid was van een Outlaw Motor Club en onder invloed van alcohol en drugs toen hij op verdachte afliep. Verdachte zou bovendien omsingeld zijn en geen kant op kunnen en er werd door [slachtoffer] naar zijn groep geroepen dat ze verdachte moesten pakken. Verdachte vreesde daadwerkelijk voor zijn leven of had daar in ieder geval alle aanleiding toe. Verdachte schoot, omdat hij in ieder geval dacht dat dat nodig was om zichzelf te verdedigen. De rechtbank verwerpt dit verweer en legt hierna uit waarom.
Voor een geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) moet het in ieder geval gaan om de “verdediging” van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat een beroep op deze strafuitsluitingsgrond(en) niet kan worden aanvaard als de gedraging van verdachte naar de kern bezien als aanvallend moet worden beschouwd, bijvoorbeeld gericht op confrontatie. Onder 4.3 heeft de rechtbank al uitgelegd waarom zij vindt dat verdachte bewust en gewapend de confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer] en zijn groep. Verdachte komt alleen daarom al geen beroep toe op (putatief) noodweer(exces).
Er zijn ook overigens geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van verdachte uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Alleen kijkend naar de ernst van feit 1 begrijpt de verdediging de eis van de officier van justitie. Die eis houdt echter onvoldoende rekening met de volgende persoonlijke omstandigheden:
- verdachte heeft geen noemenswaardige documentatie;
- verdachte heeft het feit nooit moedwillig willen plegen;
- verdachte en zijn familie worden sindsdien bedreigd;
- verdachte heeft volledig meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek.
Gelet daarop is de verdediging van mening dat een gevangenisstraf van 8 jaar passend is. Dit sluit ook aan bij straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Op 12 oktober 2021 heeft verdachte met één schot het leven beëindigd van [slachtoffer] . Verdachte heeft daarmee het kostbaarste afgepakt wat een mens bezit en [slachtoffer] de kans ontnomen om zijn toekomstplannen na te jagen en deze werkelijkheid te maken. Zijn liefste wens was om opa te worden. Deze wens zal nu nooit meer in vervulling gaan.
[slachtoffer] is echter niet het enige slachtoffer van verdachte. Zijn vrouw en beide zoons hebben op zitting op indringende wijze verwoord wat het verlies van hun geliefde man en vader voor hen betekent. Zij voelen dagelijks de pijn alsof het gisteren is gebeurd en hun gemis is niet in woorden uit te drukken. Met [slachtoffer] is een stuk van henzelf gestorven.
Zijn vrouw en beide zonen zijn vrij snel na het schietincident naar de plaats delict gekomen en hebben hun man en vader daar krachteloos zien liggen in een grote plas bloed. Zij zijn daarna in het ziekenhuis in de laatste uren bij [slachtoffer] geweest en moesten hulpeloos toezien dat hij tevergeefs vocht voor zijn leven. Ook vele anderen zijn getuige geweest van het schietincident op de hoek van de Kastanjelaan en de Wouwsestraatweg en het dodelijke resultaat van het eerste schot van verdachte. Niet alleen de gevluchte vrienden van [slachtoffer] , die na de laatste schoten door verdachte terugkwamen naar hun vriend, maar ook bijvoorbeeld bezoekers van [restaurant 2] aan de [adres 4] . Tot slot zijn veel wijkbewoners direct of kort na het horen van de schoten naar buiten gekomen. Een aantal van deze mensen is gehoord bij de rechter-commissaris en uit hun verklaringen volgt dat het schieten en de gevolgen daarvan op hen een diepe indruk hebben gemaakt en voor de meesten een traumatische ervaring is geweest.
De persoon van verdachte
Verdachte was 22 jaar toen hij [slachtoffer] doodde en had geen noemenswaardig strafblad. [psycholoog] en [psychiater] hebben op respectievelijk 20 en 23 november 2022 over hem gerapporteerd. Bij verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking grenzend aan zwakbegaafdheid. De vraag of en hoe deze beperking zijn gedrag tijdens het incident heeft beïnvloed, hebben de deskundigen niet kunnen beantwoorden. Kort samengevat bevat het dossier teveel informatie die afwijkt van het verhaal dat verdachte hen heeft verteld. De belastende informatie is niet met hem te bespreken en wordt ontkend of afgedaan als onzin. Dit laatste heeft de rechtbank zelf ook op zitting geconstateerd. De psycholoog en psychiater zien onvoldoende argumenten om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert in het rapport van 15 juli 2022 ook om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in de proceshouding van verdachte geen aanleiding tot strafvermindering. Integendeel, de rechtbank concludeert dat verdachte geen echte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn ongerechtvaardigde daad en bijvoorbeeld wisselend heeft verklaard over het moment waarop en hoe het pistool in zijn hand kwam. Pas op zitting heeft verdachte bekend dat hij het zelf uit de auto had meegenomen. Voorts heeft hij weliswaar bekend [slachtoffer] te hebben doodgeschoten, maar hij heeft tot en met het einde van de zitting volgehouden dat hij niet anders kon. Zelfs in zijn laatste woord stelde hij zichzelf centraal en noemde hij zich een “kleine muis in de val” die niet anders kon met al die oudere mannen om hem heen. Ook na de indringende slachtofferverklaringen van de vrouw en zonen van [slachtoffer] , was alleen zijn allerlaatste zin voor de nabestaanden en dan niet meer dan dat hij hen sterkte wenste.
Verdachte kon echter wel degelijk anders. Zeker na het schietincident aan de [straatnaam 1] waar zijn broer [naam 3] bij betrokken was, hadden hij en zijn familie de politie moeten bellen. Ze durfden dat niet volgens verdachte, omdat ze bang waren voor de gevolgen. De rechtbank begrijpt ‘de gevolgen’ als de reactie die mogelijk van de zijde van de familie [naam 1] werd verwacht. Wanneer deze angst echter echt was, is het alleen maar onbegrijpelijker dat verdachte wel met een wapen op pad durfde te gaan en de confrontatie met een getrokken vuurwapen heeft gezocht. Wanneer verdachte dit niet had gedaan, had [slachtoffer] nog geleefd. Dat [slachtoffer] onder invloed van drank en drugs naar verdachte toe is komen lopen en vergezeld was van vrienden, is niet wat zijn dood heeft veroorzaakt. De enige reden dat [slachtoffer] er niet meer is, is dat verdachte de bewuste keuze heeft gemaakt om met een pistool de confrontatie met hem te zoeken en vervolgens een kogel in zijn hoofd te schieten.
Conclusie
Op 12 oktober 2021 was de maximale gevangenisstraf die voor doodslag kon worden opgelegd nog vijftien jaar. Gelet op de eerder beschreven ernst van de doodslag op [slachtoffer] is de eis van de officier van justitie van twaalf jaar gevangenisstraf naar het oordeel van de rechtbank passend. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding voor een lagere straf. Zij zal verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen van twaalf jaar. Die straf is passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

Feit 1 doodslag
De [benadeelde 1] , vrouw van [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 72.347,95, bestaande uit € 17.347,95 materiële schade en € 55.000,00 immateriële schade.
De benadeelde partijen
[benadeelde 2] en [benadeelde 3], zonen van [slachtoffer] , vorderen ieder een vergoeding voor immateriële schade van € 55.000,00.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier heeft verzocht de vorderingen benadeelde partij toe te wijzen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Bij een veroordeling voor doodslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de vorderingen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de doodslag op [slachtoffer] heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden als daar een wettelijke grondslag voor bestaat.
Materiële schade [benadeelde 1]
De materiële schade bestaat uit kosten lijkbezorging van € 13.482,90, gederfde inkomsten van € 2.298,50, het eigen risico van € 156,54 en toekomstige medische kosten/eigen risico van € 1.500,00.
Kosten lijkbezorging
De benadeelde partij kan de kosten lijkbezorging, inclusief grafsteen, van € 13.482,90 vorderen op grond van art. 6:108 lid 2 BW (Burgerlijk Wetboek). De kosten zijn onderbouwd en niet betwist. Ze zullen dan ook worden toegewezen.
Gederfde inkomsten
De benadeelde partij vordert € 2.298,50 wegens door haarzelf gederfde inkomsten. Ten tijde van het delict was zij de belangrijkste kostwinner thuis. Door het overlijden van haar man moest zij haar werkzaamheden als kapster stilleggen. Zij was mentaal niet in staat om te werken, moest de uitvaart regelen en diende voor haar zoons te zorgen. Ze heeft twee maanden niet gewerkt.
Op grond van artikel 6:108, eerste lid, BW kan de benadeelde partij de schade vorderen die zij lijdt door het derven van levensonderhoud. Dit beperkt zich echter tot het levensonderhoud van de benadeelde partij waarvoor de overleden [slachtoffer] zorgde. Dat vormt dus geen grondslag voor dit deel van de vordering en is ook niet als grondslag genoemd in het verzoek. De rechtbank ziet ook geen andere grondslag voor dit deel van de vordering en zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren.
Eigen risico 2023 en toekomstige medische kosten/eigen risico
De benadeelde partij heeft in 2023 haar eigen risico moeten aanspreken voor de kosten die zij moet maken voor gesprekken met haar psycholoog. Die gesprekken zijn nodig door de psychische klachten die zij ondervindt door de doodslag op haar man. Ook voor deze kosten ziet de rechtbank geen grondslag en zij zal de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk verklaren. Datzelfde geldt voor toekomstige medische kosten en eventueel te betalen eigen risico.
Wettelijke rente vergoeding materiële schade
De door [benadeelde 1] gevorderde materiële schade zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 13.482,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022. De rentedatum is bij wijze van middeling bepaald, omdat (de onder)delen van de schade op verschillende data zijn geleden.
Immateriële schade [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De door [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] gevorderde vergoeding voor immateriële schade bestaat steeds uit € 20.000,00 affectieschade en € 35.000,00 shockschade.
Affectieschade
Het recht op een vergoeding vanwege affectieschade volgt uit artikel 6:108, lid 3 en 4, BW. Het gevorderde bedrag van € 20.000,00 is steeds conform het Besluit vergoeding affectieschade en zal daarom steeds worden toegewezen.
Shockschade
De benadeelde partijen hebben in de toelichting op de voegingsformulieren en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van shockschade van € 35.000,00 onderbouwd. Artikel 6:107, lid 1, sub b, BW biedt daarvoor een grondslag.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partijen een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat zij respectievelijk hun man en vader krachteloos op straat hebben zien liggen in een grote plas bloed. De uren daarna hebben ze hem in het ziekenhuis tevergeefs zien vechten voor zijn leven met een schotwond in zijn voorhoofd. Dat heeft bij hen geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een posttraumatische stressstoornis.
Gelet daarop kunnen de benadeelde partijen aanspraak maken op vergoeding van shockschade. De gevorderde hoogte van het bedrag is niet betwist en komt de rechtbank niet bovenmatig voor. De rechtbank zal het gevorderde bedrag steeds toewijzen.
Wettelijk rente vergoeding immateriële schadeDe door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schade zal telkens worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 55.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2021.
SchadevergoedingsmaatregelDe rechtbank zal ook telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling die aan de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen zal worden verbonden, houdt de rechtbank rekening met de wettelijk bepaalde maximumduur van in totaal één jaar.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1 impliciet ten laste gelegde moord;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
Doodslag;
Feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen feit 1
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde 1] van
€ 68.482,90waarvan € 13.482,90 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 februari 2022 tot aan de dag der voldoening, en € 55.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1] , € 68.482,90 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 13.482,90 vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag der voldoening en met de wettelijke rente over
€ 55.000,00 vanaf 12 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 141 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde 3] van
€ 55.000,00waarvan € 35.000,- aan immateriële schade en € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] , € 55.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 112 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde 2] van
€ 55.000,00waarvan € 35.000,- aan immateriële schade en € 20.000 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] , € 55.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 112 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2023.