ECLI:NL:RBZWB:2023:8062

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
02-278075-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en wapenbezit met voorbedachte raad

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 oktober 2021 in Bergen op Zoom heeft geprobeerd een ander van het leven te beroven. De verdachte heeft met voorbedachte rade meerdere keren op het voertuig van het slachtoffer geschoten, terwijl deze zich daarin bevond. De rechtbank achtte de poging tot moord bewezen, evenals het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie II of III. Het beroep van de verdachte op noodweer werd verworpen, omdat hij zelf de confrontatie had opgezocht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/278075-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Vught
raadsman mr. R. Raza, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
op 12 oktober 2021 heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) - al dan niet met voorbedachten rade - van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2
op 12 oktober 2021 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte. De beginselen van een goede procesorde zijn geschonden, meer
in het bijzonder het strafvorderlijk gelijkheidsbeginsel. Het openbaar ministerie heeft bij verdachte namelijk ten onrechte gekozen voor toepassing van de voorlopige hechtenis. Deze keuze is gebaseerd op een foute beoordeling van de NFI-rapportages over de hulzen van de bij het schietincident gebruikte wapens in combinatie met een aantal getuigenverklaringen en de leugenachtige verklaring van [slachtoffer] die op verdachte heeft geschoten. Verdachte is hierdoor onterecht in voorlopige hechtenis genomen, terwijl [slachtoffer] in vrijheid zijn berechting mocht afwachten. Hiervoor is geen enkele rechtvaardiging. Door op deze ondeugdelijke wijze om te gaan met de belangen van verdachte, heeft het openbaar ministerie haar recht op vervolging verspeeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat het openbaar ministerie alleen niet-ontvankelijk kan worden verklaard wanneer er sprake is van een zodanige inbreuk op een recht van verdachte dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces. Zo’n inbreuk is niet aan de orde; er is geen schending van het gelijkheidsbeginsel. Het klopt dat verdachte is voorgeleid en [slachtoffer] niet, maar daar had het openbaar ministerie haar redenen voor. Verder heeft het openbaar ministerie in haar communicatie met de raadsman over de terugkeer van verdachte naar Nederland altijd duidelijk gemaakt dat verdachte mogelijk zou worden aangehouden. Deze afweging kan en mag het openbaar ministerie maken. Voor de verdenking en de voorgeleidingsbeslissing is leidend geweest dat verdachte heeft geschoten en daar ook opzet op heeft gehad. Het door de verdediging aangevoerde doet op dit punt niet ter zake. Bovendien worden beide verdachten vervolgd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het openbaar ministerie beslist in welke zaak tot vervolging wordt overgegaan en in welke zaak niet. Dat heet het opportuniteitsbeginsel. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, en dan alleen wanneer het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. Het openbaar ministerie heeft immers naast verdachte ook [slachtoffer] vervolgd. Wat dat betreft, is er dus geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel en daarom geen reden om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren.
Het voorgaande wordt niet anders doordat verdachte op 4 oktober 2023 is voorgeleid en nog steeds in voorlopige hechtenis zit, terwijl [slachtoffer] sinds het incident op 12 oktober 2021 in vrijheid op zijn berechting heeft mogen wachten. Daarbij merkt de rechtbank op dat het openbaar ministerie weliswaar de voorlopige hechtenis van verdachte heeft gevorderd, maar dat die vervolgens bevolen is door achtereenvolgens de rechter-commissaris en deze rechtbank. Daarbij is getoetst aan de wettelijke voorwaarden. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Er is ook geen reden voor schorsing van de vervolging, zodat de rechtbank de zaak van verdachte inhoudelijk kan beoordelen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de poging doodslag van feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen. Vast staat dat verdachte en [slachtoffer] elkaar op 12 oktober 2021 zijn tegengekomen en meerdere keren op elkaar hebben geschoten. Op basis van de getuigenverklaringen, de bevindingen van de Forensische Opsporing en het moment van het afleggen van de verklaringen door de verdachten staat vast dat verdachte degene is geweest die is begonnen met schieten toen [slachtoffer] nog in de auto zat. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] dodelijk geraakt zou kunnen worden. Er is onvoldoende aanleiding om te stellen dat sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1primair opgenomen poging moord.
Voor feit 2 staat genoegzaam vast dat verdachte een wapen voorhanden heeft gehad. Dit wapen is niet aangetroffen en daarom niet onderzocht. Op basis van het onderzoek aan de munitie is het mogelijk gebruikte wapen beschreven. Daaruit kan worden afgeleid dat in ieder geval sprake is geweest van een wapen van de categorie III en als het is omgebouwd categorie II. Er kan dan ook een bewezenverklaring volgen voor het voorhanden hebben van een wapen van de categorie II dan wel III.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit voor feit 1. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] op verdachte heeft geschoten en dat verdachte uit zelfverdediging heeft teruggeschoten. Verdachte heeft geprobeerd de confrontatie met [slachtoffer] te ontwijken. Door verdachte is gericht op de achterkant van de auto geschoten, zonder dat er enige kans bestond dat [slachtoffer] zou worden geraakt. Er kan niet worden gesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] geraakt zou worden. Daarom kan ook geen sprake zijn van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Uit het forensische dossier kan worden afgeleid dat er drie kogelinslagen waren in de boom waarachter verdachte zich heeft verschuild. Daaruit blijkt dat verdachte niet de opzet had om [slachtoffer] te doden, maar dat het omgekeerd was. Ten slotte komen er uit het dossier geen aanwijzingen naar voren dat verdachte van huis is gegaan met het plan om [slachtoffer] dood te schieten of eerder dat plan heeft opgevat. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van de poging moord dan wel de poging doodslag. Ook is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Niet kan worden geconcludeerd dat verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] bewust heeft aanvaard.
Voor feit 2 heeft de verdediging bepleit dat verdachte een semi-automatisch wapen in zijn bezit heeft gehad en daarvoor verwezen naar het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte een automatisch vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Algemeen
Naar aanleiding van twee schietincidenten kort achter elkaar op 12 oktober 2021 in Bergen op Zoom is het TGO Sealink opgestart. Het gaat in deze zaak om het eerste schietincident aan de [straatnaam] . In het kader van dit onderzoek zijn veel getuigen gehoord, waaronder omstanders, buurtbewoners en familieleden van de verschillende verdachten en slachtoffers. De rechtbank stelt vast dat een deel van deze getuigen gedetailleerd heeft verklaard over wat er aan de [straatnaam] is gebeurd, terwijl zij hier ten tijde van het incident niet zelf aanwezig waren. Zij hebben verklaard wat zij van anderen hebben gehoord en hebben in veel gevallen niet willen zeggen van wie de informatie afkomstig was. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke verklaringen slechts minimaal bewijskracht uitgaat. Zij zal deze verklaringen daarom alleen als bewijs gebruiken wanneer deze op overtuigende wijze worden bevestigd door andere bewijsmiddelen.
Vaststaande feiten
De rechtbank gaat op basis van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [slachtoffer] zijn elkaar op 12 oktober 2021 op de rotonde bij de Rooseveltlaan in Bergen op Zoom tegengekomen. Verdachte heeft met zijn verlichting geseind naar [slachtoffer] en hem gevraagd om te komen praten. [slachtoffer] heeft hiermee ingestemd en is vervolgens enige tijd achter verdachte aangereden. Op de [straatnaam] heeft verdachte zijn donkergrijze Volkswagen Tiguan geparkeerd in een parkeervak. [slachtoffer] heeft zijn zwarte Audi Q5 een paar meter verder tot stilstand gebracht. Verdachte is uit zijn auto gestapt, heeft zijn vuurwapen uit de kofferbak gepakt en heeft direct twaalf keer in de richting van de auto van [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] zat op dat moment nog in zijn auto. Elf van de afgeschoten kogels hebben de auto van [slachtoffer] daadwerkelijk geraakt.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft op zitting - kort samengevat - verklaard dat het [slachtoffer] is geweest die begon met schieten. In reactie daarop is verdachte op enig moment terug gaan schieten. Deze verklaring schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde en overweegt daartoe als volgt.
Verschillende verklaringen
De rechtbank stelt vast dat verdachte verschillende verklaringen heeft afgelegd. Ten tijde van zijn eerste verhoor op 13 oktober 2021 is door verdachte verklaard dat hij slachtoffer is geworden van een schietpartij waarbij een voor hem onbekend persoon in zijn been heeft geschoten. In zijn tweede verhoor op 2 oktober 2023 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] op 12 oktober 2021 is tegen gekomen in Bergen op Zoom, waarna [slachtoffer] hem korte tijd heeft achtervolgd. Op de [straatnaam] is [slachtoffer] uitgestapt en heeft direct meermalen met een vuurwapen op verdachte geschoten. Verdachte heeft dekking gezocht achter een boom en is daarna, terwijl [slachtoffer] nog op hem schoot, naar de kofferbak van zijn eigen auto toegegaan en heeft hieruit een vuurwapen gepakt. Verdachte heeft vervolgens meerdere keren op [slachtoffer] geschoten. Ter terechtzitting van 9 oktober 2023 heeft verdachte de verklaring die hij op 2 oktober 2023 heeft afgelegd, bevestigd.
Geen overeenstemming met andere bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte niet overeenstemmen met andere belangrijke bewijsmiddelen in het dossier. Zij overweegt daartoe als volgt.
Over de ontmoeting met verdachte kort voorafgaand aan het schietincident heeft [slachtoffer] verklaard dat hij en verdachte elkaar op een rotonde in Bergen op Zoom zijn tegengenomen en dat verdachte op dat moment seinde met zijn verlichting. Verdachte gaf vervolgens aan dat hij met [slachtoffer] wilde praten, waarop [slachtoffer] achter hem is aangereden. Deze lezing van [slachtoffer] wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris dat verdachte hem heeft verteld dat hij met [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) wilde praten. De rechtbank kent veel gewicht toe aan deze verklaring, omdat [getuige 1] er als broer van verdachte geen belang bij heeft om belastend over verdachte te verklaren.
De rechtbank acht voorts van belang dat verdachte, anders dan [slachtoffer] , een motief had om een ontmoeting met [slachtoffer] te initiëren en geweld tegen hem te gebruiken. Niet in geschil is immers dat een andere broer van verdachte ( [naam] ) op 10 oktober 2021 door [slachtoffer] is mishandeld. Mede als gevolg daarvan was op 11 oktober 2021 zelfs een bemiddelingsgesprek gepland tussen de vader van verdachte en een oom van [slachtoffer] . Dit bemiddelingsgesprek is niet doorgegaan.
Over het schietincident zelf stelt de rechtbank voorop dat door diverse getuigen is verklaard over het aantal schoten dat zij hebben gehoord en over de tijdsduur die tussen de verschillende schoten heeft gezeten. Uit deze verklaringen volgt dat de getuigen eerst een aantal schoten horen, dat er vervolgens een korte pauze is en dat er ten slotte weer diverse schoten worden gehoord. Omdat de getuigenverklaringen op dit punt eensluidend zijn en verdachte en zijn raadsman deze feiten ook niet hebben weersproken, gaat de rechtbank hier bij haar verdere beoordeling vanuit.
De rechtbank stelt vast dat diverse getuigen een verklaring hebben afgelegd over het onderhavige schietincident, maar dat slechts drie van hen een deel van het schieten daadwerkelijk hebben gezien. Dat zijn de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .
[getuige 2] en [getuige 3] hebben beiden verklaard dat zij eerst een aantal schoten horen en vervolgens naar buiten kijken. Zij zien een man bij een zwarte auto staan. [getuige 2] verklaart dat het een Audi betreft. [slachtoffer] reed in een zwarte Audi Q5. Beide getuigen verklaren dat zij deze man zien schieten. [getuige 3] heeft daarnaast verklaard dat zij in het parkeervak onder haar raam een andere auto heeft zien staan. Het pistool van de man in de zwarte auto wees in de richting van deze andere auto. [getuige 3] verklaart dat de andere auto een Volkswagen Tiguan was. Verdachte reed in een Volkswagen Tiguan. [getuige 3] verklaart ten slotte dat de andere man niets heeft gedaan. Hij heeft bij haar weten niet geschoten.
[getuige 4] heeft verklaard dat zij schoten heeft gehoord en vervolgens naar buiten heeft gekeken. Op ongeveer 60 meter afstand zag zij de auto van de dader staan. De auto stond in een parkeervak. Hij schoot in de richting van de schuurtjes. Zij wist dat er geschoten werd, omdat zij de knallen hoorde afkomstig vanaf de man met het wapen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte over de volgorde van schieten niet past in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] . Wanneer [slachtoffer] als eerste zou hebben geschoten en verdachte hier enkel op heeft gereageerd, zouden deze getuigen verdachte moeten hebben zien schieten en niet [slachtoffer] . Zij hebben immers beiden verklaard dat zij de eerste schoten niet hebben gezien en de laatste wel. Uit de verklaringen van de getuigen leidt de rechtbank echter af dat zij hebben gezien dat de man bij de zwarte Audi schiet en dat de man bij de Tiguan niet heeft geschoten. Niet in geschil is dat de zwarte Audi van [slachtoffer] was en de Tiguan bij verdachte hoorde. Dat betekent dat [slachtoffer] terugschoot naar verdachte, nadat (de auto met) [slachtoffer] onder vuur was genomen door verdachte.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [getuige 4] als bevestiging kan worden gezien van de verklaring van verdachte. De rechtbank kent aan dit feit echter geen bewijsgewicht toe. [getuige 4] heeft namelijk verklaard dat zij wist dat er geschoten werd, omdat zij knallen hoorde afkomstig vanaf de man met het wapen. Zij heeft met andere woorden niet gezien dat verdachte op dat moment daadwerkelijk heeft geschoten. Zij heeft dit afgeleid uit de omstandigheden. Bovendien bevond [getuige 4] zich volgens haar eigen verklaring op zestig meter afstand van het schietincident en had zij vanuit haar positie geen zicht op de plek waar [slachtoffer] en zijn auto zich bevonden. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat [getuige 4] schoten van [slachtoffer] heeft gehoord, terwijl zij verdachte nog met zijn wapen in de hand zag staan.
Andere redenen ongeloofwaardigheid
Naast het feit dat de verklaringen van verdachte niet overeenstemmen met belangrijke bewijsmiddelen in het dossier, is de rechtbank van oordeel dat op de verklaringen van verdachte ook anderszins in belangrijke mate valt af te dingen. Verdachte heeft in zijn eerste verhoor weinig willen verklaren over een toen volgens hem eenzijdig schietincident en aangegeven dat de politie bepaalde belangrijke zaken zelf maar moest uitzoeken. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij niet wist wie er op hem heeft geschoten, terwijl achteraf is gebleken dat hij dat wel degelijk wist. Pas tijdens zijn tweede verhoor op 2 oktober 2023 heeft verdachte voor het eerst een gedetailleerde verklaring afgelegd. De rechtbank stelt vast dat verdachte en de verdediging op dat moment over het gehele procesdossier beschikten, inclusief het forensisch dossier en alle processen-verbaal van verhoor van de getuigen die bij de rechter-commissaris zijn gehoord. Verdachte heeft alle tijd gehad om zijn tweede verklaring daarop zoveel mogelijk af te stemmen. De rechtbank overweegt ten slotte dat er voor [slachtoffer] , anders dan voor verdachte, geen aanleiding bestond om de confrontatie met verdachte te zoeken en meermalen op hem te schieten.
Voorbedachte raad
Verdachte wordt verweten dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de broer van verdachte ( [naam] ) op
10 oktober 2021 is mishandeld door [slachtoffer] , waarna op 11 oktober 2021 een bemiddelingsgesprek had moeten plaatsvinden tussen de vader van verdachte en een oom van [slachtoffer] . Dit gesprek is niet doorgegaan. Verdachte kwam [slachtoffer] vervolgens op
12 oktober 2021 tegen en seinde daarop met zijn autoverlichting richting [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] gevraagd om te komen praten en [slachtoffer] is achter hem aangereden. Verdachte had op dat moment een vuurwapen in zijn kofferbak liggen. Korte tijd later heeft verdachte zijn auto geparkeerd, zijn vuurwapen uit de kofferbak gehaald en direct twaalf keer op de auto van [slachtoffer] geschoten.
Verdachte had een motief. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte aan [slachtoffer] heeft gevraagd met hem mee te rijden om ergens te gaan praten. Na de korte autorit die daarop is gevolgd, heeft verdachte zijn auto echter niet geparkeerd om te gaan praten. Hij heeft toen meteen een wapen uit de kofferbak gepakt en is gaan schieten op de auto waarin [slachtoffer] zat. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verdachte bewust [slachtoffer] heeft meegelokt naar een rustigere plek om hem ter plaatse te beschieten, terwijl [slachtoffer] nog in zijn auto zat. Die conclusie verklaart ook waarom verdachte zijn uitnodiging om te praten ontkent tegen de aangehaalde verklaring van zijn broer [getuige 1] in. Tijdens de autorit heeft verdachte genoeg tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat ook de voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Opzet
Door de verdediging is betoogd dat het opzet van verdachte niet was gericht op het doden van [slachtoffer] . De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor over de voorbedachte raad is overwogen. De rechtbank acht voorbedachte raad en daarmee vol opzet bewezen.
Feit 2
Vast staat dat verdachte een wapen in zijn handen heeft gehad en daarmee heeft geschoten. De vraag is onder welke ten laste gelegde categorie dat wapen valt.
Aan de achterzijde van de parkeerplaats met parkeervakken aan de [straatnaam] zijn
12 dezelfde hulzen gevonden. Uit het herziene munitieonderzoek naar aanleiding van de schietpartij komt naar voren dat de afvuursporen in de 12 hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Ceska Zbrojovka, model P-7 of P-10.
Naar aanleiding van het herziene rapport munitieonderzoek werd gerapporteerd over de vraag onder welke categorie van de Wet Wapens en Munitie de genoemde vuurwapens vallen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek gedaan naar sporen op hulzen en (mantel) delen in dit proces en heeft bij dat onderzoek de genoemde vuurwapens niet fysiek in handen gehad. Het NFI komt tot de conclusie dat
de genoemde vuurwapens in principe semiautomatisch zijn, maar het zou kunnen dat een dergelijk pistool bewerkingen heeft ondergaan, waardoor het automatisch is geworden.Van fabriek af worden de CZ (Ceska Zbrojovka) pistolen van het model P-7 en P-10 als semi automatisch pistool gefabriceerd. Genoemde pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat wanneer een wapen is omgebouwd er sprake is van een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II onder 2 van de Wet Wapens en Munitie. Dat het wapen is omgebouwd, kan echter niet wettig en overtuigend bewezen worden, omdat het wapen niet is gevonden en in beslag genomen.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in ieder geval sprake is geweest van het voorhanden hebben van een wapen van de categorie II of III. De rechtbank acht het voorhanden hebben van een vuurwapen dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 12 oktober 2021 te Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen met een automatisch vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] en tegen een voertuig (te weten een Audi met [kenteken] ) waarin die [slachtoffer] zich op dat moment bevond heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 12 oktober 2021 te Bergen op Zoom
- een vuurwapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren of
-- een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Verdachte heeft zich noodzakelijkerwijs moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Subsidiair is betoogd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald over de aard van de dreiging en er sprake is van putatief noodweer(exces). Doordat het slachtoffer begon met schieten, ontstond bij verdachte een hevige gemoedsbeweging door de doodsangst en stress dat hij voor zijn leven moest vrezen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie dient het beroep op noodweer(exces) te worden verworpen. Uit alle feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht en is gaan schieten met een wapen in de richting van [slachtoffer] .
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte bewust de confrontatie heeft gezocht met [slachtoffer] met het opzet hem te doden. Naar het oordeel van de rechtbank was het gedrag van verdachte niet verdedigend, maar aanvallend en gericht op een confrontatie met [slachtoffer] . Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces of putatief noodweer niet slagen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd voor een poging doodslag en wapenbezit aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 5 jaar met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte zelf gewond is geraakt en psychische problemen heeft overgehouden aan wat heeft plaatsgevonden. Voorts dient de rechtbank rekening te houden met het feit dat er tot op de dag van vandaag nog altijd bedreigingen zijn aan het adres van verdachte en zijn familie. De eis van de officier van justitie acht de verdediging om de hiervoor genoemde omstandigheden veel te hoog. Hij verzoekt – uiterst subsidiair – een gevangenisstraf op te leggen tussen de 2 en 3 jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Hij heeft [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar een plek gelokt om daar het vuur te kunnen openen op [slachtoffer] , die nog in zijn auto zat. Dat [slachtoffer] niet dodelijk is getroffen, berust louter op een gelukkig toeval en tijdig wegduiken door [slachtoffer] en is zeker niet aan het handelen van verdachte te danken. Weliswaar heeft [slachtoffer] het er levend en zonder enig letsel vanaf gebracht, maar hij kampt nog altijd met de psychische gevolgen van het incident in de vorm van een posttraumatische stressstoornis. [slachtoffer] heeft last van herbelevingen van het moment waarop hij door de verdachte onder vuur werd genomen, slapeloosheid, angst en een sombere stemming. [slachtoffer] is dagelijks op zijn hoede en angstig dat iemand nog zal gaan afmaken waaraan verdachte begonnen is.
Verdachte heeft met de aanslag op [slachtoffer] meer mensen geschokt. Hij heeft het feit gepleegd op klaarlichte dag in een woonwijk op een tijdstip dat mensen thuis komen van hun werk. Verdachte parkeerde zijn auto zelfs op een plek naast een speeltuintje voordat hij begon met schieten met alle mogelijke gevolgen van dien. Uit de verklaringen van de omwonenden blijkt dat het incident ook op hen veel indruk heeft gemaakt. Een dergelijk gewelddadig feit veroorzaakt echter nog breder gevoelens van angst, onrust en onveiligheid. Inwoners van Bergen op Zoom en anderen die erover lezen of horen, vragen zich af in wat voor stad of land ze leven waar op klaarlichte dag in een woonwijk mensen onder vuur worden genomen.
Op een voltooide moord heeft de wetgever als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf gesteld of een tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar. Omdat de strafmaat in een concrete zaak heel erg afhankelijk is van de feiten en omstandigheden in die zaak, bestaan binnen de rechtspraak voor moord geen landelijke oriëntatiepunten. Gelet op recente uitspraken in moordzaken en de omschreven ernst van het feit zou naar het oordeel van de rechtbank echter een gevangenisstraf van twintig jaar passend en geboden zijn geweest als [slachtoffer] daadwerkelijk geraakt en overleden zou zijn. Ook bij een verdachte zonder relevant strafblad zoals verdachte. Bij poging wordt volgens de wet het maximum dat op het voltooide misdrijf is gesteld met een derde verminderd. Dat zou betekenen dat in deze zaak een gevangenisstraf van twaalf jaar in beginsel passend is. Daar is het bezit van het vuurwapen van feit 2 bij inbegrepen. Die straf gaat ver uit boven de eis van de officier van justitie, maar die is bij haar eis dan ook ‘maar’ van een poging doodslag uitgegaan.
In de persoon van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om in zijn voordeel af te wijken van voornoemd uitgangspunt. Integendeel, de rechtbank moet concluderen dat verdachte tot en met de zitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Kort na het incident op 12 oktober 2021 heeft hij een ongeloofwaardige verklaring afgelegd om daarna direct naar het buitenland te vluchten. Bijna twee jaar later is hij kort voor de zitting teruggekomen om een uitgebreider verhaal te vertellen. Daarin legt hij de schuld volledig bij het slachtoffer. De rechtbank heeft bij haar oordeel over het bewijs uitgelegd dat het zo niet is gegaan. De rechtbank zal verdachte dan ook een gevangenisstraf van twaalf jaar opleggen met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

Feit 1
De benadeelde partij
[slachtoffer]vordert een schadevergoeding van € 47.430,00, waarvan € 39.930,00 aan materiele schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden als daar een wettelijke grondslag voor bestaat.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 39.930,00 voor de schade doordat de auto is beschadigd door het handelen van verdachte en daarom is beslist tot vernietiging van de auto door het Openbaar Ministerie. De vernietiging van de auto is een rechtstreeks gevolg van het handelen van verdachte. De benadeelde partij had deze auto nog geen jaar eerder gekocht en dat maakt dat het alleszins redelijk is om de aanschafwaarde te vergoeden.
De benadeelde partij heeft een nota ingebracht waaruit blijkt dat de auto op 8 november 2020 voor € 39.930,00 is gekocht. Op basis van de door de benadeelde partij verstrekte informatie kan de rechtbank echter niet vaststellen wat de waarde van de auto was ten tijde van het ten laste gelegde feit. De gemiddelde afschrijving van een auto is 10 tot 20% per jaar. Bovendien is niet duidelijk geworden hoeveel kilometer de auto sinds de aanschaf had gereden en dat bepaalt mede de afschrijving. Op zitting is niet duidelijk geworden dat de auto helemaal geen waarde meer had door de beschieting door verdachte. Op de beslaglijst in de strafzaak van de benadeelde partij zelf staat zelfs nog een bedrag van € 25.000,- als waarde van de auto genoemd. Op zitting is niet duidelijk geworden wat voor het Openbaar Ministerie de precieze reden voor de beslissing tot vernietiging was. Tot slot heeft de verdediging de schade betwist.
Het voorgaande maakt dat voor een juiste beoordeling van dit deel van de vordering nader onderzoek nodig is. Het afwachten van dit onderzoek zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van geestelijk letsel. Het geestelijk letsel is voldoende onderbouwd, zodat verdachte recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier en de behandeling op terechtzitting en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van het gevorderde bedrag van € 7.500,00 redelijk en billijk. De rechtbank zal ook de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 12 oktober 2021.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tot slot de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
Poging moord;
Feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 7.500,-,
aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
[slachtoffer] , € 7.500,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
12 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 72 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2023.