4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Algemeen
Naar aanleiding van twee schietincidenten kort achter elkaar op 12 oktober 2021 in Bergen op Zoom is het TGO Sealink opgestart. Het gaat in deze zaak om het eerste schietincident aan de [straatnaam] . In het kader van dit onderzoek zijn veel getuigen gehoord, waaronder omstanders, buurtbewoners en familieleden van de verschillende verdachten en slachtoffers. De rechtbank stelt vast dat een deel van deze getuigen gedetailleerd heeft verklaard over wat er aan de [straatnaam] is gebeurd, terwijl zij hier ten tijde van het incident niet zelf aanwezig waren. Zij hebben verklaard wat zij van anderen hebben gehoord en hebben in veel gevallen niet willen zeggen van wie de informatie afkomstig was. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke verklaringen slechts minimaal bewijskracht uitgaat. Zij zal deze verklaringen daarom alleen als bewijs gebruiken wanneer deze op overtuigende wijze worden bevestigd door andere bewijsmiddelen.
Vaststaande feiten
De rechtbank gaat op basis van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [slachtoffer] zijn elkaar op 12 oktober 2021 op de rotonde bij de Rooseveltlaan in Bergen op Zoom tegengekomen. Verdachte heeft met zijn verlichting geseind naar [slachtoffer] en hem gevraagd om te komen praten. [slachtoffer] heeft hiermee ingestemd en is vervolgens enige tijd achter verdachte aangereden. Op de [straatnaam] heeft verdachte zijn donkergrijze Volkswagen Tiguan geparkeerd in een parkeervak. [slachtoffer] heeft zijn zwarte Audi Q5 een paar meter verder tot stilstand gebracht. Verdachte is uit zijn auto gestapt, heeft zijn vuurwapen uit de kofferbak gepakt en heeft direct twaalf keer in de richting van de auto van [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] zat op dat moment nog in zijn auto. Elf van de afgeschoten kogels hebben de auto van [slachtoffer] daadwerkelijk geraakt.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft op zitting - kort samengevat - verklaard dat het [slachtoffer] is geweest die begon met schieten. In reactie daarop is verdachte op enig moment terug gaan schieten. Deze verklaring schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde en overweegt daartoe als volgt.
Verschillende verklaringen
De rechtbank stelt vast dat verdachte verschillende verklaringen heeft afgelegd. Ten tijde van zijn eerste verhoor op 13 oktober 2021 is door verdachte verklaard dat hij slachtoffer is geworden van een schietpartij waarbij een voor hem onbekend persoon in zijn been heeft geschoten. In zijn tweede verhoor op 2 oktober 2023 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] op 12 oktober 2021 is tegen gekomen in Bergen op Zoom, waarna [slachtoffer] hem korte tijd heeft achtervolgd. Op de [straatnaam] is [slachtoffer] uitgestapt en heeft direct meermalen met een vuurwapen op verdachte geschoten. Verdachte heeft dekking gezocht achter een boom en is daarna, terwijl [slachtoffer] nog op hem schoot, naar de kofferbak van zijn eigen auto toegegaan en heeft hieruit een vuurwapen gepakt. Verdachte heeft vervolgens meerdere keren op [slachtoffer] geschoten. Ter terechtzitting van 9 oktober 2023 heeft verdachte de verklaring die hij op 2 oktober 2023 heeft afgelegd, bevestigd.
Geen overeenstemming met andere bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte niet overeenstemmen met andere belangrijke bewijsmiddelen in het dossier. Zij overweegt daartoe als volgt.
Over de ontmoeting met verdachte kort voorafgaand aan het schietincident heeft [slachtoffer] verklaard dat hij en verdachte elkaar op een rotonde in Bergen op Zoom zijn tegengenomen en dat verdachte op dat moment seinde met zijn verlichting. Verdachte gaf vervolgens aan dat hij met [slachtoffer] wilde praten, waarop [slachtoffer] achter hem is aangereden. Deze lezing van [slachtoffer] wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris dat verdachte hem heeft verteld dat hij met [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) wilde praten. De rechtbank kent veel gewicht toe aan deze verklaring, omdat [getuige 1] er als broer van verdachte geen belang bij heeft om belastend over verdachte te verklaren.
De rechtbank acht voorts van belang dat verdachte, anders dan [slachtoffer] , een motief had om een ontmoeting met [slachtoffer] te initiëren en geweld tegen hem te gebruiken. Niet in geschil is immers dat een andere broer van verdachte ( [naam] ) op 10 oktober 2021 door [slachtoffer] is mishandeld. Mede als gevolg daarvan was op 11 oktober 2021 zelfs een bemiddelingsgesprek gepland tussen de vader van verdachte en een oom van [slachtoffer] . Dit bemiddelingsgesprek is niet doorgegaan.
Over het schietincident zelf stelt de rechtbank voorop dat door diverse getuigen is verklaard over het aantal schoten dat zij hebben gehoord en over de tijdsduur die tussen de verschillende schoten heeft gezeten. Uit deze verklaringen volgt dat de getuigen eerst een aantal schoten horen, dat er vervolgens een korte pauze is en dat er ten slotte weer diverse schoten worden gehoord. Omdat de getuigenverklaringen op dit punt eensluidend zijn en verdachte en zijn raadsman deze feiten ook niet hebben weersproken, gaat de rechtbank hier bij haar verdere beoordeling vanuit.
De rechtbank stelt vast dat diverse getuigen een verklaring hebben afgelegd over het onderhavige schietincident, maar dat slechts drie van hen een deel van het schieten daadwerkelijk hebben gezien. Dat zijn de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .
[getuige 2] en [getuige 3] hebben beiden verklaard dat zij eerst een aantal schoten horen en vervolgens naar buiten kijken. Zij zien een man bij een zwarte auto staan. [getuige 2] verklaart dat het een Audi betreft. [slachtoffer] reed in een zwarte Audi Q5. Beide getuigen verklaren dat zij deze man zien schieten. [getuige 3] heeft daarnaast verklaard dat zij in het parkeervak onder haar raam een andere auto heeft zien staan. Het pistool van de man in de zwarte auto wees in de richting van deze andere auto. [getuige 3] verklaart dat de andere auto een Volkswagen Tiguan was. Verdachte reed in een Volkswagen Tiguan. [getuige 3] verklaart ten slotte dat de andere man niets heeft gedaan. Hij heeft bij haar weten niet geschoten.
[getuige 4] heeft verklaard dat zij schoten heeft gehoord en vervolgens naar buiten heeft gekeken. Op ongeveer 60 meter afstand zag zij de auto van de dader staan. De auto stond in een parkeervak. Hij schoot in de richting van de schuurtjes. Zij wist dat er geschoten werd, omdat zij de knallen hoorde afkomstig vanaf de man met het wapen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte over de volgorde van schieten niet past in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] . Wanneer [slachtoffer] als eerste zou hebben geschoten en verdachte hier enkel op heeft gereageerd, zouden deze getuigen verdachte moeten hebben zien schieten en niet [slachtoffer] . Zij hebben immers beiden verklaard dat zij de eerste schoten niet hebben gezien en de laatste wel. Uit de verklaringen van de getuigen leidt de rechtbank echter af dat zij hebben gezien dat de man bij de zwarte Audi schiet en dat de man bij de Tiguan niet heeft geschoten. Niet in geschil is dat de zwarte Audi van [slachtoffer] was en de Tiguan bij verdachte hoorde. Dat betekent dat [slachtoffer] terugschoot naar verdachte, nadat (de auto met) [slachtoffer] onder vuur was genomen door verdachte.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [getuige 4] als bevestiging kan worden gezien van de verklaring van verdachte. De rechtbank kent aan dit feit echter geen bewijsgewicht toe. [getuige 4] heeft namelijk verklaard dat zij wist dat er geschoten werd, omdat zij knallen hoorde afkomstig vanaf de man met het wapen. Zij heeft met andere woorden niet gezien dat verdachte op dat moment daadwerkelijk heeft geschoten. Zij heeft dit afgeleid uit de omstandigheden. Bovendien bevond [getuige 4] zich volgens haar eigen verklaring op zestig meter afstand van het schietincident en had zij vanuit haar positie geen zicht op de plek waar [slachtoffer] en zijn auto zich bevonden. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat [getuige 4] schoten van [slachtoffer] heeft gehoord, terwijl zij verdachte nog met zijn wapen in de hand zag staan.
Andere redenen ongeloofwaardigheid
Naast het feit dat de verklaringen van verdachte niet overeenstemmen met belangrijke bewijsmiddelen in het dossier, is de rechtbank van oordeel dat op de verklaringen van verdachte ook anderszins in belangrijke mate valt af te dingen. Verdachte heeft in zijn eerste verhoor weinig willen verklaren over een toen volgens hem eenzijdig schietincident en aangegeven dat de politie bepaalde belangrijke zaken zelf maar moest uitzoeken. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij niet wist wie er op hem heeft geschoten, terwijl achteraf is gebleken dat hij dat wel degelijk wist. Pas tijdens zijn tweede verhoor op 2 oktober 2023 heeft verdachte voor het eerst een gedetailleerde verklaring afgelegd. De rechtbank stelt vast dat verdachte en de verdediging op dat moment over het gehele procesdossier beschikten, inclusief het forensisch dossier en alle processen-verbaal van verhoor van de getuigen die bij de rechter-commissaris zijn gehoord. Verdachte heeft alle tijd gehad om zijn tweede verklaring daarop zoveel mogelijk af te stemmen. De rechtbank overweegt ten slotte dat er voor [slachtoffer] , anders dan voor verdachte, geen aanleiding bestond om de confrontatie met verdachte te zoeken en meermalen op hem te schieten.
Voorbedachte raad
Verdachte wordt verweten dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de broer van verdachte ( [naam] ) op
10 oktober 2021 is mishandeld door [slachtoffer] , waarna op 11 oktober 2021 een bemiddelingsgesprek had moeten plaatsvinden tussen de vader van verdachte en een oom van [slachtoffer] . Dit gesprek is niet doorgegaan. Verdachte kwam [slachtoffer] vervolgens op
12 oktober 2021 tegen en seinde daarop met zijn autoverlichting richting [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] gevraagd om te komen praten en [slachtoffer] is achter hem aangereden. Verdachte had op dat moment een vuurwapen in zijn kofferbak liggen. Korte tijd later heeft verdachte zijn auto geparkeerd, zijn vuurwapen uit de kofferbak gehaald en direct twaalf keer op de auto van [slachtoffer] geschoten.
Verdachte had een motief. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte aan [slachtoffer] heeft gevraagd met hem mee te rijden om ergens te gaan praten. Na de korte autorit die daarop is gevolgd, heeft verdachte zijn auto echter niet geparkeerd om te gaan praten. Hij heeft toen meteen een wapen uit de kofferbak gepakt en is gaan schieten op de auto waarin [slachtoffer] zat. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verdachte bewust [slachtoffer] heeft meegelokt naar een rustigere plek om hem ter plaatse te beschieten, terwijl [slachtoffer] nog in zijn auto zat. Die conclusie verklaart ook waarom verdachte zijn uitnodiging om te praten ontkent tegen de aangehaalde verklaring van zijn broer [getuige 1] in. Tijdens de autorit heeft verdachte genoeg tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat ook de voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Opzet
Door de verdediging is betoogd dat het opzet van verdachte niet was gericht op het doden van [slachtoffer] . De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor over de voorbedachte raad is overwogen. De rechtbank acht voorbedachte raad en daarmee vol opzet bewezen.
Feit 2
Vast staat dat verdachte een wapen in zijn handen heeft gehad en daarmee heeft geschoten. De vraag is onder welke ten laste gelegde categorie dat wapen valt.
Aan de achterzijde van de parkeerplaats met parkeervakken aan de [straatnaam] zijn
12 dezelfde hulzen gevonden. Uit het herziene munitieonderzoek naar aanleiding van de schietpartij komt naar voren dat de afvuursporen in de 12 hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Ceska Zbrojovka, model P-7 of P-10.
Naar aanleiding van het herziene rapport munitieonderzoek werd gerapporteerd over de vraag onder welke categorie van de Wet Wapens en Munitie de genoemde vuurwapens vallen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek gedaan naar sporen op hulzen en (mantel) delen in dit proces en heeft bij dat onderzoek de genoemde vuurwapens niet fysiek in handen gehad. Het NFI komt tot de conclusie dat
de genoemde vuurwapens in principe semiautomatisch zijn, maar het zou kunnen dat een dergelijk pistool bewerkingen heeft ondergaan, waardoor het automatisch is geworden.Van fabriek af worden de CZ (Ceska Zbrojovka) pistolen van het model P-7 en P-10 als semi automatisch pistool gefabriceerd. Genoemde pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat wanneer een wapen is omgebouwd er sprake is van een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II onder 2 van de Wet Wapens en Munitie. Dat het wapen is omgebouwd, kan echter niet wettig en overtuigend bewezen worden, omdat het wapen niet is gevonden en in beslag genomen.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in ieder geval sprake is geweest van het voorhanden hebben van een wapen van de categorie II of III. De rechtbank acht het voorhanden hebben van een vuurwapen dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.