ECLI:NL:RBZWB:2023:8060

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
02-285825-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van noodweer en verboden wapenbezit in schietincident

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2023, is de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar veroordeeld voor het voorhanden hebben van een schietklaar vuurwapen en munitie. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 12 oktober 2021 in Bergen op Zoom, waarbij de verdachte en een medeverdachte elkaar onder vuur namen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien hij onder vuur werd genomen door de medeverdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich mocht verdedigen en dat zijn handelen proportioneel was. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, waarvoor een gevangenisstraf van vijf maanden werd opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de psychische gevolgen van het schietincident voor de verdachte en de impact op zijn leven. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/285825-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
raadsman mr. J.L. L’Homme, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
op 12 oktober 2021 heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2
op 12 oktober 2021 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor feit 1 staat vast dat medeverdachte [slachtoffer] en verdachte elkaar op 12 oktober 2021 zijn tegengekomen en meerdere keren op elkaar hebben geschoten. Op basis van de getuigenverklaringen, de bevindingen van de Forensische Opsporing en het moment van het afleggen van de verklaringen door de verdachten staat vast dat [slachtoffer] degene is geweest die is begonnen met schieten. Daarna heeft ook verdachte geschoten. Verdachte heeft [slachtoffer] daarbij geraakt in zijn been. Gelet op de manier van schieten is het meer geluk dan wijsheid geweest dat [slachtoffer] alleen in zijn been is geraakt.
Voor feit 2 is volgens de officier van justitie voldoende duidelijk geworden dat verdachte op 12 oktober 2021 een wapen voorhanden heeft gehad. Dit was een wapen dat onder categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) valt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor de poging doodslag van feit 1 geen bewijsverweer gevoerd. Voor feit 2 is vrijspraak bepleit, omdat niet bewezen kan worden onder welke categorie van de WWM het door verdachte gebruikte vuurwapen valt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte met een vuurwapen heeft geprobeerd [slachtoffer] dood te schieten.
Feit 2
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het door verdachte gebruikte vuurwapen onder categorie II of III van de WWM valt.
Aan de voorzijde van de parkeerplaats met parkeervakken aan de [straatnaam] zijn
7 hulzen aangetroffen. Uit het herziene munitieonderzoek naar aanleiding van de schietpartij komt naar voren dat de afvuursporen in zeven hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum. Het merk van het gebruikte vuurwapen kon niet worden vastgesteld. De afvuursporen van drie andere hulzen worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum, merk Ceska Zbrojovka, model P-7 of P-10.
Naar aanleiding van het herziene rapport munitieonderzoek werd gerapporteerd over de vraag onder welke categorie van de Wet Wapens en Munitie de genoemde vuurwapens vallen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek gedaan naar sporen op hulzen en (mantel) delen in dit proces en heeft in dat onderzoek de genoemde vuurwapens niet fysiek in handen gehad. Het NFI komt tot de conclusie dat de genoemde vuurwapens in principe semiautomatisch zijn,
maar het zou kunnen dat een dergelijk pistool bewerkingen heeft ondergaan, waardoor het automatisch is geworden.Van fabriek af worden de CZ (Ceska Zbrojovka) pistolen van het model P-7 en P-10 als semiautomatisch pistool gefabriceerd.
Genoemde pistolen zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat wanneer een wapen is omgebouwd er sprake is van een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II onder 2 van de Wet Wapens en Munitie.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in ieder geval sprake is geweest van het voorhanden hebben van een wapen van de categorie II dan wel III. De rechtbank acht het voorhanden hebben van een vuurwapen dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 12 oktober 2021 te Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] en eenmaal in het been van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 12 oktober 2021 te Bergen op Zoom - een vuurwapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren of - een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweer(exces) gedaan. Gelet op alle feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen, is de verklaring van verdachte over de feitelijke toedracht hoogst waarschijnlijk. Daardoor is ruimschoots voldaan aan de eis van voldoende aannemelijkheid. Op het moment dat verdachte onder vuur werd genomen, moest hij zich verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Die verdediging was ook proportioneel, omdat verdachte met een automatisch vuurwapen onder vuur werd genomen. Verdachte heeft zich onttrokken aan de noodweersituatie toen dat kon. In eerste instantie kon hij niet wegrijden, omdat verdachte zijn auto niet in de stand ‘drive’ kreeg. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat verdachte in die situatie de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dan is sprake van een verontschuldigbare overschrijding. Verdachte is uit het niets onder vuur genomen met een automatisch vuurwapen en zijn reactie is een onmiddellijk gevolg geweest van zijn hevige gemoedsbeweging op dat moment.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer kan doen. Verdachte werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment dat hij onder vuur werd genomen. De officier van justitie acht het aannemelijk dat verdachte wilde wegrijden, maar dat dit wegrijden door het wegduiken onder zijn stuur niet lukte. Om zichzelf te verdedigen, heeft verdachte zich genoodzaakt gezien een wapen te pakken en dit te gebruiken. Deze vraag of de verdediging noodzakelijk en proportioneel is geweest, kan volgens de officier van justitie bevestigend worden beantwoord. [slachtoffer] stond op zeer korte afstand meerdere kogels af te vuren op de auto van verdachte waarin hij op dat moment zat. De gekozen verdedigingswijze van verdachte, te weten het meermalen terugschieten, staat derhalve niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Verdachte komt naar de mening van de officier van justitie dan ook een geslaagd beroep op noodweer toe.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien dient de verdediging daartegen te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Op basis van het dossier en de behandeling op zitting gaat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] en verdachte zijn elkaar op 12 oktober 2021 op de rotonde bij de Rooseveltlaan in Bergen op Zoom tegengekomen. [slachtoffer] heeft daarop met zijn verlichting geseind naar verdachte en hem gevraagd om te komen praten. Verdachte heeft hiermee ingestemd en is vervolgens enige tijd achter verdachte aangereden. Op de [straatnaam] heeft [slachtoffer] zijn auto ingeparkeerd in een parkeervak. Verdachte heeft zijn auto iets verderop tot stilstand gebracht. [slachtoffer] is uit zijn auto gestapt, heeft zijn vuurwapen uit de kofferbak gepakt en heeft direct twaalf keer in de richting van de auto van verdachte geschoten. Verdachte zat op dat moment nog in zijn auto. Elf van de afgeschoten kogels hebben de auto daadwerkelijk geraakt. Verdachte heeft zich daarop uit zijn auto gegooid en heeft zijn eigen vuurwapen getrokken. Vervolgens heeft hij zeven keer gericht op [slachtoffer] geschoten.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden was evident sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Van belang is vervolgens dat verdachte heeft verklaard dat hij eerst nog geprobeerd heeft om met zijn auto weg te komen. Dat is echter niet gelukt, omdat verdachte onder het stuur was weggedoken en de versnelling in ‘neutraal’ was komen te staan. Dat scenario van verdachte is voldoende aannemelijk geworden. Nu wegkomen geen optie was, mocht verdachte de keuze maken om zich uit zijn auto te gooien en met zijn eigen vuurwapen zeven keer terug te schieten. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen in redelijke verhouding staat tot de wederrechte-lijke aanranding door [slachtoffer] die er aan vooraf is gegaan. Dat betekent dat het beroep op noodweer slaagt en verdachte voor de bewezenverklaarde poging doodslag van feit 1 zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd voor het verboden wapenbezit van feit 2 aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht voor feit 2 conform artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel op te leggen. De verdediging wijst hiervoor allereerst op de enorme en jarenlange impact die deze strafzaak op het leven van verdachte heeft gehad. Bovendien is hij zelf zwaar onder vuur genomen waardoor hij eenvoudig had kunnen komen te overlijden. Tot slot zijn er persoonlijke omstandigheden zoals deze ter zitting naar voren zijn gebracht. Mocht de rechtbank hier niet in mee gaan, dan verzoekt de verdediging enkel een taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 12 oktober 2021 in een woonwijk een schietklaar vuurwapen met munitie voorhanden gehad. Weliswaar heeft hij zich met dat vuurwapen terecht verdedigd tegen een aanslag op zijn leven door [slachtoffer] , maar daarmee is meteen duidelijk waarom het illegaal bezit van vuurwapens niet getolereerd kan worden. Die aanslag is namelijk ook met een verboden vuurwapen gepleegd. Als verdachte en [slachtoffer] zich aan het algemeen bekende verbod hadden gehouden, had er geen schietincident kunnen gebeuren.
Dat is ook de reden dat de oriëntatiepunten voor de rechtspraak voor het verboden bezit van een vuurwapen in de openbare ruimte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden als uitgangspunt noemen. Ook voor iemand met een nagenoeg blanco strafblad als verdachte. Ruimte voor een schuldig verklaring zonder straf of taakstraf ziet de rechtbank dan ook niet.
Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen twee dagen eerder had aangeschaft, omdat hij zich bedreigd voelde. Dat is voor de rechtbank geen reden om in zijn voordeel af te wijken van het uitgangspunt. Wel houdt de rechtbank in zijn voordeel rekening met de psychische gevolgen die de aanslag op zijn leven voor verdachte heeft gehad. Bovendien is het schietincident van verdachte en [slachtoffer] de oorzaak geweest van het schietincident aan de Wouwsestraatweg in Bergen op Zoom kort daarna. Daarbij is een voor verdachte belangrijke oom doodgeschoten door de jongste broer van [slachtoffer] . Ook dat tragische gevolg draagt verdachte de rest van zijn leven met zich mee. De rechtbank vindt daarom in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden passend en geboden.

7.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van zijn in beslag genomen Audi.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- Verklaart het bewezene onder feit 1 niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het bewezenverklaarde onder feit 2 het volgende strafbare feit oplevert:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het
feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte voor feit 2 tot
een gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 1 STK Personenauto K500FL (Omschrijving: G2321991, zwart, merk: Audi, [chassisnummer] , bouwjaar 2017).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 november 2023.