ECLI:NL:RBZWB:2023:8049

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5203
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen het definitief ontwerp voor de herinrichting van de Marksingel te Breda

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 27 oktober 2022 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bezwaar van eiser richtte zich tegen de vaststelling van het definitief ontwerp voor de herinrichting van de Marksingel te Breda. De rechtbank heeft op 28 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank heeft meegedeeld dat zij binnen zes weken uitspraak zou doen, maar deze termijn niet gehaald en partijen later geïnformeerd dat de uitspraak uiterlijk zes weken later zou volgen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt uit dat om toegang te hebben tot de bestuursrechter, er sprake moet zijn van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser is van mening dat de vaststelling van het definitief ontwerp een besluit is, maar de rechtbank stelt vast dat het bezwaar van eiser gericht is tegen de beslissing van het college van 24 mei 2022, waarin het definitieve ontwerp wordt vastgesteld. De rechtbank concludeert dat deze beslissing geen besluit is zoals bedoeld in de Awb, omdat niet iedere beslissing van de overheid als een besluit kan worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat het college terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, en is geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder

(gemachtigden: mr. T. Jansen, mr. G.G.W. Janssen en ing. [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 27 oktober 2022 om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Het bezwaar van eiser richtte zich tegen de vaststelling van het definitief ontwerp voor de herinrichting van de Marksingel te Breda. Het college heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens het college geen sprake was van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het wettelijk kader?
4. De Awb regelt wie in welke gevallen toegang heeft tot de bestuursrechter. In artikel 8:1 van de Awb is vastgelegd dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Met andere woorden: om toegang te hebben tot de bestuursrechter, moet sprake zijn van (onder meer) een besluit. In artikel 1:3, eerste lid van de Awb staat dat een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Is er sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb?
5. Eiser is van mening dat de vaststelling van het definitief ontwerp een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Eiser vindt dat het vastgestelde ontwerp significant anders is dan een (eerdere) versie van het plan voor de herinrichting van de Marksingel en dat het college zonder motivering van die eerdere versie is afgeweken.
6. Het college stelt dat het vaststellen van het ontwerp geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (ABRvS). [1]
7. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar van eiser is gericht tegen de beslissing van het college van 24 mei 2022 waarin het definitieve ontwerp wordt vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat deze beslissing geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank licht dit hierna toe. Niet iedere beslissing van de (lokale) overheid is een besluit waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter. Het moet namelijk gaan om, zoals artikel 1:3, eerste lid van de Awb voorschrijft: besluiten inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met andere woorden: het moet gaan om een besluit waarmee het bestuursorgaan op grond van een in het publiekrecht vastgelegde bevoegdheid eenzijdig rechtsgevolgen in het leven roept die de betrokken burger individueel raken.
De rechtbank is, in lijn met wat de ABRvS in een soortgelijke zaak eerder heeft geoordeeld, [2] van oordeel dat het vaststellen van het ontwerp geen gevolgen heeft voor eiser. Zoals het college op zitting heeft aangegeven, zijn verschillende activiteiten die in het ontwerp zijn ingetekend wel vergunningsplichtig, zoals het kappen van bomen of het veranderen van de Marksingel in eenrichtingsverkeer. Daartoe heeft het college echter aparte beslissingen genomen, die wél als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn aan te merken. Als eiser bezwaar (had ge)maakt tegen dergelijke besluiten, zou eiser de besluiten (in beroep) inhoudelijk aan de bestuursrechter voor kunnen leggen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb, oordeelt de rechtbank dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht heeft besloten om het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. de Roo, griffier, op 16 november 2023 en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:791.
2.Zie ABRvS 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:791.