ECLI:NL:RBZWB:2023:8047

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4438
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de uitschrijving uit de Basisregistratie Personen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 2 augustus 2022 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Dit besluit houdt in dat het college zijn eerdere besluit van 25 april 2022 in stand laat, waarin eiser per 3 juni 2021 uit de Basisregistratie Personen (BRP) is uitgeschreven wegens vertrek uit Nederland. Eiser betwist de datum van uitschrijving en stelt dat hij destijds dakloos was en rondzwierf door Nederland, terwijl hij af en toe bij zijn echtgenote in België verbleef.

De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn echtgenote aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten om eiser met terugwerkende kracht per 3 juni 2021 uit te schrijven uit de BRP. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangifte gedaan van zijn verhuizing en dat het college op basis van een adresonderzoek heeft geconcludeerd dat eiser niet meer woonachtig was op het geregistreerde adres. De rechtbank wijst erop dat de wet bepaalt dat het college de datum van vertrek moet vaststellen op de datum waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.

De rechtbank concludeert dat het college de juiste procedure heeft gevolgd en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter J.M.J.C. Paijmans en is geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4438

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder
(gemachtigden: [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 2 augustus 2022 van het college om zijn besluit van 25 april 2022 in stand te laten, waarin het college besloot om eiser per 3 juni 2021 uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen, wegens vertrek uit Nederland.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn echtgenote [naam] en de gemachtigden van het college.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser stond sinds 12 september 2019 ingeschreven in de gemeente Schouwen-Duiveland, als woonachtig te [plaats 2] aan het [adres] . Op 7 mei 2021 heeft het college een melding ontvangen dat eiser niet (meer) woonachtig zou zijn op dit adres. Het college is daarna zowel een adresonderzoek als een onderzoek naar de toenmalige verblijfplaats van eiser gestart. Uit het adresonderzoek volgde de conclusie dat eiser niet (meer) woonachtig was te [adres] . Op 3 juni 2021 heeft het college aan eiser een voornemen gestuurd om de registratie van eiser als ingezetene van de gemeente te beëindigen, zonder daarbij te weten waar eiser op dat moment woonachtig was dan wel verbleef. In juli 2021 is bij het college het nieuwe adres van eiser, in [plaats 1] (België), bekend geworden. Hierna heeft het college eiser een wijzigingsvoornemen gestuurd op
7 april 2022.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het wettelijk kader?
5. Op grond van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) is een ingezetene die van adres wijzigt verplicht hiervan uiterlijk binnen vijf dagen na de wijziging schriftelijk aangifte te doen bij het college waar hij zijn nieuwe adres heeft. [1] In het geval dat een ingezetene niet kan worden bereikt of van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen en na gedegen onderzoek geen gegevens kunnen worden achterhaald over zijn huidige verblijfplaats, moet het college ambtshalve overgaan tot het opnemen van het gegevens van het vertrek van de ingezetene uit Nederland. [2] De datum die het college daarvoor moet gebruiken is de datum waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt. [3] Indien een ingezetene geen aangifte heeft gedaan van vertrek en het college wel op de hoogte is van zijn huidige verblijfplaats, moet het college ambtshalve overgaan tot het opnemen van gegevens van het vertrek van de ingezetene uit Nederland en ook gegevens over het volgende verblijf buiten Nederland opnemen. [4] Ook in dit geval moet het college de datum gebruiken waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek aan de ingezetene schriftelijk mededeling is gedaan. [5]
Heeft het college eiser op de juiste datum uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen?
6. Eiser betwist niet het feit dat hij moest worden uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen, maar wel de datum waarop hij door het college is uitgeschreven. Eiser stelt dat het college hem op een willekeurige en feitelijk onjuiste datum heeft uitgeschreven. Daarnaast stelt eiser dat hij destijds dakloos was, rondzwierf door Nederland en af en toe bij zijn - destijds vriendin, thans - echtgenote in [plaats 1] (België) verbleef.
6.1.
Het college stelt dat er geen grondslag is om een andere datum dan 3 juni 2021 te gebruiken voor het ambtshalve opnemen van het vertrek van eiser uit Nederland en verwijst daarbij naar de Wet BRP. Het college heeft 3 juni 2021 als datum opgenomen omdat dat de datum is waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens van het vertrek is verzonden.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat het college in zijn besluit van 25 april 2022 terecht heeft besloten om eiser met terugwerkende kracht per 3 juni 2021 uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen. De rechtbank constateert dat het college naar aanleiding van een melding een adresonderzoek heeft ingesteld, waaruit is gebleken dat eiser niet (meer) woonachtig was op het adres te [adres] . Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij in die periode rondzwierf door Nederland en een adres als briefadres nodig had, maar dat maakt niet dat het college onjuist gehandeld heeft. Op grond van artikel 2.39 van de Wet BRP had eiser aangifte moeten doen van verhuizing, dan wel van een briefadres waarop eiser bereikbaar was. Nu het college op grond van het adresonderzoek concludeerde dat eiser niet (meer) woonachtig was te [adres] en het college destijds niet wist waar eiser wel verbleef, moest het college overgaan tot ambtshalve uitschrijving van eiser uit de Basisregistratie Personen. [6] De wet bepaalt in een dergelijk geval dat het college als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van adres de dag opneemt waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt. [7] Nu het voornemen van 3 juni 2021 is, heeft het college deze datum terecht gebruikt in zijn besluit.
Het college heeft ter zitting verklaard dat er fouten zijn gemaakt in een eerdere procedure waarbij eiser had gevraagd om hem een briefadres toe te kennen. Dit neemt echter niet weg dat eiser niet woonachtig was op het adres te [adres] en dat eiser aangifte had moeten doen van zijn woonadres bij het college. [8] De rechtbank is daarom van oordeel dat het college eiser terecht met terugwerkende kracht per 3 juni 2021 uitgeschreven heeft uit de Basisregistratie Personen.
De stelling van eiser, namelijk dat het bestreden besluit op bezwaar onvoldoende zorgvuldig is voorbereid omdat het onderwerp van het besluit ‘concept-besluit’ vermeldt, volgt de rechtbank niet. Eiser is door deze kennelijke verschrijving niet benadeeld nu hij tegen dat besluit wel tijdig beroep heeft ingediend. De beroepsgronden van eiser slagen niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het bezwaar van eiser terecht ongegrond heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. de Roo, griffier, op 16 november 2023, en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.39, eerste en tweede lid, van de Wet BRP.
2.Zie artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP.
3.Zie artikel 2.22, tweede lid, van de Wet BRP.
4.Zie artikel 2.21, tweede lid, van de Wet BRP.
5.Zie artikel 2.21, derde lid, van de Wet BRP.
6.Zie artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP.
7.Zie artikel 2.22, tweede lid, van de Wet BRP.
8.Zie artikel 2.39, derde lid, van de Wet BRP.