ECLI:NL:RBZWB:2023:7998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
C/02/411614 / FA RK 23-3238
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het eenhoofdig ouderlijk gezag over een minderjarige na gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 2]. De vrouw, die de moeder is van [minderjarige 2], verzocht om het eenhoofdig ouderlijk gezag van de man, de vader, te wijzigen naar eenhoofdig gezag bij haar, nu de omstandigheden waren gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat de vrouw het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] zou krijgen, omdat dit in het belang van het kind was. De man had eerder het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1], terwijl de vrouw het gezag over [minderjarige 3] had. De rechtbank stelde vast dat [minderjarige 2] sinds februari 2023 bij de vrouw woont en geen contact meer heeft met de man. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling gaven aan dat er geen ontwikkelingsbedreigingen waren bij de vrouw en dat het in het belang van [minderjarige 2] was dat de vrouw het gezag uitoefent. De rechtbank concludeerde dat de man afstand wilde doen van zijn gezag en dat er geen zicht was op verbetering van de situatie. De rechtbank heeft het subsidiaire verzoek van de vrouw toegewezen en het primaire verzoek afgewezen, met compensatie van de proceskosten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/411614 / FA RK 23-3238
datum uitspraak: 24 oktober 2023
beschikking betreffende wijziging ouderlijk gezag
in de zaak van
[de vrouw] ,hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren te Breda,
tegen
[de man] ,hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] .
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 30 juni 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de e-mailberichten van de man van 28 juli 2023 en 4 oktober 2023.
1.2
Het verzoek is behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 24 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen de moeder en haar advocaat. Tevens was aanwezig een medewerkster van de Raad. Een vertegenwoordigster van de GI heeft via een telefonische verbinding aan de behandeling deelgenomen.
Alhoewel correct opgeroepen is de man, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
1.3
[minderjarige 2] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft hij op 23 oktober 2023 gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke de navolgende thans
nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2006, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2007, hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2009, hierna te noemen: [minderjarige 3] .
2.2
Bij beschikking 22 maart 2021 van de kinderrechter van deze rechtbank is bepaald dat de man het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook is bepaald dat de vrouw het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 3] heeft. Uit deze beschikking volgt ook dat de kinderen wonen bij de ouder de het gezag over hen uitoefent en dat er geen contact is tussen de kinderen en de ouder waar zij niet wonen.
2.3
[minderjarige 2] verblijft sinds half maart 2023 bij de vrouw. Daarvoor verbleef [minderjarige 2] enige maanden in een netwerkpleeggezin nadat hij bij de man was vertrokken.
2.4
Bij beschikking van 19 mei 2023 is laatstelijk de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd, met ingang van 19 mei 2023 tot 19 mei 2024. Tevens is een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vrouw verleend, met ingang van 19 mei 2023 tot 19 november 2023.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek gewijzigd in die zin dat thans verzocht wordt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair te bepalen dat het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] wordt gewijzigd naar gezamenlijk gezag en dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw wordt bepaald. Subsidiair verzoekt de vrouw om het gezag te wijzigen in die zin dat de vrouw voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] heeft.
3.2
De man voert verweer tegen het primaire verzoek van de vrouw en verzoekt dit af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
[minderjarige 2] heeft aangegeven dat hij bij zijn moeder woont en al een tijd geen contact meer heeft met zijn vader. Hij denkt dat zijn ouders niet gezamenlijk beslissingen over hem kunnen nemen. Het meest praktisch is dat zijn moeder het gezag over hem uitoefent totdat hij 18 jaar wordt.
4.2
Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling samengevat gesteld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de vorige beschikking over het gezag. [minderjarige 2] woont sinds februari 2023 bij de vrouw. Het gaat goed met [minderjarige 2] bij de vrouw, want hij zit goed in zijn vel en heeft leuke vrienden. De ouders hebben al jaren geen contact meer met elkaar en met de kinderen die bij de andere ouder wonen. Het gezin is uit elkaar gevallen. De ouders zijn niet in staat om gezamenlijk beslissingen over hun kinderen te nemen.
4.3
Uit de overgelegde e-mailberichten van de man blijkt dat de man het niet eens is met het primaire verzoek van de vrouw. Hij gaat geen gezamenlijk gezag voeren en de man doet afstand van zijn ouderlijk gezag over [minderjarige 2] . De man wordt overal buitengehouden en niemand betrekt hem in dingen die betrekking hebben op het welzijn van [minderjarige 2] . De man wil het beste voor [minderjarige 2] , maar op deze manier is het niet werkbaar en is er geen zicht op verbetering van contacten. Er zou door een voogd gewerkt gaan worden aan het herstellen van het contact tussen de man en zijn kind, maar de man heeft tot op heden geen voogd gezien of gesproken. [minderjarige 2] staat al sinds maart 2023 niet meer bij de man ingeschreven op het woonadres. De man verzoekt de rechtbank met klem deze informatie op een correcte manier te verwerken zodat een en ander voor iedereen duidelijk is.
4.4
De vertegenwoordigster van de GI geeft aan dat er geen sprake is van ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige 2] bij de vrouw, daarom zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] worden beëindigd. Deze ondertoezichtstelling was er enkel, omdat de man het gezag uitoefent over [minderjarige 2] en [minderjarige 2] inmiddels bij de vrouw woont. De GI was enkel op de achtergrond aanwezig. De GI verwacht dat [minderjarige 2] tot zijn meerderjarigheid bij de vrouw blijft wonen. Het lukt de ouders niet om gezamenlijk het ouderlijk gezag uit te oefenen. Dit zal niet veranderen binnen een voorzienbare termijn.
4.5
De Raad adviseert de rechtbank het gezag bij de vrouw te beleggen als dat juridisch mogelijk is. Er is sprake van een wijziging van omstandigheden, namelijk dat [minderjarige 2] eerst bij zijn vader woonde en nu bij zijn moeder. [minderjarige 2] heeft geen contact meer met de man. Gezamenlijk gezag acht de Raad niet in het belang van [minderjarige 2] .

5.De beoordeling

5.1
De vrouw verzoekt primair aan de rechtbank te om bepalen dat partijen voortaan worden belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] . Zij baseert haar verzoek op artikel 1:253o BW. Ingevolge dit artikel kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige informatie is uitgegaan.
5.2
Subsidiair verzoekt de vrouw om voortaan in plaats van de man alleen met het ouderlijk gezag te worden belast over [minderjarige 2] . De vraag is of en op welke gronden dat verzoek kan worden gedaan.
De Hoge Raad heeft op 11 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2731) het volgende overwogen: ‘
Voor voortduren van gezamenlijk gezag na echtscheiding tegen de wil van (een van) de ouders is vereist dat zij in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders ( zie onder meer HR 19 april 2002, nr. R01/079, NJ 2002, 458). Heeft de rechter beslist dat het gezag over het kind aan een van zijn ouders alleen toekomt - een beslissing die slechts dan gerechtvaardigd is indien de rechter na onderzoek tot het oordeel komt dat deze in het belang van het kind is - dan kan een verzoek om die beslissing te wijzigen aldus dat het gezag wordt opgedragen aan de andere ouder of aan beide ouders gezamenlijk slechts worden toegewezen indien voldaan is aan (een van) de vereisten van art. 1:253o, eerste zin.’
Hieruit volgt dat ook het subsidiaire verzoek van de vrouw moet worden getoetst aan de wettelijke vereisten van artikel 1:253o BW.
5.3
Op grond van de overlegde stukken en de mondelinge behandeling oordeelt de rechtbank als volgt.
In de eerdergenoemde beschikking van deze rechtbank van 22 maart 2021 is vastgesteld dat de kinderen op dat moment een periode van ondertoezichtstelling van ongeveer negen jaar achter de rug hadden. Desondanks waren de gestelde doelen nog niet bereikt. Zo had de GI nog steeds geen zicht op de opvoedsituatie van beide ouders, kon hulpverlening niet adequaat worden ingezet, omdat de toestemming van beide ouders niet werd verkregen en hadden de kinderen geen onbelast contact met hun beide ouders. Een voortzetting van de ondertoezichtstelling om die doelen te bereiken behoorde volgende Raad en de GI niet meer tot de mogelijkheden. Met de Raad en de GI oordeelde de rechtbank dat een wijziging van het gezag in het belang van de kinderen nodig was.
Vervolgens heeft de rechtbank het eenhoofdig gezag over elk kind toegekend aan de ouder waar het kind woonde, te weten het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de man en het eenhoofdig gezag over [minderjarige 3] aan de vrouw. Daarnaast is bepaald dat er geen zorgregeling meer gold tussen de kinderen en de ouder waar zij niet verbleven.
5.4
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige 2] sinds februari 2023 bij de vrouw verblijft en dat hij al geruime tijd geen contact meer heeft met de man. De rechtbank acht dit een wijziging van omstandigheden, waardoor de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek. Verder blijkt dat [minderjarige 2] zich goed ontwikkelt bij de vrouw. In het kader van de ondertoezichtstelling is door de GI geconcludeerd dat er geen sprake meer is van een bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 2] . Er zal niet worden gewerkt aan een terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de man. Daarbij is door de GI geconcludeerd dat het de ouders niet lukt om met elkaar (op ouderniveau) te communiceren. De man geeft aan afstand te willen doen van zijn gezag over [minderjarige 2] . Niet te verwachten is dat er binnen afzienbare tijd verandering gaat komen in de hiervoor vermelde situatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat een wijziging van het gezag, waarbij het eenhoofdig ouderlijk gezag van [minderjarige 2] van de man wordt gewijzigd naar het eenhoofdige ouderlijk gezag van [minderjarige 2] bij de vrouw, in het belang is van [minderjarige 2] . Het primaire verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen en het subsidiaire verzoek van de vrouw zal worden toegewezen.
5.5
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De rechtbank
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 22 maart 2021 als volgt:
bepaalt dat de vrouw voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent over de minderjarige:
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2007;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023 door mr. Combee, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Can als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 november 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.