ECLI:NL:RBZWB:2023:7964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
02-000994-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarige

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2023, wordt de verdachte, een 41-jarige man, vrijgesproken van het plegen van ontuchtige handelingen met een 15-jarig Roma-meisje. De verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het meisje, dat volgens de zigeunerwet met hem getrouwd zou zijn. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De enige verklaring die als bewijs kan dienen, is die van het slachtoffer zelf, die aangaf dat zij seks met de verdachte had gehad. Echter, de rechtbank concludeert dat deze verklaring niet voldoende steunbewijs biedt voor de tenlastelegging. Er zijn geen andere bewijzen die de verklaring van het slachtoffer ondersteunen, zoals getuigen of fysieke bewijzen. De rechtbank wijst ook op de onduidelijkheid in de verklaring van het slachtoffer over de specifieke seksuele handelingen die zouden zijn verricht. Daarnaast zijn er foto's aangetroffen op de telefoon van de verdachte, maar deze konden niet worden gelinkt aan het slachtoffer. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een schending van het discriminatieverbod en dat de ingezette dwangmiddelen rechtmatig zijn toegepast. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de beslissing om de verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-000994-22
vonnis van de meervoudige kamer van 16 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ( [land] )
niet als ingezetene in de Basisregistratie Personen ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam Hoogvliet
raadsman mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] (hierna telkens: [slachtoffer] ), die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, bestaande uit het brengen van zijn penis in de vagina van [slachtoffer] en het geven van een tongzoen, althans een kus op de mond, dan wel dat hij bij haar ontuchtige handelingen heeft verricht terwijl zij aan zijn zorg was toevertrouwd dan wel dat hij bij haar ontuchtige handelingen heeft verricht terwijl zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij met name op de verklaring van [slachtoffer] waarin ze heeft aangegeven dat ze met verdachte in zijn auto woonden, dat ze daar ook seks hadden en dat ze ook een zwangerschapstest heeft gedaan. Deze verklaring en de omstandigheden dat in de auto van verdachte zwangerschapstesten werden aangetroffen, het gegeven dat verdachte de relatie met [slachtoffer] niet heeft ontkend en heeft erkend dat zij samen in de auto woonden, is voor de officier van justitie voldoende steunbewijs om tot de conclusie te komen dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat ten tijde van de controle van verdachte en zijn auto op 30 december 2021 bij de verbalisanten een onterechte verdenking bestond van mensenhandel. De vervolgens ingezette dwangmiddelen, waaronder het hieruit voortvloeiende verhoor van [slachtoffer] , moeten volgens de raadsman dan ook worden uitgesloten van het bewijs op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Omdat er gehandeld is in strijd met het discriminatieverbod is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim en dienen alle onderzoeksresultaten te worden uitgesloten van het bewijs en moet verdachte worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat sprake dient te zijn van bewijsuitsluiting, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer moet worden verworpen.
De rechtbank komt tot deze conclusie omdat naar haar oordeel ten tijde van de controle door de Koninklijke marechaussee op 30 december 2021 wel degelijk sprake was van een reële verdenking van mensenhandel. Bij die controle werd namelijk een 41-jarige bestuurder aangetroffen met in zijn auto een minderjarig meisje. Voorts bleek op dat moment dat zij rondreisden, dat zij in de auto van verdachte woonden en dat verdachte en [slachtoffer] onafhankelijk van elkaar een verschillende lezing gaven met betrekking tot de relatie tussen hen beiden en de bestemming waar zij naar toe gingen. Op basis van deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een reële verdenking van mensenhandel en, na het verhoor van [slachtoffer] , ook een verdenking van het plegen van ontucht met een meisje jonger dan 16 jaren. De rechtbank is daarom ook van oordeel dat er geen sprake is geweest van een schending van het discriminatieverbod en dat de ingezette dwangmiddelen rechtmatig zijn toegepast.
Met betrekking tot de tenlastegelegde ontucht stelt de rechtbank vast dat het bewijs hiervoor eigenlijk alleen bestaat uit de verklaring van [slachtoffer] . Zij heeft verklaard dat zij op dat moment 15 jaren oud was en dat zij sinds een jaar volgens de zigeunerwet getrouwd was met verdachte. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat zij en verdachte in zijn auto woonden, dat zij ook seks heeft gehad met verdachte en dat zij een zwangerschapstest heeft gedaan.
Als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] is in het dossier enkel aanwezig de constatering van de verbalisanten dat verdachte en [slachtoffer] in de auto woonden en dat in de auto zwagerschapstesten lagen. De rechtbank is van oordeel dat dit steunbewijs onvoldoende is om tot het wettige bewijs van het tenlastegelegde te komen.
Daar komt nog bij dat naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van [slachtoffer] niet blijkt om welke concrete seksuele handeling het zou zijn gegaan. Zij heeft het enkel over “het hebben van seks” en dit begrip is naar het oordeel van de rechtbank voor meerdere uitleg vatbaar. Ook zijn er op de telefoon van verdachte foto’s aangetroffen van naakte, dan wel schaars geklede vrouwen, terwijl door die vrouwen seksuele handelingen werden verricht. Echter niet kon worden vastgesteld dat [slachtoffer] op één van die foto’s te zien was. Wel werd [slachtoffer] herkend op een foto (pagina 22 van het dossier), waarop te zien is dat verdachte haar op de mond kust. De rechtbank is echter van oordeel dat uit die foto niet kan worden opgemaakt of die foto überhaupt in Nederland is genomen en op welke datum die foto zou zijn genomen. Indien dat de datum zou zijn die onder de foto staat, namelijk “22-11-2021”, dan kan de rechtbank alleen maar vaststellen dat die datum buiten de tenlastegelegde periode valt.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.S. Dobosz, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 november 2023.
Mr. J.S. Dobosz is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.