ECLI:NL:RBZWB:2023:7952

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
02/108173-22 en 02/158019-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag met tbs en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van doodslag op [slachtoffer], die op of rond 27 april 2022 in [plaats] om het leven is gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de geweldshandelingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft samen met een medeverdachte het slachtoffer vastgehouden en met verschillende gereedschappen op hem ingeslagen, wat heeft geleid tot 377 letsels. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar en tbs met dwangverpleging. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de vader en de zoon van het slachtoffer, toegewezen. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 22.878,80 voor de vader en € 20.000 voor de zoon, met wettelijke rente vanaf de relevante data.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/108173-22 en 02/158019-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 16 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg
raadsvrouwen mr. C.H. van Keulen en mr. C.W. Dirkzwager, beiden advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 en 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op de zitting van 16 november 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander op of rond 27 april 2022 in [plaats] [slachtoffer] met geweld om het leven heeft gebracht, al dan niet met voorbedachte raad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag. Voor voorbedachte raad (en daarmee moord) ziet de officier van justitie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit in welke vorm ook en wijst daarbij op het ontbreken van een vastgestelde doodsoorzaak. Het causale verband tussen wat verdachten hebben gedaan en de dood van [slachtoffer] kan niet worden vastgesteld, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Immers kan niet worden uitgesloten dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van intoxicatie met amfetamine. De gedragingen van verdachten kúnnen weliswaar een onmisbare schakel hebben gevormd, maar het overlijden van [slachtoffer] is niet met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid veroorzaakt door deze gedragingen. Subsidiair stelt de verdediging dat er geen sprake is geweest van voorbedachte raad, zodat verdachte van moord dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aantreffen lichaam
Op 28 april 2022 is het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in zijn woning aan de [adres] in [plaats] . [slachtoffer] werd aangetroffen, liggend op zijn buik met zijn onderlijf in de gang en zijn bovenlijf in de slaapkamer. De onderbenen waren met een dik zwart snoer vastgebonden. Zijn hoofd lag in een plas bloed en er lag een bebloede rubberen hamer naast.
Uit onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] blijkt dat sprake is van 377 letsels aan het lichaam en hoofd, waaronder verwondingen die mogelijk zijn ontstaan na vallen of schoppen, trappen, slaan en stompen en een aantal diepe sneden tot op het bot en de schedel. Rond het lichaam en op andere plaatsen in de woning zijn verschillende gereedschappen aangetroffen waaronder een zaag, een steeksleutel, een bout, een plankendrager, een sluitplaat en een schroevendraaier. Deze zijn onderzocht en hierop zijn bloed en andere biologische sporen aangetroffen.
Doodsoorzaak
Er heeft radiologisch, toxicologisch en pathologisch onderzoek plaatsgevonden aan het lichaam van [slachtoffer] . De patholoog heeft talrijke bij leven opgelopen letsels door verschillende soorten krachtsinwerking gezien. De patholoog heeft aangegeven dat er geen zekere anatomische doodsoorzaak kan worden aangewezen, maar gezien het letselbeeld ligt het voor de hand dat de oorzaak van het overlijden direct of indirect terug te leiden is naar de opgelopen krachtsinwerkingen. Als mogelijke doodsoorzaken kunnen worden overwogen:
- een combinatie van belemmering van de ademhaling door kneveling en door inademing van bloed door breuken van de neus en de bovenkaak. Anderszins belemmering van de luchtwegen ('smoren') kan niet worden uitgesloten;
- samendrukkende dan wel omsnoerende krachtsinwerking aan de hals (door bijvoorbeeld verwurging of een omsnoerende structuur/ligatuur);
- intoxicatie met amfetamine;
- een combinatie van twee of meer van bovenstaande mechanismen.
Ten aanzien van de gemeten amfetamineconcentratie van 0,97 mg/l in het bloed van [slachtoffer] heeft de forensisch toxicoloog opgemerkt dat dit een ‘werkzame tot toxische’ concentratie is waarvan de effecten afhankelijk zijn van de mate van gewenning. Een dergelijke concentratie is gezien bij zowel personen die niet zijn overleden ten gevolge van amfetaminegebruik als bij personen die wél hieraan zijn overleden. Het overlijden ten gevolge van een amfetamine overdosis kan alleen worden geconcludeerd bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke (pathologische) doodsoorzaak.
Omdat de eerste twee mogelijke doodsoorzaken voortkomen uit door anderen toegepast geweld, zoals dat aan verdachte is tenlastegelegd, terwijl bij een overdosis amfetamine verdachte geen rol speelt, zal de rechtbank de doodsoorzaak overdosis als eerste bespreken.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] al langere tijd harddrugs gebruikte. Nagenoeg alle getuigen, waaronder zijn vrienden, buren en familieleden, hebben immers verklaard dat [slachtoffer] al jaren (veel en frequent) harddrugs gebruikte, waaronder amfetamine. Hij begaf zich in het gebruikerscircuit. In de woning van [slachtoffer] zijn diverse goederen aangetroffen die positief zijn getest op amfetamine. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er bij [slachtoffer] sprake is geweest van een grote mate van gewenning aan amfetamine.
[getuige] (de buurman van [slachtoffer] ) heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] en de nieuwe vriend van zijn ex, waarmee hij [verdachte] bedoelt, op 27 april 2022 in de woning van [slachtoffer] met elkaar vochten en elkaar over en weer vasthielden. [getuige] hoorde dat [slachtoffer] hem aansprak. [verdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer] om zich heen sloeg en zich gedurende de worsteling hevig verzette en verweerde.
Uit deze verklaringen maakt de rechtbank op dat [slachtoffer] gedurende de worsteling of het gevecht dat plaatsvond op 27 april 2022 nog weerbaar, alert en aanspreekbaar was. Van overdosisverschijnselen was op dat moment dan ook geen sprake.
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] met verschillende gereedschappen op het hoofd en lichaam van [slachtoffer] sloeg terwijl hijzelf [slachtoffer] in een wurggreep hield tot hij niet langer bewoog en [verdachte] dacht dat [slachtoffer] overleden was. Vervolgens hebben zij het lichaam van [slachtoffer] in de woning achtergelaten in de houding zoals deze ook te zien is op de foto’s in het dossier. Dat maakt dat de rechtbank er van uitgaat dat [slachtoffer] na de worsteling niet nog meer amfetamine tot zich kan hebben genomen. Gelet op deze omstandigheden, acht de rechtbank het dermate onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] kort na de worsteling aan louter een overdosis amfetamine is overleden, dat intoxicatie als enige doodszaak kan worden uitgesloten. De rechtbank gaat daarom uit van een andere doodsoorzaak dan alleen intoxicatie, dan wel van een combinatie van intoxicatie met een andere doodsoorzaak.
De andere mogelijke doodsoorzaken betreffen allen het gevolg van geweldinwerking door anderen. Met andere woorden: de doodsoorzaak van [slachtoffer] kan alleen gelegen zijn in gewelddadig handelen van anderen, mogelijk in combinatie met een grote dosis amfetamine.
Betrokkenheid verdachten
Op basis van de verklaringen van verdachte, [getuige] en de camerabeelden, staat vast dat verdachte en [medeverdachte] aanwezig waren in de woning van [slachtoffer] op de [adres] in [plaats] op 27 april 2022 rond 13.00 uur.
Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] heeft gevochten, dat hij [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven, dat ze op de grond zijn beland, dat hij onderop lag en [slachtoffer] op hem lag, met zijn rug op verdachtes buik. Verdachte hield [slachtoffer] vast in een wurggreep terwijl [medeverdachte] op [slachtoffer] insloeg en met onder andere een houtzaag, een steeksleutel, een schroevendraaier of een priem en een hamer stekende dan wel hakkende bewegingen maakte. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] vasthad tot hij niet meer bewoog en niet meer ademde.
Deze verklaring vindt deels steun in de verklaring van [getuige] , die eveneens spreekt over een worsteling tussen [slachtoffer] en de nieuwe vriend van de ex-vriendin van [slachtoffer] waarbij de ex-vriendin ( [medeverdachte] ) aanwezig was en gehurkt bij het lichaam van [slachtoffer] zat. Daarnaast blijkt uit het bloedsporenbeeld rondom de plaats van aantreffen van het slachtoffer dat er krachtsinwerkingen in vloeibaar bloed hebben plaatsgevonden relatief laag boven de grond: de hoogste bloedspatten bevonden zich bij benadering op één meter van de vloer.
Tijdens het onderzoek zijn verschillende gereedschappen en andere objecten onderzocht op biologische sporen en DNA. Hierbij zijn diverse DNA-overeenkomsten gevonden met de DNA-profielen van [slachtoffer] , [medeverdachte] en [verdachte] . Bij deze overeenkomsten horen steevast (vaak extreem) grote bewijskrachten. De rechtbank concludeert hieruit voor al deze overeenkomsten, met inachtneming van de rest van het dossier, dat deze personen ook daadwerkelijk de donoren zijn van deze sporen. Gezien het letselbeeld van [slachtoffer] concludeert de rechtbank ook dat in bemonsteringen waarin bloed is aangetroffen en DNA van [slachtoffer] , dit bloed afkomstig is van [slachtoffer] .
Op de plankendrager, sluitplaat, steeksleutel en handzaag is bloed aangetroffen van [slachtoffer] . Op de onderzochte bout is eveneens celmateriaal van [slachtoffer] gevonden, maar of dit deels bloed betrof kon niet worden vastgesteld. Op de steeksleutel en de bout is celmateriaal van [medeverdachte] aangetroffen en op het handvat van de handzaag celmateriaal van [verdachte] . Op de plankendrager is celmateriaal van beide verdachten aangetroffen.
De rechtbank realiseert zich dat beide verdachten regelmatig in de woning verbleven, zodat de aanwezigheid van hun celmateriaal om die reden verklaarbaar zou kunnen zijn. Dat het DNA van verdachten op de verschillende gereedschappen is gevonden ondersteunt echter de verklaring van [verdachte] en de andere bevindingen.
De verklaring van verdachte komt op de rechtbank oprecht over. Hij heeft, vóórdat het complete dossier bekend was, verklaard over zijn aandeel en dat van [medeverdachte] . Tegelijkertijd kan niet alles wat verdachte heeft verklaard kan juist zijn en vormen zijn verklaringen evenmin een sluitend geheel met de bevindingen. Zo kan hij bijvoorbeeld geen verklaring geven voor het zwarte snoer om de benen van [slachtoffer] en de priem waarover hij heeft verklaard is niet gevonden.
De rechtbank begrijpt echter ook dat verdachte in die periode dagelijks onder invloed was van grote hoeveelheden harddrugs, al een aantal nachten niet had geslapen en dat hij mogelijk in een woedeaanval heeft gehandeld. Hierdoor is het verklaarbaar dat zijn verklaring niet geheel juist en kloppend is. De rechtbank acht hetgeen hij heeft verklaard evenwel betrouwbaar, voor zover dit ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat er tactisch noch forensisch aanwijzingen zijn dat er anderen betrokken waren bij of na het gevecht tussen [slachtoffer] , [verdachte] en [medeverdachte] .
De rechtbank concludeert dan ook dat [medeverdachte] en [verdachte] verantwoordelijk zijn voor de geweldshandelingen op 27 april 2022. Hierboven is al vastgesteld dat gewelddadig handelen de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Voor zover uit de letseldatering in het pathologische onderzoek zou kunnen worden afgeleid dat de dood bij [slachtoffer] niet onmiddellijk maar pas enkele uren na het geweld is ingetreden, doet dit aan de doodsoorzaak en daarmee aan deze conclusie niet af.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is welke ten laste gelegde geweldshandelingen kunnen worden bewezen.
Letsel
Door de patholoog is vastgesteld dat er aan het lichaam zeer talrijke, bij leven opgelopen letsels waren. Dit betroffen onder andere botbreuken, steekletsels, snijletsels, huidbeschadigingen en bloeduitstortingen. Deze letsels zaten aan de achterkant van het hoofd, het rechter oor, de boven- en voorkant van het hoofd en het gezicht, de hals, de nek, de romp en de heupen, beide armen en polsen, beide onderbenen, genitaliën en de rug. De letsels waren deels aspecifiek en kunnen passen bij bijvoorbeeld zich stoten, vallen, geslagen of getrapt worden. Een ander deel van het letsel aan het hoofd en lichaam was meer specifiek. Zo waren er bijvoorbeeld aan het hoofd en deels de rug verschillende typen letsels door verschillende soorten krachtsinwerking aanwezig. Er waren letsels door meervoudige en deels forse stomp botsende krachtsinwerking, zoals door (onder meer) meermaals geslagen worden, getrapt worden of vallen, met onder meer breuk van de neus en de bovenkaak. Er waren centraal aan het hoofd en het gezicht ook letsels door scherprandig en oppervlakkig snijdende krachtsinwerking (zoals door bijvoorbeeld het snijden met een mes), veelal evenwijdig aan elkaar verlopend, die deels reikten tot in de buitenzijde van het schedeldak.
De verklaring van verdachte dat er op [slachtoffer] is ingehakt of ingestoken terwijl [slachtoffer] op de grond lag, past bij deze bevindingen van de patholoog en de bevindingen van het MIT (microanalyse van invasief trauma)-onderzoek, waarin aanwijzingen zijn gevonden dat de rechte rand van de handzaag bepaalde letsels op het voorhoofd van het slachtoffer heeft veroorzaakt met een ‘hakkende’ beweging. Het aangetroffen letsel past kortom bij de door verdachte genoemde gereedschappen en wijze van handelen door beide verdachten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [medeverdachte] met gereedschappen in het gezicht en lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken en tegen het gezicht en lichaam van [slachtoffer] heeft geslagen terwijl deze op de grond lag.
Op basis van de bevindingen van de patholoog staat niet eenduidig vast dat er sprake moet zijn geweest van slaan en schoppen als stomp botsende krachtsinwerking waardoor veel letsels van [slachtoffer] zijn ontstaan. De optie van vallen blijft immers bestaan. Meerdere letselbeelden houden evenwel de optie open dat er sprake was van schoppen/trappen en slaan/stompen en daarnaast is het onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] veelvuldig is gevallen gedurende het gevecht. Het waargenomen bloedsporenbeeld in de woning zat relatief laag; de meeste spatten waren laag bij de grond en de hoogste spatten bevonden zich op 1 meter boven de grond.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hijzelf [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven en ter zitting heeft hij verklaard dat er in de worsteling naar de grond over en weer is geslagen en getrapt. Dit past bij het beeld wat [getuige] heeft geschetst van een gevecht of worsteling die plaatsvond op de grond waarin beide mannen een actieve rol hadden. De rechtbank acht dit bij elkaar voldoende om aan te nemen dat [slachtoffer] ook tegen het gezicht en lichaam is geschopt/getrapt en geslagen/gestompt terwijl hij op de grond lag.
Fixatie van slachtoffer?
Er zijn sterke aanwijzingen dat [slachtoffer] gefixeerd was tijdens de geweldhandelingen. De benen van [slachtoffer] waren vastgebonden toen hij werd aangetroffen. En er is letsel aan de polsen van [slachtoffer] aangetroffen wat kan passen bij polsen die met een tiewrap zijn vastgebonden en ook weer zijn losgesneden.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij en [medeverdachte] het lichaam van [slachtoffer] hebben achtergelaten zoals het lichaam te zien is op de foto’s in het dossier, gemaakt door de forensische opsporingsdienst. Verdachte heeft echter ook verklaard niets te weten van het vastbinden van [slachtoffer] . [medeverdachte] heeft verklaard geen enkele herinnering te hebben aan het voorval. [getuige] heeft niet verklaard over het vastgebonden zijn van [slachtoffer] gedurende de worsteling tussen verdachten en [slachtoffer] die hij heeft gezien.
Er kan dan ook niet worden vastgesteld op welk moment [slachtoffer] is vastgebonden. Het ligt echter niet in de rede dat verdachten [slachtoffer] hebben vastgebonden hebben toen hij buiten bewustzijn was en verdachte ervan uit ging dat hij was overleden. Evenmin is het aannemelijk dat verdachten [slachtoffer] ’ polsen hebben vastgebonden met tiewraps terwijl hij zich verzette. Verdachte had [slachtoffer] vast in de wurggreep en moest zich naar eigen zeggen steeds herpakken omdat [slachtoffer] zich bleef verzetten. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte] gelet op haar postuur en de kracht die [slachtoffer] zal hebben gehad bij het verzet, niet in staat is geweest de polsen van [slachtoffer] met tiewraps te fixeren. Op het trottoir buiten de woning zijn tiewraps aangetroffen, maar hierop is geen DNA van verdachten of van het slachtoffer aangetroffen. Op het snoer waarmee de benen van [slachtoffer] waren vastgebonden werd, naast celmateriaal van diverse andere personen gevonden waarvan de identiteit niet duidelijk is geworden.
Het is op deze wijze weliswaar onverklaarbaar hoe het snoer om de benen van [slachtoffer] is gekomen, maar de rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachten [slachtoffer] hebben gefixeerd gedurende de worsteling zodat voor dit onderdeel van de tenlastelegging partieel vrijspraak volgt.
Medeplegen
Voor het kwalificeren van medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachten hebben, zoals hiervoor uiteen is gezet, beiden een aandeel gehad in de geweldshandelingen: verdachte heeft [slachtoffer] in de worsteling naar de grond gewerkt en hem hierbij geschopt en geslagen. Hij hield [slachtoffer] vervolgens vast in een wurggreep, terwijl [medeverdachte] op het gezicht en lichaam van [slachtoffer] heeft geslagen, met en zonder gereedschappen en voorwerpen. Beide verdachten hebben kortom een substantiële bijdrage geleverd aan het geweld en er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden. De rechtbank acht daarom het medeplegen bewezen.
Opzet
Verdachten hebben met diverse gereedschappen veelvuldig op het hoofd en lichaam van [slachtoffer] ingeslagen terwijl [slachtoffer] werd vastgehouden in een wurggreep. [verdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] vasthield tot hij niet meer ademde en dacht dat hij overleden was. Uit deze uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid dat verdachten de bedoeling hadden om [slachtoffer] om het leven te brengen. De aard en omvang van dit geweld en deze handelingen zijn zodanig gericht op de dood dat dit pleit voor ‘vol’ opzet op de dood van [slachtoffer] . Echter, uit de omstandigheid dat ten minste één van de verdachten - volgens verdachte hijzelf, volgens [getuige] was het [medeverdachte] - de politie heeft willen inroepen, leidt de rechtbank af dat er bij verdachten geen oogmerk op de dood is geweest. De rechtbank is van oordeel dat voorwaardelijk opzet wel kan worden aangenomen. Verdachten hebben naar het oordeel van de rechtbank met deze enorme hoeveelheid van geweldshandelingen immers bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] aanvaard.
Moord of doodslag?
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. Daarbij moet komen vast te staan dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Er zijn enige aanwijzingen in het dossier dat [verdachte] voorafgaand aan de worsteling op 27 april 2022 al van plan was om [slachtoffer] om het leven te brengen. Dat heeft hij immers tegen enkele getuigen verklaard. De rechtbank is echter, met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat dit onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Verdachte zal van dit bestanddeel worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank het medeplegen van doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 27 april 2022 tot en met 28 april 2022 te [adres] tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door
  • terwijl die [slachtoffer] op de grond lag
  • samendrukkend (uitwendig mechanisch) geweld uit te oefenen op de hals en keel van die [slachtoffer] en
  • meermalen met gereedschappen en andersoortige voorwerpen op/tegen het gezicht en op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en
  • meermalen op/tegen het gezicht en op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan, stompen, trappen en/of schoppen en
  • meermalen met één of meerdere steekvoorwerpen en/of snijvoorwerpen te snijden en/of steken in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen jaar en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de Pro Justitiarapporten inmiddels verouderd zijn en de door de deskundigen getrokken conclusies niet langer passend zijn. De deskundigen spraken verdachten een jaar geleden en toen was verdachte nog deels ontregeld, had hij nog veel medicatie en was hij zich onvoldoende bewust van het feit dat hij een intensieve langdurige behandeling nodig heeft. De verdediging bepleit, mede doordat zij een andere bewezenverklaring zien, een tbs-maatregel met voorwaarden en een gevangenisstraf van vijf jaar.
Indien de rechtbank uitgaat van doodslag, stelt de verdediging dat de behandeling van verdachte in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging zo spoedig mogelijk dient aan te vangen en dat de gevangenisstraf daarom zo laag mogelijk dient te zijn. Zij bepleit dan ook een gevangenisstraf van zes jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gruwelijk misdrijf. Hij heeft [slachtoffer] vastgehouden in een wurggreep terwijl zijn toenmalige vriendin, [medeverdachte] , met verschillende gereedschappen het gezicht en het lichaam van [slachtoffer] op afschuwelijke wijze heeft toegetakeld. [slachtoffer] had maar liefst 377 letsels. Hij is voor dood achtergelaten in zijn eigen woning, liggend in een plas bloed en heeft vermoedelijk nog enkele uren geleefd voordat hij stierf.
De zus van [slachtoffer] heeft ter zitting op indrukwekkende en indringende wijze verwoord wat deze daad aan de nabestaanden voor leed toe heeft gebracht. Het leven van [slachtoffer] was niet gemakkelijk. Het overmatige drugsgebruik heeft als een rode draad een nare rol in zijn leven gespeeld. De wijze waarop hij nu echter om het leven is gekomen, is voor de familie onverdraaglijk. Het heeft hem ook de kans ontnomen om zijn leven om te keren en op orde te brengen. [slachtoffer] was slechts 34 jaar oud.
Het nemen van een leven en dan op deze wijze, schokt ook de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en noodzakelijk is.
Verdachte woonde met [medeverdachte] bij [slachtoffer] waar ook veel andere mensen over de vloer kwamen. [slachtoffer] en [medeverdachte] waren ex-partners die samen ook twee kinderen hadden, die echter niet meer bij hen woonden. Uit het dossier komt ook het beeld naar voren dat [medeverdachte] jarenlang fysiek is mishandeld en seksueel is misbruikt door [slachtoffer] . Alle drie gebruikten zij vaak en veel harddrugs en er waren veel conflicten, al dan niet gepaard met geweld. Er was – kort gezegd – sprake van een bijzonder ongezonde dynamiek tussen verdachten en het slachtoffer.
Verdachte heeft als verklaring voor zijn handelen gewezen op de mishandeling van [medeverdachte] door [slachtoffer] . Verdachte trok zich die mishandelingen erg aan en is naar eigen zeggen gestopt met alcohol drinken en met slapen om alert te kunnen blijven om haar te kunnen beschermen tegen [slachtoffer] . Evenals de deskundigen gaat de rechtbank ervan uit dat deze beschermingsdrang een rol heeft gespeeld bij wat er is gebeurd.
Verdachte heeft spijt en berouw getoond. Ter zitting heeft hij zich tot de nabestaanden gericht en hen laten weten dat het hem spijt wat er is gebeurd. Verdachte heeft ook verklaard over hoe het feit volgens hem is gepleegd, waarbij hij open is geweest over zijn eigen aandeel. Hoewel niet alle verklaringen juist en compleet zijn, wat ook te wijten kan zijn aan het overmatig drugsgebruik, het slaaptekort en de hectiek van de worsteling, komen zij op de rechtbank oprecht over. De rechtbank weegt daarom in het voordeel van verdachte mee dat hij hiermee verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
Toerekenbaarheid
Verdachte is door [psychiater] en door [psycholoog] onderzocht. Zij hebben op 31 januari 2023 een dubbelrapportage uitgebracht over verdachte.
De psychiater en de psycholoog hebben vastgesteld dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderlinetrekken, een ernstige stoornis in amfetamine- en alcoholgebruik en een lichte stoornis in cocaïne- en heroïnegebruik. De persoonlijkheidsstoornis en de stoornissen in middelengebruik waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van dit feit.
Verdachte was gespannen en overprikkeld door drie weken dagelijks fors amfetaminegebruik en een ernstig slaapgebrek. Hierdoor handelde hij mogelijk impulsief in reactie op [slachtoffer] . Toen [slachtoffer] in het gevecht [medeverdachte] raakte, werd
vermoedelijk de boosheid naar [slachtoffer] versterkt. Verdachte was door de borderline trekken in zijn persoonlijkheidsstoornis niet in staat zichzelf af te remmen.
De rechtbank concludeert met de deskundigen dat de persoonlijkheidsstoornis een rol heeft gespeeld in de keuzes en beslissingen die verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit heeft gemaakt, zodat het feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
Tbs-maatregel
De psychiater ziet een hoog recidiverisico voor geweldsdelicten wanneer verdachte geen adequate behandeling voor zijn persoonlijkheidsstoornis en voor zijn middelenmisbruik krijgt. Door de ernst van zijn persoonlijkheidsstoornis en het gebrek aan ziekte-inzicht houdt verdachte behandeling af en zegt hij te kiezen voor amfetamine. De kans is groot dat hij opnieuw in een uitzichtloze situatie terechtkomt, waardoor zijn lijdensdruk zal oplopen en het middelengebruik zal toenemen. Gezien zijn jonge leeftijd zal betrokkene in de toekomst vermoedelijk opnieuw een intense en instabiele relatie aangaan, waardoor het risico op geweld zal toenemen.
Ook de psycholoog acht het risico op gewelddadig gedrag richting derden hoog. Verdachtes
relationele onvermogens, prikkelbaarheid en het wantrouwen, de vijandigheid waarmee hij de wereld tegemoet treedt en het middelengebruik zijn risicoverhogend.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van dit feit en het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in het verleden eerder voor geweldsfeiten is veroordeeld,
is de rechtbank van oordeel dat een tbs-maatregel noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank volgt de verdediging dat de dubbelrapportage inmiddels (mogelijk) deels verouderd is. De rechtbank ziet ook dat verdachte inmiddels een andere houding heeft aangenomen en begrijpt dat de tijd in detentie – zonder alcohol en drugs – hem ook goed heeft gedaan.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank echter geen ruimte. De rechtbank acht medeplegen van doodslag bewezen, waarvoor doorgaans gevangenisstraffen van tussen de acht en twaalf jaar worden opgelegd, terwijl tbs met voorwaarden alleen kan worden opgelegd bij gevangenisstraffen van maximaal vijf jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is een gevangenisstraf van vijf jaar of minder in dit geval zeker niet passend.
Gevangenisstraf
De rechtbank heeft een balans gezocht tussen genoegdoening voor de ernst van dit feit en de noodzaak om verdachte zo spoedig mogelijk te laten starten met de behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat hier niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf lager dan acht jaar, vanwege de ernst van dit feit en de impact ervan op de nabestaanden en de maatschappij. Gezien met name de gruwelijke wijze waarop [slachtoffer] is omgebracht, lijkt uit een oogpunt van vergelding eerder een fors hogere gevangenisstraf in de rede te liggen. Nu de rechtbank echter ook de behandeling van verdachte, gelet op zijn problematiek noodzakelijk acht, ook uit oogpunt van beveiliging van de maatschappij, zal de rechtbank de gevangenisstraf niet boven de acht jaar laten uitkomen. De rechtbank realiseert zich dat de behandeling van verdachte dan nog jaren op zich zal laten wachten, maar met een kortere gevangenisstraf kan niet worden volstaan.
De rechtbank ziet geen reden om een hogere of lagere gevangenisstraf op te leggen dan aan de medeverdachte wordt opgelegd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de
penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Advies in de zin van artikel 37b, tweede lid Wetboek van Strafrecht
Door de verdediging is verzocht een advies op te nemen om bij oplegging van de tbs-maatregel deze eerder te laten ingaan. De rechtbank wijst dit verzoek af. Weliswaar ziet de rechtbank net als de verdediging een positieve omslag bij verdachte. Zo is verdachte, in de tijd dat hij nu vastzit, afgekickt van drugs, heeft hij openheid van zaken gegeven over zijn aandeel in de dood van [slachtoffer] , heeft hij oprecht spijt betuigd en is hij de noodzaak van behandeling gaan inzien. De rechtbank acht dit prijzenswaardig. Anderzijds is deze ommekeer niet zodanig bijzonder of anders in vergelijking met andere verdachten na het plegen van een ernstig strafbaar feit, dat de rechtbank aanleiding ziet het gevraagde advies te verstrekken dat slechts in uitzonderlijke gevallen wordt gegeven.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] (vader van [slachtoffer] ) en [benadeelde 2] (minderjarige zoon van [slachtoffer] ) vorderen vergoeding van schade voor dit feit.
[benadeelde 1] vordert € 22.878,80, waarvan € 5.378,80 aan materiële schade wegens de gemaakte kosten van lijkbezorging en € 17.500,- aan (immateriële) affectieschade.
[benadeelde 2] vordert vergoeding van € 20.000 aan affectieschade.
Beoordeling materiële schade
Uit de onderbouwing van de vorderingen is voldoende gebleken dat de benadeelde partij deze materiële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor de materiële schade ter hoogte van
de gevorderde bedragen die deugdelijk zijn onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd betwist en zal de vorderingen daarom geheel toewijzen, nu deze haar ook overigens niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen.
Beoordeling immateriële schade
De door [benadeelde 1] gevorderde vergoeding voor affectieschade van € 17.500,- is gebaseerd op artikel 6:108 lid 3 en 4 sub c van het Burgerlijk Wetboek.
De door [benadeelde 2] gevorderde vergoeding voor affectieschade van €20.000,- is gebaseerd op artikel 6:108 lid 3 en lid 4 sub d van het Burgerlijk Wetboek.
De gevorderde vergoedingen van affectieschade zijn in overeenstemming met wat in het Besluit vergoeding affectieschade is bepaald voor de relatie van ouders en hun kinderen. De rechtbank zal deze vorderingen eveneens toewijzen.
Wettelijke rente
De door beide partijen gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 3 juni 2022 met betrekking tot de kosten van lijkbezorging (€ 5.378,80) en voor het overige vanaf 28 april 2022.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partijen hebben geen proceskosten gevorderd, zodat de rechtbank die op nihil zal begroten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging 02/158019-21

De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 5 oktober 2021 ten uitvoer zal worden gelegd. Er zitten echter geen onderliggende stukken van deze vordering in het dossier. De officier van justitie heeft daarom ter zitting om afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevraagd.
De rechtbank wijst de vordering tenuitvoerlegging af nu hierop geen beslissing kan worden genomen zonder onderliggende stukken.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van doodslag;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;

Vordering tenuitvoerlegging

- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02/158019-21 af;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 22.878,80waarvan € 5.378,80 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 met betrekking tot de materiële schade van € 5.378,80 en vanaf 28 april 2022 met betrekking tot de immateriële schade van € 17.500,- tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de nabestaande
[benadeelde 1] , € 22.878,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 met betrekking tot de materiële schade van € 5.378,80 en vanaf 28 april 2022 met betrekking tot de immateriële schade van € 17.500,- tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
149 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 20.000,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2022, tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de nabestaande
[benadeelde 2] , € 20.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
135 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van J.A.C. Meeuwissen en mr. G.P.A.J. Joosen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 november 2023.