ECLI:NL:RBZWB:2023:7929

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1850
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 oktober 2022, waarin hem een WIA-uitkering werd toegekend per 9 augustus 2022, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,62%. Het UWV verklaarde de bezwaren ongegrond met een bestreden besluit op 8 februari 2023. Eiser heeft beroep ingesteld, waarbij zijn gemachtigde en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren tijdens de zitting op 12 oktober 2023.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) betrokken waren. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 9 augustus 2022 recht heeft op een WIA-uitkering, gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid van 52,62%. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelt dat de medische rapportages zorgvuldig zijn opgesteld en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 september 2022 adequaat zijn.

De rechtbank heeft ook de arbeidskundige beoordeling van het UWV beoordeeld en vastgesteld dat de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, passend zijn voor eiser. Aangezien eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid, gaat de rechtbank uit van de door het UWV vastgestelde mate van 52,62%. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1850 WIA

uitspraak van 17 november 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R.F. Antes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het UWV heeft met het besluit van 20 oktober 2022 (primair besluit) een WIA-uitkering aan eiser toegekend per 9 augustus 2022 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,62%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Ook eisers (ex-)werkgever ( [stichting] ) heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met een besluit van 8 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld bij deze rechtbank tegen het bestreden besluit. [stichting] heeft aangegeven niet als partij te willen deelnemen aan de beroepsprocedure. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vervolgens hebben partijen beide nog aanvullende stukken overgelegd aan de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het UWV mr. M.B.A. van Grinsven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per
per 9 augustus 2022 recht heeft op een WIA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,62%. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht per 9 augustus 2022 aan eiser een WIA-uitkering heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,62%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.3.
Eiser werkte als ambulant jeugdzorgwerker bij [stichting] voor gemiddeld 35,86 uur per week. Voor dat werk is hij op 11 augustus 2020 uitgevallen vanwege belemmerende gezondheidsklachten. Eiser heeft op 10 mei 2022 bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft hierop een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht om eisers recht op een WIA-uitkering te beoordelen.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4.1.
Medische rapportages van het UWV
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een primaire arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
De primaire arts heeft eiser gezien op een spreekuur, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. Ook heeft de primaire arts het dossier bestudeerd. De primaire arts heeft na toetsing en accordering door een verzekeringsarts op 13 september 2022 hierover – zakelijk weergegeven – het volgende gerapporteerd. Eiser heeft zich ziek gemeld vanwege een myocardinfarct waarvoor een CABG – bypass operatie – werd uitgevoerd. Eiser was al bekend met SLE like disease, waarvoor hij plaquenil gebruikt. Daarnaast bleek na analyse sprake van antifosfolipidensyndroom bij een voorgeschiedenis van perifeer arterieel vaatlijden, waarvoor een stent is geplaatst. Eiser heeft hartrevalidatie gevolgd en daarna een aanvullend multidisciplinair traject bij sta/be life. De energetische belastbaarheid is verbeterd, maar blijft laag. Vanwege angst en onzekerheid werd eiser begeleid door een psycholoog. Eiser claimt volledige arbeidsongeschiktheid op basis van fysieke en energetische belemmeringen. Bij eigen onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor rustpijn of niet genezende wonden, wat overeenkomt met fontaine klasse II die in de medische sector werd vastgesteld. Eiser heeft looptraining en revalidatie doorlopen. Het is daardoor aannemelijk dat hij sterk beperkt is in loopafstand, traplopen en klimmen. Daarnaast zijn er belemmeringen bij inspanning, welke consistent naar voren komen in zijn dagverhaal. Dit is passend bij de status na myocardinfarct met matige linkerventrikelfunctie en bleek uit inspanningstesten bij de revalidatie. Eiser is daarom aangewezen op licht energetische werkzaamheden zonder tempodruk. De lusteloosheid en belemmeringen in sociaal contact kunnen niet volledig worden verklaard door geobjectiveerde medische problematiek. Bij eigen onderzoek lijkt acceptatie en angst nog steeds een rol te spelen. De klachten kunnen wel deels verklaard worden door algehele vermoeidheid. Uit het dagverhaal blijken echter geen noodzakelijke recuperatiemomenten overdag. Een enigszins verhoogde recuperatiebehoefte die oploopt gedurende de dag is gezien de medische problematiek wel aannemelijk. Hij is daarom voor maximaal zes uur per dag belastbaar in passende werkzaamheden. Eiser voldoet niet aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De functionele mogelijkheden zullen naar verwachting niet of nauwelijks veranderen. De primaire arts heeft eisers beperkingen en belastbaarheid neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 september 2022.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en op 23 januari 2023 hierover – zakelijk weergegeven – het volgende gerapporteerd. Eiser heeft benutbare mogelijkheden en de primair aangenomen beperkingen komen overeen met wat de verzekeringsarts b&b ook plausibel vindt bij de klachten en ervaren belemmeringen. Hoewel eiser van mening is dat hij niet kan werken, is er geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden in verband met geen benutbare mogelijkheden, omdat hij niet voldoet aan de uitzonderingscriteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Daardoor is het correct dat er een FML is opgesteld door de primaire arts. Wegens de SLE like disease, status na hartklachten en OSAS is het plausibel dat eiser een energetische stoornis heeft en daardoor problemen ervaart met fysiek inspannende werkzaamheden. Wegens de slechte beenvaten door SLE en AFP ervaart hij ook belemmeringen met langdurig lopen, staan en temperatuurswisselingen. Daardoor zijn de uitgebreide dynamische en statische beperkingen in de FML van 14 september 2022 medisch objectief gezien plausibele beperkingen, omdat overbelasting zo wordt voorkomen. Wegens zijn fysieke gesteldheid en omdat hij zijn vorige werk niet meer kan uitvoeren, heeft eiser ook psychische klachten, waarvoor hij nu hulp heeft gezocht. Het is daardoor ook plausibel dat hij geen zwaar mentaal werk moet doen. Er zijn beperkingen op gebied van persoonlijk functioneren aangenomen voor deadlines, productiepieken en hoog handelingstempo. Meer beperkingen op psychisch en sociaal gebied zijn niet plausibel, omdat er verder geen afwijkingen zijn gevonden bij lichamelijk en psychisch onderzoek en de beperkingen voldoen aan het CBBS. Hoewel de beperkingen licht fysiek en mentaal werk garanderen, is ook een forse urenbeperking van maximaal 6 uur per dag en 30 uur per week aangenomen wegens energetische stoornis. Dit voldoet aan het dagverhaal, zowel voor goede als slechte dagen, want op beide dagen worden activiteiten gedurende de hele dag verricht, hoewel dit lichtere taken op een slechte dag zijn. Dit is overeenkomstig de voorwaarden van de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid. Er is accurate en adequate preventie ten aanzien van verergering van de aandoeningen en klachten.
4.2.
Medische standpunten van partijen
Eiser heeft in beroep – samengevat – ten aanzien van de medische beoordeling door het UWV verwezen naar de bezwaargronden en heeft verder het volgende aangevoerd. De verzekeringsarts b&b had meer beperkingen moeten aannemen, waaronder een urenbeperking van maximaal 20 uur per week en 4 uur per dag en extra beperkingen in rubriek 1 en 2, en op de items 5.1 en 5.2. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt niet dat aan deze onderdelen aandacht is besteed. Mogelijk wordt dit veroorzaakt doordat eiser bij de primaire beoordeling is gezien door een niet-geregistreerde verzekeringsarts en bij de telefonische hoorzitting de verzekeringsarts b&b niet aanwezig was. Bij gegrondverklaring van het beroep verzoekt eiser om een schadevergoeding.
Het UWV heeft in het verweerschrift – samengevat – het volgende aangevoerd. Eiser heeft de slaapstoornis voor het eerst in beroep naar voren gebracht, waardoor hieraan – bij gebreke van objectieve medische gegevens hierover – niet het gewicht kan worden toegekend dat eiser daaraan gehecht wenst te zien. Voor het overige zijn de beroepsgronden hetzelfde als de bezwaargronden. Er is geen nieuwe medische informatie overgelegd en het rapport van de verzekeringsarts b&b is op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Daarnaast had het verzoek tot schadevergoeding bij het UWV moeten worden ingediend.
Vervolgens heeft eiser aanvullende stukken overgelegd: een brief van een GZ-psycholoog van 16 mei 2023 en een medisch rapport van [verzekeringsarts] van 12 juni 2023.
Het UWV heeft hierop gereageerd en aangegeven dat er geen aanleiding is om het bestreden besluit te wijzigen. Ter onderbouwing heeft het UWV een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b van 5 september 2023 overgelegd, waarin is onderbouwd dat eiser niet (aanvullend) beperkt is op de FML-items 2.8, 5.1, 5.2, 5.9, 6.1, 6.2, 6.3 en 6.4.
4.3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank merkt met betrekking tot eisers slaapproblemen op dat, in tegenstelling tot wat het UWV aanvankelijk in het verweerschrift aangaf, uit de dossierstukken blijkt dat de OSAS (slaapstoornis) wél is meegenomen, bijvoorbeeld in de rapportage van de primaire arts van 13 september 2022.
Met betrekking tot eisers psychische klachten overweegt de rechtbank dat uit de in beroep overgelegde brief van de GZ-psycholoog van 16 mei 2023 volgt dat eiser op 25 april 2023 een eerste sessie bij de psycholoog heeft gehad. De GZ-psycholoog stelt dat op 16 mei 2023 sprake is van een “
andere gespecificeerde psychische stoornis door een somatische aandoening, waarbij sprake is van verwerkingsklachten, innerlijke frustraties en verminderd zelfvertrouwen”. De rechtbank constateert dat de start van eisers traject zo’n acht à negen maanden na de datum in geding heeft plaatsgevonden. Uit de brief van de GZ-psycholoog volgt niet dat er op de datum in geding meer en/of ernstigere beperkingen hadden moeten worden aangenomen.
Het UWV heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 23 januari 2023 zorgvuldig tot stand is gekomen, geen tegenstrijdigheden bevat en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de bevindingen. Er is aandacht besteed aan alle klachten van eiser en de informatie van eisers behandelaars en overige dossierstukken zijn betrokken in het oordeel van de verzekeringsarts b&b. Volgens het UWV zijn er geen beperkingen bij eiser gemist. Naar aanleiding van de door eiser overgelegde stukken van de GZ-psycholoog en [verzekeringsarts], heeft de verzekeringsarts b&b op 5 september 2023 nader gerapporteerd met een reactie op de medische beroepsgronden en de overgelegde stukken. De verzekeringsarts b&b heeft daarin per FML-item dat eiser in beroep heeft betwist, gemotiveerd aangegeven waarom geen aanleiding bestaat voor het aannemen van dat item. De rechtbank ziet geen aanleiding tot twijfel aan deze motivering van de verzekeringsarts b&b. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang.
Eiser heeft in beroep een rapport van [verzekeringsarts] van 12 juni 2023 overgelegd. Uit dit rapport blijkt dat [verzekeringsarts] eiser niet heeft gezien op een spreekuur, maar enkel dossieronderzoek heeft verricht. Ter zitting heeft eiser hierover desgevraagd aangegeven dat [verzekeringsarts] volgens hem op basis van de stukken tot een zorgvuldig medisch oordeel kon komen. Het gaat volgens eiser om het interpretatieverschil tussen de verzekeringsarts b&b en [verzekeringsarts], waarbij [verzekeringsarts] gevolgd moet worden. De verzekeringsartsen trekken op basis van dezelfde stukken en dezelfde onderzoeksmethode een andere conclusie. De rechtbank merkt hierbij op dat de aan- of afwezigheid van de verzekeringsarts b&b bij de telefonische hoorzitting hierdoor niet relevant gebleken is. De rechtbank zal dit punt daarom verder onbesproken laten. Daarnaast constateert de rechtbank dat [verzekeringsarts] dus op basis van dezelfde dossiergegevens en dezelfde onderzoeksmethode tot meer en/of ernstigere FML-beperkingen is gekomen dan de verzekeringsarts b&b. In dit kader heeft eiser in beroep de rechtbank verzocht om een deskundige te benoemen voor het doen van nader medisch onderzoek. Eiser heeft, desgevraagd, dit verzoek ter zitting niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld wat voor deskundige dit zou moeten zijn en waarin precies de twijfel is gelegen voor de waardering van bepaalde FML-items uit de FML van 14 september 2022. Eiser heeft hiermee onvoldoende twijfel gezaaid aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b, reden waarom de rechtbank het verzoek afwijst.
Alles tezamen heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende twijfel gezaaid over de medische beoordeling door de verzekeringsarts b&b, zeker gezien de puntsgewijze en voldoende gemotiveerde weerlegging van de verzekeringsarts b&b in de rapportage van 5 september 2023 en de beperkte weerlegging door eiser hiervan. Dit betekent dat niet is gebleken dat in de FML van 14 september 2022 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer dan wel ernstiger beperkt moet worden geacht, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1.
Arbeidskundige beoordeling door het UWV
Evenals de primaire arbeidsdeskundige heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b), rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: studie- en beroepskeuze adviseur/decaan (SBC-code 763080), baliemedewerker (SBC-code 315150) en schadecorrespondent (SBC-code 516080).
5.2.
Arbeidskundige beroepsgronden
Eiser heeft ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling door het UWV enkel verwezen naar de bezwaargronden.
5.3.
Beoordeling door de rechtbank
Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is en dat heeft hij wat betreft de arbeidskundige gronden nagelaten.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportages van de primaire arbeidsdeskundige van 19 oktober 2022 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 6 februari 2023. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geoordeeld is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,62%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 augustus 2022 heeft vastgesteld op 52,62%.
7.1.
Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af en worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 17 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.