ECLI:NL:RBZWB:2023:7926

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3051
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA

In deze uitspraak van 9 november 2023 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van Actief Werkt! Uitzendbureau B.V. tegen de weigering van het UWV om een IVA-uitkering toe te kennen aan een werkneemster. De werkneemster had eerder een loonaanvullingsuitkering ontvangen, maar het UWV besloot op 4 mei 2022 om geen IVA-uitkering toe te kennen. De rechtbank constateert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de werkneemster niet in aanmerking zou komen voor deze uitkering. De rechtbank verwijst naar een eerdere tussenuitspraak waarin een gebrek in het besluit van het UWV werd vastgesteld. De verzekeringsarts van het UWV had niet adequaat onderbouwd dat de werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt was, en de rechtbank oordeelt dat de werkneemster op de datum in geding volledig en duurzaam ongeschikt was voor arbeid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 1 december 2021, waardoor de werkneemster met ingang van 16 december 2021 recht heeft op een IVA-uitkering. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3051 WIA

uitspraak van 9 november 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Actief Werkt! Uitzendbureau B.V., te Breda, eiseres,

(gemachtigde: mr. M.H. Feiken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. L.A. Vromans).

Procesverloop

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering aan [werkneemster] (de werkneemster) een IVA-uitkering (Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.2.
Het UWV heeft met het besluit van 1 december 2021 aan de werkneemster met ingang van 16 december 2021 een loonaanvullingsuitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Met het bestreden besluit van 4 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dit besluit gebleven.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De werkneemster heeft geen toestemming verleend om eiseres kennis te laten nemen van stukken die medische gegevens bevatten. Met de beslissing van 6 januari 2023 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van eiseres. Het UWV is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.7.
Bij tussenuitspraak van 29 juni 2023 heeft de rechtbank een gebrek in het bestreden besluit geconstateerd en het UWV in de gelegenheid gesteld om dat gebrek te herstellen.
1.8.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
1.9.
Eiseres heeft schriftelijk commentaar gegeven op de reactie van het UWV.
1.10.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 28 september 2023 gesloten.

Overwegingen

2.1.
Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2.2.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) onvoldoende heeft gemotiveerd dat en welke resultaten van een medicamenteuze behandeling van de werkneemster kunnen worden verwacht; dat daarvan een zodanige verbetering in de medische situatie van de werkneemster te verwachten is dat dat leidt tot een (relevante) toename van haar functionele mogelijkheden. De rechtbank was van oordeel dat de overwegingen van de verzekeringsarts b&b te algemeen waren en onvoldoende toegespitst op de situatie van de werkneemster en de te verwachten behandelresultaten voor haar. De rechtbank heeft het UWV daarom in de gelegenheid gesteld om een verzekeringsarts b&b deze afweging alsnog te laten maken en daarnaast in te gaan op de beroepsgrond van eiseres dat een te verwachten ziekteverzuim van meer dan 25% reëel is.
2.3.
In reactie op de tussenuitspraak heeft het UWV een rapportage van de verzekeringsarts b&b van 4 juli 2023 overgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft daarin aangegeven welke medicatie en welke therapie voor de werkneemster kunnen worden ingezet. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de werkneemster blijvend beperkt is voor externe prikkels maar dat als daarmee rekening wordt gehouden er een zekere duurzaamheid in het functioneren kan worden bereikt van 4 uur per dag en 20 uur per week. Volgens de verzekeringsarts b&b is vanuit deze visie de urenbeperking niet duurzaam en wordt ook niet ingezien waarom structureel een uitval van meer dan 25% kan worden verwacht.
2.4.
Eiseres heeft gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts b&b en een rapportage van verzekeringsarts/medisch adviseur [naam] van 28 augustus 2023 overgelegd.
[naam] stelt dat de stelling van de verzekeringsarts b&b over welke resultaten van de (medicamenteuze) behandelingen mogen worden verwacht niet goed is onderbouwd, mede gelet op het feit dat de door hem voorgestelde behandelingen al lopen of zijn doorlopen. Verder stelt [naam] dat de urenbeperking niet is onderbouwd dan wel dat de onderbouwing niet te volgen is. Volgens [naam] is ten slotte ten onrechte een bottleneck analyse nog steeds uitgebleven, met name nu de verzekeringsarts b&b concludeert dat de werkneemster blijvende beperkingen heeft en hij een blijvende urenbeperking heeft gesteld.
Daarnaast stelt eiseres dat de verzekeringsarts b&b, zonder nadere onderbouwing, niet te volgen is in het standpunt dat niet kan worden ingezien waarom structureel een uitvalspercentage van 25% kan worden verwacht.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV met het overleggen van de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 4 juli 2023 het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit niet hersteld. De rechtbank kan zich vinden in hetgeen [naam] heeft gesteld. Uit het dossier blijken de door de verzekeringsarts b&b vermelde (medicamenteuze) behandelingen reeds en ook de rechtbank is niet duidelijk waarom de verzekeringsarts b&b nu een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week stelt, terwijl de primaire verzekeringsarts eerder een urenbeperking van 4 uur per dag en 12 uur per week aan de orde achtte.
2.6.
Nu de verzekeringsartsen diverse keren de mogelijkheid hebben gehad om deugdelijk te motiveren waarom van duurzaamheid van de (volledige) arbeidsongeschiktheid van de werkneemster geen sprake is, maar dat niet hebben gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat die motivering niet (meer) kan worden gegeven. De rechtbank neemt daarom aan dat de werkneemster op de datum in geding volledig en duurzaam ongeschikt was. De werkneemster dient daarom met ingang van die datum in aanmerking te worden gebracht voor een IVA-uitkering.

Conclusie en gevolgen

3.1.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu het UWV het gebrek niet heeft hersteld, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de werkneemster met ingang van 16 december 2021 in aanmerking brengen voor een IVA-uitkering. De rechtbank herroept in zoverre het primaire besluit van 1 december 2021.
3.2.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
3.3.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.689,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 597,- en wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,‑ en wegingsfactor 1).
Daarnaast komen de kosten van de rapporten van de door eiseres ingeschakelde medisch adviseur/verzekeringsarts [naam] in aanmerking voor vergoeding. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komt eiseres voor die rapportages een forfaitaire vergoeding toe. Rekening houdend met een uurtarief in 2023 van € 142,75 en het aantal bestede uren van 6 uur (afgerond) bedraagt de vergoeding € 856,50, zijnde € 1.036,37 inclusief 21% BTW.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 4 mei 2022;
  • herroept het primaire besluit van 1 december 2021 en bepaalt dat de werkneemster met ingang van 16 december 2021 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.725,87.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 9 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.