ECLI:NL:RBZWB:2023:791

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
BRE 20/7408 ev
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in het kader van rechtsherstel box 3

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2023 worden de beroepen van twee belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst inzake de aan hen opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) beoordeeld. De zaak betreft meerdere jaren, te weten 2017, 2018, 2019 en 2020, en is onderdeel van een massaal bezwaarprocedure die zich richt op de box 3-heffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de bezwaren van de belanghebbenden ongegrond heeft verklaard, maar heeft in deze uitspraak de aanslagen voor de jaren 2017, 2018 en 2020 verlaagd op basis van het rechtsherstel dat is geboden door de Wet rechtsherstel box 3, die met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 in werking is getreden. De rechtbank heeft de inspecteur opgedragen om de aanslagen te verlagen naar de door de rechtbank vastgestelde bedragen voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, terwijl het beroep tegen de aanslag voor 2019 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft ook bepaald dat de inspecteur de griffierechten aan de belanghebbenden moet vergoeden, aangezien de beroepen gegrond zijn verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/7408, 20/7424, 20/7425, 21/984, 21/1446, 22/3113 en 22/3114
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende 1], uit [plaats], belanghebbende 1,
[belanghebbende 2], belanghebbende 2,
Samen: belanghebbenden
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende 1 tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur inzake de aan haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV):
Zaak-nummer
Jaar
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
Dagtekening uitspraak op bezwaar
20/7408
2017
€ 14.613
€ 3.091
25 juni 2020
20/7425
2018
€ 14.765
€ 898
25 juni 2020
21/1446
2019
€ 14.626
€ 837
5 maart 2021
22/3113
2020
€ 14.702
€ 777
8 juni 2022
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eveneens de beroepen van belanghebbende 2 tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur inzake de aan hem opgelegde aanslagen IB/PVV:
Zaak-nummer
Jaar
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
Dagtekening uitspraak op bezwaar
20/7424
2018
€ 31.807
€ 898
25 juni 2020
21/984
2019
€ 32.171
€ 837
12 februari 2021
22/3114
2020
€ 32.498
€ 777
8 juni 2022
1.3.
De inspecteur heeft de (individuele) bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard. De bezwaren tegen de aanslagen over de jaren 2017 tot en met 2020 zijn tevens opgenomen in een massaal bezwaarprocedure, voor zover de bezwaren zien op de vraag of de box 3-heffing op regelniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (artikel 1 EP bij het EVRM) en artikel 14 van het EVRM.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen inzake de jaren tot en met 2019 eerst op 2 februari 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbenden zijn met kennisgeving niet verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.5.
De rechtbank heeft aan het einde van de zitting de behandeling geschorst en de inspecteur in de gelegenheid gesteld om vóór 4 augustus 2022 de rechtbank
schriftelijke inlichtingen te verschaffen over of en zo ja welk rechtsherstel belanghebbenden is geboden.
1.6.
De inspecteur heeft in augustus 2022 schriftelijke informatie aan de rechtbank verstrekt. Belanghebbenden zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen nader op 21 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Belanghebbenden zijn met kennisgeving niet verschenen.
1.8.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en uitspraken aangekondigd.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbenden zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de onderhavige aanslagen de gegevens uit de ingediende aangiften gevolgd. Belanghebbenden zijn het niet eens met deze aanslagen, omdat volgens hen het belastbare inkomen uit sparen en beleggen te hoog is vastgesteld.
2.3.
Met dagtekening 27 juli 2022 zijn de aanslagen IB/PVV 2019 ten name van belanghebbenden verminderd na het gegrond verklaren van het massaal bezwaar waaraan ook belanghebbenden deelnamen. Daarbij is het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van zowel belanghebbende 1 als belanghebbende 2 verlaagd tot € 30. Het inkomen uit werk en woning is voor beiden gehandhaafd.
2.4.
De inspecteur heeft bij brieven van 1 augustus 2022 en 8 december 2022 aangegeven dat in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 [1] (het kerstarrest) en het Besluit rechtsherstel box 3 hij het standpunt inneemt dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) als volgt zal worden verlaagd:
Jaar 2017
box 3
Jaar 2018
box 3
Jaar 2020
box 3
Belanghebbende 1
€ 228
€ 49
€ 17
Belanghebbende 2
--------
€ 49
€ 17
2.5.
Belanghebbenden hebben over de jaren 2017, 2018 en 2019 rentevergoedingen ontvangen van respectievelijk € 476, € 159 en € 57.

3.Overwegingen

Vooraf
3.1.
De rechtbank heeft belanghebbenden bij brief van 12 december 2022 gevraagd om op de reactie van de inspecteur inzake de aanslagen IB/PVV 2020 (zaaknummers 22/3113 en 22/4114) te reageren. De rechtbank heeft, na het sluiten van het onderzoek op zitting, op 21 december 2022 een brief (reactie) van belanghebbenden ontvangen. Deze reactie van belanghebbenden ziet op alle onderhavige jaren. Bij het doen van deze uitspraak heeft de rechtbank, gelet op de inhoud van de brief van belanghebbenden, geen aanleiding gezien om de brief buiten beschouwing te laten en wordt tot de gedingstukken gerekend. Volledigheidshalve wordt deze brief samen met de uitspraak aan de inspecteur verstrekt.
Inhoudelijk
3.2.
Belanghebbenden hebben aangevoerd dat het bekend is op welke manier rechtsherstel plaatsvindt en voeren hiertegen geen inhoudelijke verweren meer. Belanghebbenden willen echter eerst de verminderingsbeschikkingen ontvangen en afhankelijk van het resultaat daarvan, zullen zij de rechtbank laten weten of de beroepen worden ingetrokken.
3.3.
De inspecteur heeft aangegeven niet te kunnen verklaren waarom er anders dan over 2019 nog geen verminderingsbeschikkingen zijn afgegeven maar dat naar verwachting begin januari 2023 de verminderingsbeschikkingen worden afgegeven.
3.4.
De ‘Wet rechtsherstel box 3’ is met ingang van 27 december 2022 in werking getreden en werkt terug tot 1 januari 2017. [2] Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit rechtsherstel box 3 van 28 juni 2022 per 1 januari 2023 komen te vervallen. Voor belanghebbende geldt dus in beginsel de Wet rechtsherstel box 3. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van het voordeel uit sparen en beleggen voor de jaren 2017 tot en met 2020, zoals die uit het Besluit rechtsherstel box 3 volgt, gelijk is aan de hoogte op basis van de Wet rechtsherstel box 3.
3.5.
Het is de rechtbank niet gebleken dat de inspecteur het Besluit rechtsherstel box 3 onjuist heeft toegepast. Belanghebbenden hebben geen gronden naar voren gebracht dat het geboden en nog te bieden rechtsherstel, zoals door de inspecteur in de brieven van 1 augustus 2022 en 8 december 2022 naar voren is gebracht, niet afdoende is. Gelet op het voorgaande en nu uit de Wet rechtsherstel box 3 volgt dat de hoogte van het voordeel uit sparen en beleggen voor de jaren 2017 tot en met 2020 gelijk is aan het Besluit rechtsherstel box 3, zal de rechtbank het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, met uitzondering van het jaar 2019, verlagen tot de bedragen zoals in 2.4 vermeld. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om de overige verminderingsbeschikkingen af te wachten. Immers, naar de rechtbank begrijpt, is het niet dat belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met het geboden rechtsherstel. Echter, belanghebbenden wensen zekerheid te hebben dat de verminderingen die de inspecteur stelt te zullen doen ook daadwerkelijk worden doorgevoerd. Door middel van deze uitspraak kan hierin worden voorzien. Voor zover belanghebbenden zich nog steeds op het standpunt stellen dat er sprake is van een individueel buitensporige last, volgt de rechtbank hen niet in dit standpunt. Belanghebbenden hebben die stelling namelijk niet nader gemotiveerd.

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn gegrond met uitzondering van het jaar 2019 omdat voor dat jaar de aanslagen reeds zijn verlaagd. De aanslag IB/PVV 2017 ten name van belanghebbende 1 moet worden berekend naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 228 onder handhaving van de overige elementen van die aanslag. Daarnaast moeten de aanslagen voor de jaren 2018 en 2020 voor zowel belanghebbende 1 als belanghebbende 2 worden berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van respectievelijk € 49 en € 17, onder handhaving van de overige elementen van die aanslagen.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur de griffierechten aan belanghebbenden vergoeden. Daarbij dient ook de inspecteur ook het betaalde griffierecht voor 2019 aan belanghebbenden te vergoeden omdat die aanslagen pas na het instellen van het beroep zijn verlaagd. Belanghebbenden hebben geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
Belanghebbende 1
  • verklaart de beroepen over de jaren 2017, 2018 en 2020 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017, 2018 en 2020;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 228, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een aanslag berekend naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 49, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2020 tot een aanslag berekend naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 17, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
  • verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2019 ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur de door belanghebbende 1 betaalde griffierechten aan haar vergoedt, zijnde een bedrag van totaal € 195.
Belanghebbende 2
  • verklaart de beroepen over de jaren 2018 en 2020 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 en 2020;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een aanslag berekend naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 49, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2020 tot een aanslag berekend naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 17, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
  • verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2019 ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur de door belanghebbende 2 betaalde griffierechten aan hem vergoedt, zijnde een bedrag van totaal € 147.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 1 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

2.Staatsblad 2022, 533.