ECLI:NL:RBZWB:2023:7896

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
02-035771-23 + 02-194013-22 + 02-334428-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, mishandeling en openlijke geweldpleging met terbeschikkingstelling

Op 14 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag, mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak betreft drie parketnummers: 02-035771-23, 02-194013-22 en 02-334428-22. De verdachte heeft op 5 februari 2023 in Tilburg geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door hem met een mes in de buik te steken. Daarnaast heeft hij op 1 augustus 2022 [slachtoffer 2] mishandeld en op 23 december 2022 samen met een ander openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voldoet aan de criteria voor terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, gezien zijn verstandelijke beperking en het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-035771-23 + 02-194013-22 + 02-334428-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. M.M.H. van Beek, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
ten aanzien van 02-035771-23:
verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] te doden door hem met een mes in zijn buik te steken;
Ten aanzien van 02-194013-22:
verdachte [slachtoffer 2] , mishandeld heeft;
Ten aanzien van 02-334428-22:
verdachte samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder parketnummer 02-035771-23 wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden, het verhoor van [getuige 1] en de letselrapportage. De officier van justitie is daarbij van mening dat door meermalen met een mes in de buik te steken, de kans aanmerkelijk is dat er sprake is van dusdanig letsel dat een persoon daaraan kan komen te overlijden. Gelet op het hanteren van het mes door verdachte, moet hij zich bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans. Door toch te steken heeft verdachte die kans bewust aanvaardt.
Ten aanzien van het onder parketnummer 02-194013-22 tenlastegelegde is de officier van justitie van mening dat ook de mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard op grond van het proces-verbaal van bevindingen betreffende de aangetroffen situatie in de woning van [slachtoffer 2] , de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] en de aangifte van [slachtoffer 2] met daarbij de foto’s van haar letsel.
Ook de openlijke geweldpleging in de zaak met parketnummer 02-334428-22 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank met betrekking tot het onder parketnummer 02-035771-23 tenlastegelegde niet tot enige bewezenverklaring kan komen. De verklaringen van aangever en getuigen kloppen niet, zijn in strijd met de waarheid en daarmee ook onbetrouwbaar. De getuigen zijn bovendien bevriend met aangever [slachtoffer 1] . Er was sprake van een gevecht, geïnitieerd door aangever [slachtoffer 1] , maar daarbij is door verdachte niet met een mes gestoken. Bij de fouillering van verdachte dan wel op de route die hij heeft afgelegd, is geen mes gevonden. De [getuige 1] , die over het mes heeft verklaard, is een partijdige getuige en daarmee ongeloofwaardig. Op de camerabeelden zijn naar de mening van de verdediging geen steekmomenten te zien. Dit kan ook niet, nu verdachte geen mes in de hand heeft gehad en ook niet gestoken heeft.
Indien wel tot een bewezenverklaring van het steken wordt gekomen, dan is geen sprake van
opzetop de dood van aangever [slachtoffer 1] geweest. Het zou dan gaan om een mesje dat niet groter is dan een pink. Door met een klein mesje een steekwond toe te brengen, aanvaard je niet willens en wetens de aanmerkelijke kans dat een slachtoffer kan komen te overlijden. Niet elke steekwond veroorzaakt een aanmerkelijke kans op overlijden van een slachtoffer. Dit geldt temeer als niet duidelijk wordt met welke kracht is gestoken. Verdachte moet dan ook vrijgesproken worden van dit feit.
Ten aanzien van de onder parketnummer 02-194013-22 tenlastegelegde mishandeling van aangeefster [slachtoffer 2] , is de verdediging eveneens van mening dat vrijspraak dient te volgen.
Er is niemand die een daadwerkelijke mishandeling heeft waargenomen. De aangifte van aangeefster [slachtoffer 2] is onbetrouwbaar, nu deze pas 1 jaar en 3 maanden later is gedaan en aangeefster eerder heeft verklaard dat er niets is gebeurd. Bovendien kan het niet zo zijn dat de waargenomen blauwe plekken door het beweerdelijke incident zijn veroorzaakt. In de visie van de verdediging moeten de blauwe plekken op een eerder moment zijn veroorzaakt, omdat deze al één uur na het tenlastegelegde zichtbaar waren.
De openlijke geweldpleging, zoals onder parketnummer 02-334428-22 tenlastegelegd, kan op grond van onder meer de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van 02-035771-23:
Vastgesteld kan worden dat verdachte op 5 februari 2023 in het uitgaansgebied van Tilburg was. Daar was ook aangever [slachtoffer 1] met enkele vrienden en collega’s. Op enig moment ontstaat een conflict tussen verdachte en de groep waar aangever [slachtoffer 1] deel van uitmaakt. Dit resulteert in een gevecht tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1] . Op camerabeelden is te zien dat verdachte eerst zijn rechterhand in zijn jaszak heeft, vervolgens die hand uit zijn jaszak haalt, kort op zijn rug houdt en vervolgens naar voren duikt en twee keer achter elkaar een slaande of stekende beweging naar de romp van aangever [slachtoffer 1] maakt. Verdachte loopt vervolgens weg. Dit alles speelt zich rond 04:20 uur af.
Omstreeks 4:22 uur is te zien dat aangever [slachtoffer 1] weer in beeld komt lopen met zijn linkerhand tegen zijn linkerzij gedrukt. Deze hand is bebloed. Bij aangever [slachtoffer 1] wordt op de plek waar hij door verdachte geraakt is een steekverwonding aangetroffen. De steekwond zou veroorzaakt zijn door een 1- of 2-zijdig scherp(randig) voorwerp. De diepte van het letsel is groter dan de lengte. [getuige 1] heeft verklaard dat hij een klein mesje bij verdachte heeft gezien.
Op 04:32 uur wordt verdachte aangehouden. Hij blijkt een snijverwonding in zijn linkerhand te hebben.
Gelet op deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die de steekverwonding bij aangever [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er bij verdachte ook sprake van was (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever [slachtoffer 1] ?
De rechtbank is van oordeel dat vol opzet op grond van het dossier niet vastgesteld kan worden. Er kan echter ook sprake zijn van
voorwaardelijk opzetop een bepaald gevolg, zoals in dit geval de dood van aangever [slachtoffer 1] . Daarvoor is vereist dat verdachte moet hebben geweten dat door zijn handelen de aanmerkelijke kans bestond dat de dood van het slachtoffer zou kunnen intreden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met kracht in de zij van verdachte heeft gestoken. Uit het letselrapport blijkt dat aangever [slachtoffer 1] drie perforaties van de dunne darm heeft opgelopen, waar een spoed buikoperatie voor noodzakelijk was. In de buik bevinden zich kwetsbare, vitale delen van het lichaam. Algemene ervaringsregels leren dat wanneer met kracht met een mes in de buik gestoken – gelet op de zich daar bevindende vitale delen – dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is dus de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ontstaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de door verdachte verrichte geweldshandelingen en de wijze waarop deze zijn verricht naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg – de dood van aangever [slachtoffer 1] – dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Het is immers verdachte geweest die een steekvoorwerp heeft gepakt en daarmee meermaals aangever [slachtoffer 1] heeft gestoken, waarbij deze in ieder geval één keer in de zij is geraakt.. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer 1] .
De stelling van de verdediging dat aangever en [getuige 1] onbetrouwbaar zijn in hun verklaringen, wordt niet door de rechtbank gedeeld. De verklaringen vinden immers steun in de overige gebruikte bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het geprobeerd aangever [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Ten aanzien van 02-194013-22:
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op 1 augustus 2022 in Tilburg in de woning van aangeefster [slachtoffer 2] was. Twee getuigen hebben geschreeuw gehoord uit of nabij die woning en de politie die ter plaatse kwam heeft geconstateerd dat aangeefster [slachtoffer 2] blauwe plekken in het gezicht had.
De aangifte die op 24 oktober 2023 door aangeefster is gedaan, is weliswaar laat gedaan maar past wel binnen de overige bewijsmiddelen.
De opmerking van de verdediging dat een blauwe plek pas na een aantal uur soms na een dag zichtbaar zou zijn, is niet nader onderbouwd en bevat ook geen feit van algemene bekendheid. Daarom passeert de rechtbank deze stelling van de verdediging. Op grond van alle bewijsmiddelen wordt wettig en overtuigend bewezen verklaard dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] mishandeld heeft.
Ten aanzien van 02-334428-22:
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 31 oktober 2023;
- de aangifte van [slachtoffer 3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van 02-035771-23:
op 5 februari 2023 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven met dat opzet die [slachtoffer 1] met een scherp en puntig voorwerp, in diens darmen en buik, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van 02-194013-22:
op 1 augustus 2022 te Tilburg [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met kracht tegen/in het gezicht te slaan en stompen;
Ten aanzien van 02-334428-22:
op 23 december 2022, te Tilburg, met een ander, op de openbare weg, de Heuvel, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het meermalen, met kracht slaan en stompen op/tegen het gezicht en lichaam van die [slachtoffer 3] en met kracht duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en vastpakken en/of vastgrijpen van die [slachtoffer 3] en het naar/tegen de grond trekken en/of rukken en/of duwen van die [slachtoffer 3] en hebben van een fysieke en/of numerieke overwicht en/of overmacht op/voor die [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Daarnaast acht de officier van justitie de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege (hierna TBS) noodzakelijk.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat oplegging van een TBS-maatregel te ver gaat. TBS is een ultimum remedium en de mogelijkheden om verdachte binnen een minder vergaand civielrechtelijk of strafrechtelijke kader te behandelen zijn nog niet uitgeput. Verdachte staat open voor hulp. Er wordt door de verdediging een strafoplegging met bijzondere voorwaarden voorgesteld, waarbij een klinische behandeling mogelijk is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 5 februari 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van aangever [slachtoffer 1] . Een leuke avond voor aangever [slachtoffer 1] is geëindigd in een drama en fysiek letsel waar hij zeer waarschijnlijk de rest van zijn leven last van zal hebben.
Wanneer een collega van aangever [slachtoffer 1] lastig wordt gevallen door verdachte, wordt verdachte gevraagd weg te gaan. Verdachte gaat echter niet weg, maar zorgt er met zijn vervelend gedrag voor dat een vechtpartij ontstaat. Een vechtpartij waarbij verdachte op enig moment met een scherp voorwerp in het lichaam van aangever [slachtoffer 1] heeft gestoken. Het gevolg was dat een spoedoperatie nodig was, omdat dat dunne darm op drie plaatsen geperforeerd was.
Verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke, maar ook de psychische integriteit van aangever [slachtoffer 1] . Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers gedurende lange tijd ook psychische gevolgen met zich mee kan brengen. Dit wordt ook duidelijk uit de schriftelijke slachtofferverklaring die namens aangever [slachtoffer 1] ter zitting is voorgelezen. De gevolgen van het handelen van verdachte hadden voor aangever [slachtoffer 1] nog veel ernstiger kunnen zijn. Gelukkig heeft hij de aanval van verdachte overleefd, maar dit is geenszins aan het handelen van verdachte te danken. Het handelen van verdachte zorgt ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met vaak een zeer ernstige afloop.
Op 1 augustus 2022 heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn toenmalige vriendin [slachtoffer 2] . Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] , die zich juist bij hem veilig had moeten kunnen voelen.
Ook heeft verdachte zich op 23 december 2022 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft daarbij samen met een ander geweld tegen [slachtoffer 3] toegepast. Dit soort feiten dragen, zeker als ze op de openbare weg worden gepleegd, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
Persoon van verdachte
Over verdachte is een dubbelrapportage opgemaakt door [psychiater] (rapport van 5 juni 2023) en [GZ-psycholoog] (rapport van 24 mei 2023). Deze deskundigen hebben aanvullend gerapporteerd middels rapporten van 28 augustus 2023 door [psychiater] en 25 augustus 2023 door [GZ-psycholoog] .
Beide deskundigen komen in hun rapportage tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking. Door zijn gesloten houding en het ontbreken van verdere informatie, kon er geen delictanalyse opgesteld worden en ook geen risicotaxatie gedaan worden.
Wel wordt gesteld dat de haalbaarheid van bijzondere voorwaarden als zeer gering wordt ingeschat. Verdachte heeft in het recente verleden laten zien dat hij zich niet aan voorwaarden kan houden. Ook wordt opgemerkt dat sprake is van een delict-/gedragspatroon dat zich negatief aan het ontwikkelen is, gelet op de pathologie, de eerdere veroordelingen en de snelle recidive na een detentie van 48 maanden voor twee zedenfeiten. Eerdere behandelpogingen zijn ontoereikend gebleken. Verdachte lijkt nauwelijks in staat om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen gedrag.
Gezien zijn beperkingen en gedrag in het algemeen, wordt verdachte niet in staat geacht om zich aan bijzondere voorwaarden te houden.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de het rapport van de reclassering van 22 september 2023. Uit dit rapport blijkt dat verdachte slechts in beperkte mate verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en weinig inzicht toont in het ontstaan van zijn delictgedrag en de gevolgen voor slachtoffers. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet géén mogelijkheden de risico’s te beheersen in een toezichtkader.
In 2021 is er een toezicht negatief beëindigd en is verdachte uit het beschermd wonen gezet vanwege zijn gedrag. De situatie was onhoudbaar omdat hij zich niet aan de afspraken hield, zich
hierin niet liet aanspreken, grensoverschrijdend gedrag vertoonde en positief testte op een
alcoholtest. De klinische opname die nodig werd geacht heeft niet plaatsgevonden, omdat verdachte het voorwaardelijke strafdeel heeft uitgezeten. Op dit moment kan de reclassering geen beschermende factoren vaststellen.
Tot slot heeft de rechtbank ook acht geslagen op het strafblad van verdachte. Verdachte is meerdere malen ter zake van geweldsdelicten in aanraking met politie en justitie gekomen. Na een veroordeling voor twee zedenfeiten en het uitzitten van een gevangenisstraf hiervoor, is hij heel snel gerecidiveerd. Hij heeft zich in een periode van amper zeven maanden schuldig gemaakt aan het plegen van maar liefst drie geweldsdelicten, waarvan één met een potentieel dodelijke afloop.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verminderd aan verdachte worden toegerekend.
Oplegging tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van TBS. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Op de bewezenverklaarde poging tot doodslag is een gevangenisstraf van meer dan vier jaren gesteld. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico. Dit blijkt uit de rapportage van de reclassering alsmede het strafblad van verdachte en ook uit de feiten die hij nu heeft gepleegd.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de TBS ook
noodzakelijkis. Verdachte wordt immers niet in staat geacht zich te houden aan eventueel op te leggen voorwaarden. Dat heeft het verleden bewezen. Duidelijk is dat verdachte gebaat is bij een stevig kader waarin langdurige verplichte behandeling van verdachte kan plaatsvinden en andere risicofactoren kunnen worden onderzocht.
Gelet op de ernstige problematiek van verdachte en het gevaar dat hij voor anderen oplevert, acht de rechtbank ook verpleging van overheidswege noodzakelijk. De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de haalbaarheid van bijzondere voorwaarden, geen ruimte voor een TBS met voorwaarden. Verdachte heeft geen ziektebesef en -inzicht en neemt ook vrijwel geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. In dit geval kan alleen met een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege de veiligheid van de maatschappij voldoende worden gegarandeerd. De oplegging van TBS met verpleging van overheidswege voldoet in dit geval dan ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank overweegt dat de TBS met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Oplegging straf
De rechtbank acht naast de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de oplegging van een straf aan verdachte passend en geboden.. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, een mishandeling en een openlijke geweldpleging. Gelet op de ernst van met name de poging tot doodslag kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank komt immers tot het oordeel dat de feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen, gelet op de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

De rechtbank stelt vast dat de verdediging verzoekt om de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces zouden vormen, nu de ingediende vorderingen gezamenlijk € 51.959,19 bedragen en de civielrechtelijk van de gemiddelde procesactoren in het strafrecht vaak onvoldoende is om goed op de vorderingen in te kunnen gaan. Daarnaast is de vordering van aangever [slachtoffer 1] pas enkele dagen voor de zitting ingediend.
De rechtbank verwerpt dit verzoek. In de op deze materie betreffende rechtspraak ligt besloten dat niet zonder meer tot een niet-ontvankelijkheid gekomen moet worden. Weliswaar gaat het in het geval van aangever [slachtoffer 1] om een omvangrijke vordering, die wellicht eerder aan partijen gestuurd had kunnen worden, maar duidelijk is geworden dat die vordering goed onderbouwd is. De verdediging heeft zich kunnen uitlaten over die vordering en ook de rechtbank heeft gelegenheid gehad om zich hierover te beraden. Dit maakt dat de rechtbank overgaat tot bespreking van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat zij onvoldoende tijd heeft gehad om zich voldoende tegen de ingediende vordering te kunnen verweren, had het op haar weg gelegen om de rechtbank te verzoeken de behandeling van de zaak daartoe aan te houden.
Dit leidt in elk geval niet tot niet-ontvankelijkheid van de vordering. Deze is immers binnen de wettelijke termijn ingediend.
Ten aanzien van parketnummer 02-035771-23:
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 50.688,57 voor het tenlastegelegde feit.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging meerdere posten heeft betwist. De officier van justitie heeft een integrale toewijzing gevorderd. De rechtbank zal de posten punt voor punt bespreken, waarbij het standpunt van de verdediging wordt opgenomen en vervolgens het oordeel van de rechtbank.
“Kleding”
De verdediging betwist deze schadepost bij gebrek aan onderbouwing en verzoekt afwijzing.
De rechtbank is van oordeel dat deze post voldoende onderbouwd is. Vast staat dat het shirt beschadigd is en het gevorderde bedrag (€ 20,-) is alleszins redelijk. Deze post wordt derhalve toegewezen.
“Verblijf ziekenhuis”
De verdediging betwist dit niet.
De rechtbank is van oordeel dat deze post (€ 210,-) voldoende onderbouwd is en deze zal daarom worden toegewezen.
“Kosten vervoer naar behandelende sector”
De verdediging betwist de gemaakte kosten. Ten aanzien van de kosten met betrekking tot het bezoek aan de fysiotherapeut, dient deze post deels afgewezen te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de meeste posten toegewezen kunnen worden. Ten aanzien van de post betreffende het bezoek aan de fysiotherapeut bedraagt het gevorderde € 28,05.
In de overgelegde brief van de fysiotherapeut volgt dat wordt geadviseerd “door te gaan met behandelingen tot ongeveer een jaar na het incident (25 behandelingen)”. De rechtbank leest hierin dat de benadeelde een jaar lang fysiotherapie nodig zal hebben, welke zal bestaan uit in totaal 25 behandelingen en niet
nog25 behandelingen, zoals is gesteld. Toegewezen wordt daarom € 11,22 en voor het overige wordt de benadeelde partij met betrekking tot deze gevorderde post niet-ontvankelijk verklaard.
“Diverse medische kosten”
De verdediging betwist de gemaakte kosten. Ten aanzien van de kosten met betrekking tot de fysiotherapeut, dient deze post deels afgewezen te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de meeste posten toegewezen kunnen worden omdat die voldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de post betreffende de fysiotherapeut bedraagt het gevorderde € 925,-. Echter wordt het de rechtbank niet duidelijk of daadwerkelijk sprake was van 25 behandelingen of dat het er 10 zijn geweest. Deze onduidelijkheid leidt ertoe dat € 370,- wordt toegewezen aan kosten fysiotherapeut. Voor het overige wordt de benadeelde partij met betrekking tot deze gevorderde post niet-ontvankelijk verklaard.
“Huishoudelijke hulp”
De verdediging betwist dit punt en verzoekt afwijzing dan wel matiging van het gevorderde bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze post voldoende onderbouwd is en voor toewijzing gereed ligt.
“Kosten verzorging”
De verdediging betwist dit punt en verzoekt afwijzing dan wel matiging van het gevorderde bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze post voldoende onderbouwd is en toegewezen dient te worden.
“Reiskosten naasten i.v.m. hulp (verplaatste schade)”
De verdediging betwist dit punt en verzoekt afwijzing dan wel een aanzienlijke matiging van het gevorderde bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze post voldoende onderbouwd is en toegewezen wordt.
“Studievertraging”
De verdediging betwist dit punt en verzoekt afwijzing dan wel een aanzienlijke matiging van het gevorderde bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze post voldoende onderbouwd is en toegewezen dient te worden. Voor matiging is geen grond.
“Economische kwetsbaarheid”
De verdediging betwist dit punt en verzoekt afwijzing.
De rechtbank is van oordeel dat deze post onvoldoende concreet is gemaakt en daarmee onvoldoende onderbouwd is. De benadeelde partij wordt met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk verklaard.
“Diversen”
De verdediging betwist dit punt en verzoekt afwijzing.
De rechtbank stelt vast dat deze post ziet op negen maanden abonnement bij de sportschool. Zij is van oordeel dat de benadeelde partij op enig moment dit abonnement had kunnen schorsen dan wel stop had kunnen zetten. De rechtbank zal de vordering op dit punt voor zes maanden toewijzen en voor drie maanden niet-ontvankelijk verklaren. Het gevorderde bedraagt € 201,94. Toegewezen wordt € 133,96,- en voor het overige wordt de benadeelde partij met betrekking tot deze gevorderde post niet-ontvankelijk verklaard.
“Immateriële schade”
De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze post aanzienlijk gematigd dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 17.500,- voldoende onderbouwd is, passend is, en de rechtbank zal het derhalve toewijzen.
Door de verdediging is bepleit dat de schadevergoeding gematigd dient te worden, omdat sprake zou zijn van
eigen schuld(artikel 6:101 BW) aan de zijde van aangever [slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat uit de vaststelling van de feiten voldoende duidelijk is geworden dat aan de zijde van aangever [slachtoffer 1] geen sprake is geweest van eigen schuld. Het is verdachte geweest die heimelijk een mes heeft gepakt en daarmee op verdachte heeft ingestoken. Een matiging op basis van eigen schuld is dan ook absoluut niet aan de orde. Het verweer wordt verworpen.
Verder heeft de verdediging verzocht om niet de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Dit omdat verdachte niet zal kunnen betalen en dan vervolgens gegijzeld zal worden. Op die manier zal dit een bijkomende straf worden in de optiek van de verdediging.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Op grond van art. 6:4:20 lid 3 Sv wordt immers geen gijzeling toegepast indien verdachte kan aantonen dat hij niet tot betaling in staat is.
Alles overziend komt de rechtbank tot het volgend oordeel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 45.048,76, waarvan € 27.548,76 materiële schade en € 17.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 februari 2023 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte dan wel nu de omvang van de schade
onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van parketnummer 02-194013-22:
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.270,62 voor het tenlastegelegde feit.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, nu vrijspraak is bepleit, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair wordt verzocht om de posten die zien op de materiële schade af te wijzen dan wel aanzienlijk te matigen. De gevorderde immateriële schade dient eveneens aanzienlijk gematigd te worden in de visie van de verdediging.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden. Zij acht de vordering voldoende en concreet onderbouwd. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toewijsbaar acht tot een bedrag van € 1.270,62, waarvan € 270,62 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag met betrekking tot vordering van beide benadeelde partijen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

Ten aanzien van parketnummer 02-035771-23

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat dit voorwerp bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit is aangetroffen.
Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 141, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van 02-035771-23:
Poging tot doodslag;
Ten aanzien van 02-194013-22:
Mishandeling;
Ten aanzien van 02-334428-22:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. STK Hashish (omschrijving: G2556548);
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van € 45.048,76, waarvan € 27.548,76 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van
het [slachtoffer 1](parketnummer 02-035771-23),
€ 45.048,76te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
260 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 2]van € 1.270,62, waarvan € 270,62 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van
het [slachtoffer 2](parketnummer 02-194013-22),
€ 1.270,62te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
22 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. W.A.L. Pustjens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 november 2023.
Mr. M. Veldhuizen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.