6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 5 februari 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van aangever [slachtoffer 1] . Een leuke avond voor aangever [slachtoffer 1] is geëindigd in een drama en fysiek letsel waar hij zeer waarschijnlijk de rest van zijn leven last van zal hebben.
Wanneer een collega van aangever [slachtoffer 1] lastig wordt gevallen door verdachte, wordt verdachte gevraagd weg te gaan. Verdachte gaat echter niet weg, maar zorgt er met zijn vervelend gedrag voor dat een vechtpartij ontstaat. Een vechtpartij waarbij verdachte op enig moment met een scherp voorwerp in het lichaam van aangever [slachtoffer 1] heeft gestoken. Het gevolg was dat een spoedoperatie nodig was, omdat dat dunne darm op drie plaatsen geperforeerd was.
Verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke, maar ook de psychische integriteit van aangever [slachtoffer 1] . Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers gedurende lange tijd ook psychische gevolgen met zich mee kan brengen. Dit wordt ook duidelijk uit de schriftelijke slachtofferverklaring die namens aangever [slachtoffer 1] ter zitting is voorgelezen. De gevolgen van het handelen van verdachte hadden voor aangever [slachtoffer 1] nog veel ernstiger kunnen zijn. Gelukkig heeft hij de aanval van verdachte overleefd, maar dit is geenszins aan het handelen van verdachte te danken. Het handelen van verdachte zorgt ook voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met vaak een zeer ernstige afloop.
Op 1 augustus 2022 heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn toenmalige vriendin [slachtoffer 2] . Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] , die zich juist bij hem veilig had moeten kunnen voelen.
Ook heeft verdachte zich op 23 december 2022 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft daarbij samen met een ander geweld tegen [slachtoffer 3] toegepast. Dit soort feiten dragen, zeker als ze op de openbare weg worden gepleegd, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
Persoon van verdachte
Over verdachte is een dubbelrapportage opgemaakt door [psychiater] (rapport van 5 juni 2023) en [GZ-psycholoog] (rapport van 24 mei 2023). Deze deskundigen hebben aanvullend gerapporteerd middels rapporten van 28 augustus 2023 door [psychiater] en 25 augustus 2023 door [GZ-psycholoog] .
Beide deskundigen komen in hun rapportage tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking. Door zijn gesloten houding en het ontbreken van verdere informatie, kon er geen delictanalyse opgesteld worden en ook geen risicotaxatie gedaan worden.
Wel wordt gesteld dat de haalbaarheid van bijzondere voorwaarden als zeer gering wordt ingeschat. Verdachte heeft in het recente verleden laten zien dat hij zich niet aan voorwaarden kan houden. Ook wordt opgemerkt dat sprake is van een delict-/gedragspatroon dat zich negatief aan het ontwikkelen is, gelet op de pathologie, de eerdere veroordelingen en de snelle recidive na een detentie van 48 maanden voor twee zedenfeiten. Eerdere behandelpogingen zijn ontoereikend gebleken. Verdachte lijkt nauwelijks in staat om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen gedrag.
Gezien zijn beperkingen en gedrag in het algemeen, wordt verdachte niet in staat geacht om zich aan bijzondere voorwaarden te houden.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de het rapport van de reclassering van 22 september 2023. Uit dit rapport blijkt dat verdachte slechts in beperkte mate verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en weinig inzicht toont in het ontstaan van zijn delictgedrag en de gevolgen voor slachtoffers. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet géén mogelijkheden de risico’s te beheersen in een toezichtkader.
In 2021 is er een toezicht negatief beëindigd en is verdachte uit het beschermd wonen gezet vanwege zijn gedrag. De situatie was onhoudbaar omdat hij zich niet aan de afspraken hield, zich
hierin niet liet aanspreken, grensoverschrijdend gedrag vertoonde en positief testte op een
alcoholtest. De klinische opname die nodig werd geacht heeft niet plaatsgevonden, omdat verdachte het voorwaardelijke strafdeel heeft uitgezeten. Op dit moment kan de reclassering geen beschermende factoren vaststellen.
Tot slot heeft de rechtbank ook acht geslagen op het strafblad van verdachte. Verdachte is meerdere malen ter zake van geweldsdelicten in aanraking met politie en justitie gekomen. Na een veroordeling voor twee zedenfeiten en het uitzitten van een gevangenisstraf hiervoor, is hij heel snel gerecidiveerd. Hij heeft zich in een periode van amper zeven maanden schuldig gemaakt aan het plegen van maar liefst drie geweldsdelicten, waarvan één met een potentieel dodelijke afloop.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verminderd aan verdachte worden toegerekend.
Oplegging tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van TBS. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Op de bewezenverklaarde poging tot doodslag is een gevangenisstraf van meer dan vier jaren gesteld. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico. Dit blijkt uit de rapportage van de reclassering alsmede het strafblad van verdachte en ook uit de feiten die hij nu heeft gepleegd.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de TBS ook
noodzakelijkis. Verdachte wordt immers niet in staat geacht zich te houden aan eventueel op te leggen voorwaarden. Dat heeft het verleden bewezen. Duidelijk is dat verdachte gebaat is bij een stevig kader waarin langdurige verplichte behandeling van verdachte kan plaatsvinden en andere risicofactoren kunnen worden onderzocht.
Gelet op de ernstige problematiek van verdachte en het gevaar dat hij voor anderen oplevert, acht de rechtbank ook verpleging van overheidswege noodzakelijk. De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de haalbaarheid van bijzondere voorwaarden, geen ruimte voor een TBS met voorwaarden. Verdachte heeft geen ziektebesef en -inzicht en neemt ook vrijwel geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. In dit geval kan alleen met een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege de veiligheid van de maatschappij voldoende worden gegarandeerd. De oplegging van TBS met verpleging van overheidswege voldoet in dit geval dan ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank overweegt dat de TBS met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Oplegging straf
De rechtbank acht naast de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de oplegging van een straf aan verdachte passend en geboden.. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, een mishandeling en een openlijke geweldpleging. Gelet op de ernst van met name de poging tot doodslag kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straf lager dient te zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank komt immers tot het oordeel dat de feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen, gelet op de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.