ECLI:NL:RBZWB:2023:7886

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 1621
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kostenvergoeding bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 januari 2023. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, welke in bezwaar gegrond is verklaard, de naheffingsaanslag is vernietigd en een kostenvergoeding is toegekend. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank onderzoekt of de heffingsambtenaar een juist bedrag aan kostenvergoeding heeft toegekend. De heffingsambtenaar heeft een kostenvergoeding van € 296,00 toegekend, berekend volgens het 'Besluit proceskosten bestuursrecht'. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar een onjuist bedrag heeft vermeld in de uitspraak op bezwaar, wat leidde tot zijn beroep. De heffingsambtenaar stelt echter dat het juiste bedrag is toegekend en uitbetaald.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar inderdaad het juiste bedrag aan kostenvergoeding heeft toegekend, ondanks een schrijffout in de berekening. Het beroep van belanghebbende wordt kennelijk ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak op bezwaar gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt zijn griffierecht en proceskosten niet vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 13 november 2023 en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 januari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en een kostenvergoeding toegekend.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het beroep.

Feiten

2.1.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase. De tekst over deze kostenvergoeding luidt (voor zover van belang) als volgt:
Proceskostenvergoeding
Naar aanleiding van uw verzoek om kostenvergoeding in verband met bezwaar, heb ik besloten u deze toe te kennen voor een bedrag van € 296,00. De vergoeding is berekend volgens het ‘Besluit proceskosten bestuursrecht’. Voor de kosten van verleende rechtsbijstand ben ik uitgegaan van 0,50 punt(en) voor de wegingsfactor en het voorgeschreven bedrag van € 269,00. (…)”

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar in bezwaar een juist bedrag aan kostenvergoeding heeft toegekend.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar heeft nagelaten de kostenvergoeding toe te kennen op basis van de procespuntwaarde zoals deze geldt per 1 januari 2023, zijnde € 296,- per punt voor de bezwaarfase. Doordat uitbetaling van de toegekende kostenvergoeding uitbleef, had hij geen keuze dan in beroep te gaan tegen de uitspraak op bezwaar.
3.4.
Volgens de heffingsambtenaar is het juiste bedrag aan kostenvergoeding toegekend en is dit bedrag ook uitbetaald.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst in de uitspraak op bezwaar overduidelijk blijkt dat aan belanghebbende een bedrag van € 296,- aan kostenvergoeding is toegekend. Dat in de zin over de berekening een kennelijke schrijffout is gemaakt, door een onjuist bedrag te vermelden, maakt niet dat de toegekende kostenvergoeding onjuist is.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat aan belanghebbende het juiste bedrag aan kostenvergoeding is toegekend.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar gehandhaafd blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed en ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, op 13 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.