ECLI:NL:RBZWB:2023:7871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_917
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag op 21 september 2022 ingediend, met een gewenste ingangsdatum van 1 augustus 2022. De aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers op 27 oktober 2022, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in een besluit van 25 januari 2023. De rechtbank constateert dat eiser niet is verschenen op de zitting, maar dat het beroep ontvankelijk is, omdat hij verzocht had om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht.

De rechtbank onderzoekt of Baanbrekers terecht de aanvraag heeft afgewezen. Eiser heeft gesteld dat hij niet begrijpt waarom de gevraagde informatie over zijn verblijf in het buitenland relevant is voor zijn recht op bijstand. Baanbrekers heeft echter aangevoerd dat ook gegevens van voor de aanvraag relevant kunnen zijn, en dat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn verblijf en werkzaamheden, en dat Baanbrekers zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/917 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

en

het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers .

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet.
Baanbrekers heeft de aanvraag met het besluit van 27 oktober 2022 (primair besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 januari 2023 op de bezwaren van eiser is Baanbrekers bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Baanbrekers heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank stelt vast dat het griffierecht niet is betaald. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Omdat niet gebleken is dat eiser enig inkomen heeft, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in verzuim is, zodat het beroep ontvankelijk is.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens Baanbrekers mr. J.P. van Roestel deelgenomen. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Feiten
1. Eiser staat ingeschreven op het [adres] te [plaats 2]. Op 21 september 2022 heeft hij zich bij Baanbrekers gemeld om een uitkering aan te vragen. Als gewenste ingangsdatum heeft hij 1 augustus 2022 opgegeven.
Tijdens een gesprek op 26 september 2022 heeft eiser verteld dat hij tot 12 september 2022 in Duitsland heeft verbleven en dat hij daar vrijwilligerswerk en ander onbetaald werk deed.
Bij brief van 29 september 2022 heeft Baanbrekers aan eiser gevraagd om meer gegevens aan te leveren over zijn verblijf en werkzaamheden in het buitenland. Tevens is verzocht om afschriften van zijn bankrekeningen over de periode van 1 juni 2022 tot en met 25 juli 2022.
Eiser heeft niet gereageerd op deze brief.
Bij brief van 13 oktober 2022 is aan eiser gevraagd om alsnog de eerder opgevraagde stukken over te leggen. Bij brief van 19 oktober 2022 heeft eiser gereageerd op deze brief. Eiser vraagt zich af waarom hij informatie over de periode dat hij een Ziektewetuitkering ontving moet verstrekken. Eiser heeft wel de gevraagde bankafschriften overgelegd.
Baanbrekers heeft aanleiding gezien om nader onderzoek te doen, onder andere naar de woonsituatie van eiser. Dit onderzoek heeft bestaan uit contact met de verhuurder van de woning, het opvragen van het water-, gas- en elektraverbruik en de afvallediging op het adres van eiser.
Bij het primaire besluit heeft Baanbrekers de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Geschil
2. De rechtbank beoordeelt of Baanbrekers terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Standpunt eiser
4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet begrijpt waarom de gevraagde informatie relevant is om zijn recht op uitkering te bepalen. Eiser is van mening dat hij zich pas, nadat hij zich heeft gemeld voor een uitkering, moet verantwoorden over zijn verplaatsingen in binnen- en buitenland. Verder heeft eiser opgemerkt dat hij alle gevraagde loonstroken en bankafschriften heeft overgelegd. Ook heeft hij meegewerkt aan het huisbezoek en heeft hij een adressenlijst overgelegd.
Standpunt Baanbrekers
5. Baanbrekers heeft gesteld dat ook gegevens van voor de aanvraag relevant kunnen zijn. Bovendien heeft eiser een aanvraag voor bijstand ingediend met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2022. Eiser heeft geweigerd om een huisbezoek toe te staan, maar die weigering heeft betrekking op een nieuwe aanvraag om bijstand. Deze weigeringsgrond ligt niet ten grondslag aan het thans bestreden besluit. Verder heeft Baanbrekers erop gewezen dat eiser in het kader van de afwijzing van zijn aanvraag van 9 november 2022 expliciet heeft verklaard dat hij het eens is met de afwijzing over de periode van 1 augustus 2022 tot 8 november 2022. Baanbrekers vraagt zich af welk procesbelang eiser nog heeft.
Beoordelingsperiode
6. De beoordelingsperiode loopt van de gewenste ingangsdatum van bijstand tot de datum van het primaire besluit. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of Baanbrekers over de periode van 1 augustus 2022 tot 27 oktober 2022 terecht heeft geweigerd een bijstandsuitkering toe te kennen.
Procesbelang
7. Eiser heeft eerder verklaard dat hij voldoende inkomsten had in de periode van 1 augustus 2022 tot 8 november 2022. Deze verklaring is echter afgelegd ten tijde van zijn tweede aanvraag om uitkering op 8 november 2022. Eiser is op deze verklaring ook teruggekomen en heeft gesteld dat zijn opmerking gezien moest worden in het licht van zijn tweede aanvraag. Ter zitting heeft de gemachtigde van Baanbrekers een uitdraai van Suwinet overgelegd waaruit blijkt dat eiser in de beoordelingsperiode bedragen heeft ontvangen van ongeveer € 500,--. Nu dit onder de bijstandsnorm is heeft eiser nog een procesbelang bij een oordeel over het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
Grondslag bestreden besluit
8. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser onvoldoende gegevens heeft verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen.
Beoordeling rechtbank
9. Uit de stukken blijkt dat eiser gedurende de beoordelingsperiode (deels) in Duitsland heeft verbleven. Ook blijkt uit de bankafschriften dat er tot 25 september 2022 uitgaven in Polen zijn geweest. Het verblijf in buitenland en werkzaamheden die daar zijn verricht, ook al zouden deze onbetaald zijn, zijn van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand. Eiser had hierover dan ook duidelijkheid moeten verschaffen. Daarnaast is er ook onduidelijkheid over het feitelijk verblijf van eiser. Uit het door Baanbrekers ingestelde onderzoek blijkt immers dat het waterverbruik in de woning waar eiser zegt te wonen, zeer laag is en er geen gas- of elektracontract is afgesloten voor deze woning. Eiser heeft ook hierover geen duidelijkheid verschaft. Nu eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn verblijf en werkzaamheden, is de rechtbank van oordeel dat Baanbrekers zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand niet vast te stellen is.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 3 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 11, eerste lid
1Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 53a, eerste lid, voor zover hier van belang
Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.