ECLI:NL:RBZWB:2023:7861

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
02-174117-23; 02-040895-20 (tul); 02-275244-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging van buitengewoon opsporingsambtenaren met oplegging van ISD-maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van twee buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) en een toezichthouder van de verslavingszorg. De zaak werd behandeld op 27 oktober 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. A.A.W. den Ouden. De officier van justitie, mr. I. Klein, heeft de verdenkingen tegen de verdachte uiteengezet, waarbij de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de bedreigingen wettig en overtuigend bewezen konden worden verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 13 juli 2023 de boa's had bedreigd door te roepen "ik steek jullie neer" terwijl hij een gevaarlijke situatie creëerde met een aansteker en spuitbus. Dit leidde tot de conclusie dat de bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht bewezen was. Echter, de bedreiging van de toezichthouder op 7 juni 2023 werd niet bewezen geacht, omdat de uitlatingen onvoldoende concreet waren en niet de redelijke vrees bij het slachtoffer konden wekken.

De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse toets na één jaar. Dit werd gedaan om de verdachte te helpen bij zijn gedragsverandering, gezien zijn recidive en eerdere misdragingen. De rechtbank benadrukte dat de maatregel niet bedoeld was als leedtoevoeging, maar ter bescherming van de maatschappij en ter voorkoming van recidive. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen werden afgewezen, omdat het niet opportuun werd geacht om deze straffen voor de ISD-maatregel uit te zitten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-174117-23; 02-040895-20 (tul); 02-275244-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. A.A.W. den Ouden, advocaat te Oisterwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman mr. Den Ouden. De officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:[aangever 1] en [aangever 2] heeft bedreigd;
feit 2:[aangever 3] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zowel feit 1 als feit 2 op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Daartoe is aangevoerd dat verdachte beide feiten ontkent. Voor zover verdachte de woorden zoals ten laste gelegd al heeft geuit, is slechts sprake van een uiting van frustratie en afkeurenswaardig taalgebruik en niet van een bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [aangever 1] en [aangever 2] op 13 juli 2023 en van [aangever 3] op 7 juni 2023. Van een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad pas sprake indien de bedreigde daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte is geraakt en indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Deze redelijke vrees is geobjectiveerd van aard en wordt niet enkel bepaald door de bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens.
Feit 1
Aangevers [aangever 1] en [aangever 2] hebben verklaard dat zij op 13 juli 2023 werkzaam waren als toezichthouder en buitengewoon opsporingsambtenaar en de melding kregen dat een man overlast veroorzaakte op station Tilburg. Eenmaal ter plaatse zagen aangevers dat verdachte een grote steekvlam maakte met de aansteker en spuitbus. Verdachte heeft toen onder meer “ik steek jullie neer” geroepen naar aangevers en keek ze daarbij recht aan.
De rechtbank stelt vast dat op het moment dat aangevers ter plaatse kwamen, al sprake was van een bedreigende situatie. Immers, verdachte creëerde vuur waardoor een gevaarlijke situatie ontstond. Het in deze situatie uiten van de concrete bewoordingen zoals genoemd in de tenlastelegging, maakt dat bij aangevers in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat verdachte zijn uitlatingen zou waarmaken. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte beide aangevers op 13 juli 2023 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Feit 2
[aangever 3] , de toezichthouder van verdachte bij de verslavingszorg, heeft verklaard dat verdachte op 7 juni 2023 onaangekondigd langskwam en toen tegen hem heeft gezegd dat hij persoonlijk zijn nek zou komen omdraaien als hij 30 dagen vast zou komen te zitten. Deze aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . [aangever 3] heeft verder verklaard dat hij uit eerdere gesprekken weet dat verdachte moeilijk tot bedaren te krijgen is en dat hij niet weet of verdachte zijn woorden heeft gemeend, maar dat het hem wel zorgen baart. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij geen hulp krijgt.
De rechtbank is van oordeel dat de woorden zoals ten laste gelegd ook door verdachte zijn geuit. De vraag is vervolgens of dit een bedreiging in de strafrechtelijke zin van het woord oplevert. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De betreffende bewoording is onvoldoende concreet zijn en ziet bovendien op een toekomstige gedraging. De uitlatingen van verdachte, in deze context en onder de omstandigheden waarin zij zijn gedaan, moeten dan ook worden beschouwd als uitingen van onmacht en frustratie die bij [aangever 3] niet de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan dat hij door toedoen van verdachte het leven zou verliezen, dan wel het slachtoffer zou worden van zware mishandeling. Dat neemt niet weg dat het bijzonder vervelend is voor [aangever 3] , die op dat moment zijn werk als hulpverlener uitvoerde, dat verdachte op een dergelijke manier zijn frustratie heeft geuit. De rechtbank neemt dat verdachte ook kwalijk, maar de gedraging laat zich niet kwalificeren als een strafrechtelijke bedreiging in de zin van artikel 285 Sr. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1op 13 juli 2023 te Tilburg [aangever 1] en [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 1] en [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik steek jullie neer" en/of "Ik ga jullie neersteken als jullie mij niet met rust laten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel). De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat er geen andere mogelijkheid is nu eerdere sancties niet tot een gedragsverandering hebben geleid en eerdere hulpverleningstrajecten zijn stopgezet. Door middel van een ISD-maatregel kan verdachte afkicken van middelengebruik en kan worden gezorgd voor stabiliteit, zodat vanuit daar kan worden gekeken naar verdere (behandel)mogelijkheden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen ISD-maatregel aan verdachte op te leggen nu dat zal betekenen dat verdachte langere tijd opgesloten zit voor een bedreiging. De raadsman heeft daarom verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Bovendien is er tijdens de voorlopige hechtenis van verdachte onvoldoende gepoogd om hem in contact te brengen met hulpverlening.
In het geval de rechtbank wel overgaat tot oplegging van een ISD-maatregel, verzoekt de raadsman om na zes maanden een tussentijdse toetsing te laten plaatsvinden zodat aan de hand van een concreet behandelplan de opportuniteit van het voortzetten van de ISD-maatregel kan worden getoetst. Voorts verzoekt de raadsman om bij oplegging van een ISD-maatregel bij vervroeging uitspraak te doen, zodat de ISD-maatregel bij afstand van hoger beroep door zowel de officier van justitie als de verdediging bijna een maand eerder ten uitvoer kan worden gelegd. Tot slot verzoekt de raadsman om de voorlopige hechtenis met ingang van de dag van de uitspraak op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van [aangever 1] en [aangever 2] , terwijl zij op dat moment hun werkzaamheden als buitengewoon opsporingsambtenaar aan het verrichten waren. Dit betreft een vervelend en overlastgevend feit. Opsporingsambtenaren dienen immers, gelet op het grote belang van hun werk voor de veiligheid in de maatschappij, hun werk onder normale omstandigheden te kunnen doen. Bovendien is het feit gepleegd op een treinstation, waardoor dit feit ook een gevoel van onveiligheid bij omstanders veroorzaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit is gebleken dat sprake is van veelvuldige recidive. Het door verdachte gepleegde feit past in het patroon dat volgt uit zijn strafblad. Verdachte heeft zich veelvuldig schuldig gemaakt aan onder meer bedreigingen en mishandelingen tegen beroepsbeoefenaren. Eerder opgelegde (voorwaardelijke) straffen hebben bij verdachte kennelijk geen gedragsverandering teweeg gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de reclassering van 10 oktober 2023. Daaruit blijkt dat verdachte bekend staat als een actieve veelpleger en bekend is met overlastgevend gedrag. De reclassering heeft verdachte door de jaren heen diverse (forensische) hulpverleningstrajecten aangeboden, maar deze zijn wegens de zorgmijdende en soms weigerachtige houding van verdachte en zijn grensoverschrijdend gedrag voortijdig negatief beëindigd. Een zorgmachtiging of een rechterlijke machtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), dan wel de Wet zorg en dwang, is niet passend en uitvoerbaar nu verdachte weigert zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek dat nodig is om tot een aanvraag daarvoor te komen. Bij verdachte is sprake van middelengebruik en psychische problematiek en hij beschikt niet over huisvesting. Het ambulante kader, zowel in vrijwillig als gedwongen kader, is ontoereikend gebleken om tot een blijvende gedragsverandering te komen teneinde het recidiverisico te verminderen. Bovendien heeft verdachte aangegeven dat hij geen contact meer wil met de reclassering. De reclassering schat het recidiverisico dan ook in als hoog. Een gedragsverandering is enkel haalbaar wanneer verdachte wordt begeleid in het kader van een ISD-maatregel en de reclassering adviseert dan ook om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. [deskundige] heeft dit advies ter zitting bevestigd en daaraan toegevoegd dat verdachte niet meewerkt aan diagnostiek en intelligentie-onderzoek en dat de hoop er is dat hij eenmaal in de ISD daaraan wel zal meewerken. Als dat gebeurt kan mogelijk daarna worden gezocht naar een passende zorginstelling.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of aan verdachte een ISD-maatregel moet worden opgelegd. In haar oordeel over het al dan niet opleggen van de ISD-maatregel zal de rechtbank rekening houden met twee elementen. In de eerste plaats moet worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld aan het opleggen van een ISD-maatregel. In de tweede plaats moet de oplegging van een ISD-maatregel passend worden geacht.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle eisen die de wet aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. Zo is voor het bewezen verklaarde misdrijf voorlopige hechtenis toegelaten. Bovendien is verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel of vrijheidsbeperkende maatregel veroordeeld. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Daarnaast is voldaan aan de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers nu over een periode van vijf jaren meer dan tien processen-verbaal tegen verdachte zijn opgemaakt, waarvan tenminste één in het afgelopen kalenderjaar. Voorts blijkt uit het reclasseringsadvies dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Dat betekent dat aan verdachte een ISD-maatregel kan worden opgelegd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande en het verhandelde ter zitting van oordeel dat het opleggen van een ISD-maatregel passend en noodzakelijk is. De rechtbank benadrukt daarbij dat de ISD-maatregel niet wordt opgelegd in het kader van leedtoevoeging, maar met het doel de maatschappij te beschermen en teneinde recidive te voorkomen. Verdachte heeft immers veelvuldig en stelselmatig strafbare feiten gepleegd en dat patroon moet worden doorbroken. Om voornoemde doelen te bereiken, is diagnostiek en een adequate en gerichte behandeling van verdachte nodig, hetgeen tijd nodig heeft. De rechtbank zal de ISD-maatregel daarom voor de maximale duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest opleggen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een tussentijdse toets van de ISD-maatregel van belang is. Deze tussentijdse toets is erop gericht om enerzijds een beeld te krijgen van de stappen die verdachte heeft gezet en anderzijds om te beoordelen welke stappen nog moeten worden gezet en wat daar voor nodig is. Wel is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat deze toets na een jaar dient plaats te vinden, omdat de behandeling van verdachte dan voldoende is opgestart. Pas dan kan goed worden beoordeeld of de behandeling van verdachte aansluit op de doelstellingen van de ISD-maatregel.
Daarnaast heeft de raadsman uitdrukkelijk verzocht om bij de oplegging van een ISD-maatregel bij vervroeging uitspraak te doen, zodat het vonnis, bij afstand van hoger beroep, bijna een maand eerder kan worden geëxecuteerd. Gelet op de duur van het voorarrest en omdat de ISD-maatregel zonder aftrek van dit voorarrest wordt opgelegd, acht de rechtbank het verzoek van de raadsman passend en zal zij overgaan tot vervroegde uitspraak van het vonnis.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis merkt de rechtbank het volgende op. De raadkamer gevangenhouding heeft ter zitting van 4 oktober 2023 de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 5 oktober 2023 geschorst ten behoeve van het uitzitten van de gevangenisstraf van 30 dagen, welke is opgelegd in de strafzaak met parketnummer 02-275244-22. In het bevel van 4 oktober 2023 is reeds bepaald dat de
schorsingvan de voorlopige hechtenis na het uitzitten van deze gevangenisstraf wordt opgeheven. Gelet op de opgelegde ISD-maatregel heft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte niet op.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 7 dagen, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank d.d. 19 november 2020, gewezen onder parketnummer 02-040895-20, ten uitvoer zal worden gelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank d.d. 7 april 2023, gewezen onder parketnummer 02-275244-22, eveneens ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie zich in afwijking van de voornoemde vorderingen op het standpunt gesteld dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging moeten worden afgewezen. De officier van justitie voert daartoe aan dat het niet passend is als verdachte na afloop van de ISD-maatregel nog twee voorwaardelijke straffen moet uitzitten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Voorts stelt de rechtbank vast dat de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd onder parketnummer 02-275244-22 op dit moment ten uitvoer wordt gelegd, waardoor het Openbaar Ministerie ten aanzien van die vordering niet-ontvankelijk is.
Gelet op het overtreden van de algemene voorwaarde door verdachte, kan de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-040895-20 wel worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten. Aan verdachte wordt immers een ISD-maatregel opgelegd die bovendien bij vervroeging wordt uitgesproken, waardoor het niet opportuun wordt geacht om hem voorafgaand aan de ISD-maatregel nog een gevangenisstraf te laten uitzitten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling,
meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
- gelast dat
na een jaarna het onherroepelijk worden van dit vonnis
een tussentijdse toetsvan de ISD-maatregel zal plaatsvinden;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-275244-22;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-040895-20 af;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot schorsing voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf met parketnummer 02-275244-22 volledig ten uitvoer is gelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. van Nieuwkerk, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 oktober 2023.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.