ECLI:NL:RBZWB:2023:782

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
21/2398
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de 30%-bewijsregel voor ingekomen werknemers in het belastingrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 13 februari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had eerder de 30%-bewijsregel voor ingekomen werknemers aan belanghebbende toegekend, met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 juli 2024. Belanghebbende was het niet eens met de ingangsdatum van deze regeling en stelde dat deze moest worden vastgesteld op 23 augustus 2019, de datum waarop hij in Nederland arriveerde voor zijn dienstbetrekking bij [BV]. Tijdens de zitting op 13 januari 2023 gaven zowel belanghebbende als de inspecteur aan dat zij het eens waren over deze ingangsdatum.

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de zaak teruggeworpen naar de inspecteur om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is er overeenstemming bereikt over de proceskosten, waarbij de inspecteur werd veroordeeld tot betaling van € 1.674 aan belanghebbende, naast de vergoeding van het griffierecht van € 49. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 april 2021.
1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking van 25 september 2020 de 30%-bewijsregel voor ingekomen werknemers aan belanghebbende toegekend met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 juli 2024 (de beschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam] en namens de inspecteur [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende heeft met ingang van 1 augustus 2019 een arbeidsovereenkomst gesloten met [BV] ([BV]).
2.1.
Op 23 augustus 2019 is belanghebbende in Nederland gearriveerd in verband met voornoemde dienstbetrekking bij [BV]. Tot die tijd woonde hij in [land].

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de juistheid van de ingangsdatum van de 30%-bewijsregeling.
3.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van de 30%-bewijsregeling moet worden gesteld op 23 augustus 2019, de datum dat hij in Nederland is gearriveerd. De inspecteur heeft zich ter zitting aangesloten bij voornoemd standpunt.
3.2.
Ter zitting is met partijen afgestemd dat de rechtbank de zaak terug zal wijzen naar de inspecteur om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep van belanghebbende is gegrond. De rechtbank wijst de zaak terug naar de inspecteur om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
4.1.
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de door de inspecteur aan belanghebbende te vergoeden proceskosten. Overeengekomen is dat belanghebbende op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) een vergoeding krijgt voor het door gemachtigde ingediende beroepschrift en voor de deelname van gemachtigde aan de zitting. De vergoeding bedraagt op grond van het Besluit in totaal € 1.674 (€ 837 per proceshandeling). Daarnaast dient de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijst de zaak terug naar de inspecteur en draagt de inspecteur op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 13 februari 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [1]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.