ECLI:NL:RBZWB:2023:7817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1891
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake dwangsom en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over haar verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van DUO waarin de hoogte van de aan haar toe te kennen dwangsom was vastgesteld op € 357,-. De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als vertegenwoordigers van DUO aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat DUO te laat heeft beslist op het bezwaar van eiseres, maar dat de dwangsom correct is vastgesteld op basis van de geldende wet- en regelgeving.

Eiseres stelt dat zij pas op 18 januari 2023 de inhoudelijke beslissing op bezwaar heeft ontvangen, terwijl DUO beweert dat het besluit op 13 januari 2023 is verzonden. De rechtbank oordeelt dat DUO voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de juiste wijze is verzonden. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de verzending niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst erop dat in geval van niet-aangetekende verzending het bestuursorgaan moet kunnen bewijzen dat het besluit correct is verzonden.

Daarnaast stelt eiseres dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord op haar bezwaar, wat in strijd zou zijn met de hoorplicht. De rechtbank constateert dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat er geen bewijs is dat eiseres heeft afgezien van haar recht om gehoord te worden. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de schending van de hoorplicht niet heeft geleid tot benadeling van eiseres, aangezien zij voldoende gelegenheid heeft gehad om haar grieven in de beroepsprocedure naar voren te brengen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en veroordeelt DUO in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1891 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W.G.N.M. van Caam),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over haar verzoek om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Met het besluit van 13 januari 2023 heeft DUO de hoogte van de aan eiseres toe te kennen dwangsom vastgesteld op € 357,-. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is DUO bij dat besluit gebleven.
DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2023, gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder nummer AWB 23/1190, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en namens DUO mr. G.J.M. Naber en mr. M.M. Remmelts.

Feiten en omstandigheden

2. Bij besluit van 26 juli 2022 heeft DUO aan eiseres een boete opgelegd van
€ 775,75. Tegen dit besluit heeft eiseres op 2 september 2022 bezwaar gemaakt.
DUO heeft op 29 september 2022 de beslistermijn met zes weken verlengd. Op 29 november 2022 diende uiterlijk een beslissing op bezwaar te worden genomen.
Op 13 december 2022 heeft eiseres DUO ingebreke gesteld. DUO heeft op 15 december 2022 de ingebrekestelling ontvangen.
Bij besluit met dagtekening 13 januari 2023 heeft DUO beslist op het bezwaar van
2 september 2022.
Bij primair besluit van 13 januari 2023 heeft DUO eiseres een dwangsom toegekend over 15 dagen, van in totaal € 357,-. Tegen dit besluit heeft eiseres op 8 februari 2023 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of DUO op goede gronden de dwangsom heeft vastgesteld op € 357,-. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4. Eiseres stelt dat zij eerst op 18 januari 2023 de inhoudelijke beslissing op bezwaar met dagtekening 13 januari 2023 heeft ontvangen. Uit hetgeen DUO stelt blijkt niet dat de beslissing ook op 13 januari 2023 is verzonden. Uit de meegezonden schermprint kan niet worden opgemaakt wanneer de beslissing daadwerkelijk is verzonden. Eiseres heeft daarom recht op uitbetaling van een dwangsom over 19 dagen in plaats van de door DUO gehanteerde 15 dagen. Dit resulteert in een dwangsom van in totaal € 497,-. Eiseres wijst er verder op dat zij in strijd met artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is gehoord op haar bezwaar.
Standpunt DUO
5. Volgens DUO had zij, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de ingebrekestelling van 15 december 2022, nog twee weken de tijd om een beslissing op bezwaar te nemen, derhalve tot uiterlijk 29 december 2022. Op 13 januari 2023 is uiteindelijk beslist op het bezwaar van 2 september 2022. Daarom heeft eiseres over 15 dagen recht op uitbetaling van een dwangsom, in totaal € 357,-. De verzending van het besluit op 13 januari 2023 is volgens DUO aannemelijk gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
6.1
Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb is een bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd met ingang van de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan de schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
6.2
Niet in geschil is dat DUO te laat op het bezwaarschrift van 2 september 2022 heeft beslist en dat eiseres DUO terecht in gebreke heeft gesteld op 13 december 2022. Verder is niet in geschil dat DUO de ingebrekestelling op 15 december 2022 heeft ontvangen en dat DUO nadien twee weken de tijd heeft gekregen om alsnog op het bezwaar te beslissen. Er diende uiterlijk 29 december 2022 te worden beslist. DUO heeft bij besluit met dagtekening 13 januari 2023 inhoudelijk beslist op het bezwaarschrift van 2 september 2022.
Partijen zijn verdeeld over de vraag op welke datum het inhoudelijke besluit op bezwaar is genomen en daarmee samenhangend over de hoogte van de toe te kennen dwangsom.
6.3
Volgens eiseres staat niet vast dat de (inhoudelijke) beslissing op bezwaar op 13 januari 2023 is genomen én verzonden. Het besluit is niet aangetekend verzonden en eiseres heeft het pas op 18 januari 2023 ontvangen. De dwangsom moet volgens haar daarom worden toegekend tot 17 januari 2023, de datum waarop het besluit kennelijk is verzonden.
6.4
De rechtbank overweegt als volgt. In geval van niet-aangetekende verzending is voor het bewijs van verzending in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat een deugdelijke verzendadministratie is gevoerd. [1] Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Eiseres betwist de
tijdigeontvangst van het besluit, gedateerd 13 januari 2023.
6.5
In het bestreden besluit is toegelicht dat bij het aanmaken van een beslissing op bezwaar (in dit geval 11 januari 2023) door de medewerker die het bezwaar afhandelt, in verband met de termijn voor verzending, standaard een datum op de beslissing wordt genoemd die twee dagen verder ligt dan de datum van het aanmaken van de brief, dus 13 januari 2023. Nadat een beslissing op bezwaar is genomen, wordt de beslissing in een digitale map geplaatst (de map ‘printen’). De map ‘printen’ wordt twee keer per dag door de medewerkers van de postkamer geprint. Een document komt in de map ‘verstuurd’ nadat het document is geprint en in een envelop is gedaan en aan Post.NL is meegegeven.
Bij het bestreden besluit heeft DUO een schermprint gevoegd van de map ‘verstuurd’ van 13 januari 2023. In het bestreden besluit is verder aangegeven dat het verzonden besluit is geregistreerd onder het persoons-id [nummer]. Bij het bestreden besluit is een schermprint gevoegd waaruit blijkt dat dit persoons-id behoort bij eiseres. Volgens DUO is aldus voldoende aannemelijk gemaakt dat de beslissing op 13 januari 2023 is verzonden. DUO wijst op een uitspraak van de rechtbank Den Haag [2] waarbij dezelfde wijze van verzenden werd gehanteerd, met de mapjes ‘print’ en ‘verstuurd’.
6.6
De rechtbank stelt vast dat DUO met de hiervoor beschreven werkwijze niet alleen aannemelijk heeft gemaakt dát, maar ook wanneer het besluit is verzonden. Nu eiseres er niet in is geslaagd het vermoeden van de verzending van het besluit op 13 januari 2023 te ontzenuwen, gaat de rechtbank er vanuit dat het besluit ook op die datum is verzonden.
Dat betekent dat DUO de dwangsom op goede gronden over 15 dagen heeft berekend en de verschuldigde dwangsom terecht heeft vastgesteld op € 357,-.
Schending hoorplicht
7.1
Eiseres stelt in beroep dat DUO haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord op haar bezwaar. DUO heeft de rechtbank verzocht dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 Awb.
7.2
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak in bezwaar geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt niet of het college aan eiseres gevraagd heeft of zij van een hoorzitting gebruik wenste te maken. Ook zijn er geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiseres heeft afgezien van haar recht om gehoord te worden. Tot slot blijkt uit de besluitvorming niet dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, in die zin dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over die conclusie.
7.3
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de hoorplicht van artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank gaat aan dit gebrek voorbij met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is namelijk niet aannemelijk dat eiseres door de schending van de hoorplicht is benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres voldoende in de gelegenheid is geweest om in de beroepsprocedure haar grieven kenbaar te maken.

Conclusie en gevolgen

8.1
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.
8.2
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank DUO veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 837,‑ en een wegingsfactor van 0,5). Ook dient DUO aan eiseres het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt DUO in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-
- bepaalt dat DUO het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 1 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
Artikel 7:2, eerste lid
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
het bezwaar kennelijk ongegrond is,
de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
e belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423 en CRvB van 22 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1413.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 december 2021, geanonimiseerd opgenomen in het dossier. De uitspraak is niet gepubliceerd.