Op 17 augustus 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoekschrift afgewezen dat was ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door een verzoeker die in 1991 was geboren en woonachtig was in Amsterdam. De verzoeker had schade geleden ten gevolge van een strafzaak die op 1 december 2022 was geseponeerd zonder oplegging van straf of maatregel. De verzoeker vroeg om een vergoeding van € 2.432,10 voor de kosten van rechtsbijstand, plus bijkomende kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Tijdens de behandeling in de raadkamer op 3 augustus 2023 waren de officier van justitie, mr. M.E.W.G. Stals, en de advocaat van de verzoeker, mr. J. de Vries, aanwezig. De verzoeker was niet verschenen. De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder straf of maatregel, en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen, aangezien het openbaar ministerie de zaak had geseponeerd op basis van beleidsredenen en niet wegens gebrek aan bewijs.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv afgewezen. Deze beslissing werd genomen door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in aanwezigheid van griffier J.H. Cornelissen, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.