ECLI:NL:RBZWB:2023:7771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
02-109605-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en daarvoor geschikte munitie met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 8 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en daarvoor geschikte munitie. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in de PI te Dordrecht, werd bijgestaan door raadsman mr. S. Weening.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: het voorhanden hebben van een pistool met munitie op 25 april 2023 te Axel, en het plegen van openlijk geweld tegen twee slachtoffers op 17 maart 2023. De rechtbank oordeelde dat het eerste feit wettig en overtuigend bewezen was, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. Voor het tweede feit werd de verdachte vrijgesproken, omdat niet bewezen kon worden dat hij geweldshandelingen had verricht.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie onwenselijk is en kan leiden tot gevaarlijke situaties. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, maar niet recent en niet voor soortgelijke feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank besloot ook het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, zodra het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-109605-23
vonnis van de meervoudige kamer van 8 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de PI te Dordrecht, Kerkeplaat 25, 3313 LC Dordrecht,
raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 25 april 2023 te Axel samen met een ander een pistool met daarvoor geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
op 17 maart 2023 te Axel samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , of hen samen met een ander heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Feit 2 (primair en subsidiair) kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht en de ruzie alleen heeft willen sussen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2 (primair en subsidiair), omdat verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht en de ruzie alleen heeft willen sussen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor feit 1.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering – indien hoger beroep wordt ingesteld.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan geweldshandelingen richting [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] of dat hij hier anderszins een wezenlijke of significante bijdrage aan heeft geleverd.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2, primair en subsidiair.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op meerdere tijdstippen op 25 april 2023 te Axel, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
pistool, van het merk Glock, type 17, kaliber 9 x 19 mm, zijnde een vuurwapen in de
vorm van een pistool en
- voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 3 lid 2 van die wet, van
categorie III, te weten vijf hulzen, van het merk Sellier en Bellot, 9 x 19 mm,
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft hij rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie en – in strafverzwarende zin – met de omstandigheid dat verdachte een ander heeft bedreigd met het wapen en ermee heeft geschoten in een woonwijk.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, dan wel een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijk deel van twee maanden, met aftrek van dat voorarrest. Gelet op de aard en de ernst van het feit en de oriëntatiepunten van het LOVS kan hiermee worden volstaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft samen met de mededader een vuurwapen en daarvoor geschikte munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen en daarvoor geschikte munitie is onwenselijk in de maatschappij en kan voor gevaarlijke situaties zorgen. Het aanwezig hebben van een vuurwapen en munitie kan namelijk leiden tot het feitelijk gebruik ervan en vormt een onaanvaardbaar risico op geweldsincidenten.
Verdachte heeft op twee momenten op dezelfde dag gebruik gemaakt van het wapen. Eerst heeft hij bij de supermarkt, in de openbare ruimte waar ook nietsvermoedend winkelend publiek aanwezig was, onder invloed van alcohol een ander met het vuurwapen bedreigd. Hiervan zijn omstanders getuige geweest. Op dat moment bevond zich geen patroonhouder en dus ook geen munitie in het wapen. Op een later moment diezelfde dag heeft hij munitie in het wapen gestopt en daarmee dronken vanuit de auto in een woonwijk in de lucht geschoten. Dergelijk gedrag is gevaarlijk en zorgt voor een gevoel van angst, onrust en onveiligheid voor directe getuigen en voor de bewoners in de wijk in het algemeen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet recent en niet voor soortgelijke feiten.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de hiervoor omschreven strafverzwarende omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Verdachte heeft het feit onder invloed van alcohol gepleegd. Inmiddels heeft verdachte een leefstijltraining gevolgd en stelt hij dat hij geen (grote hoeveelheden) alcohol meer zal gebruiken. De rechtbank zal daarom een deel van de straf, te weten drie maanden, voorwaardelijk opleggen. De rechtbank acht een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf van belang om verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw (onder invloed van alcohol) misdraagt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.965,00 voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 10.313,24 voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1:Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden, waarvan 3 (drie) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. W.A.L. Pustjens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 november 2023.
Mr. Pustjens en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.