ECLI:NL:RBZWB:2023:7766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
02-109538-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en mishandeling met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 8 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998 en gedetineerd in de PI te Dordrecht. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en daarvoor geschikte munitie, alsook van mishandeling van twee slachtoffers op verschillende data in Axel. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 25 april 2023 een pistool en munitie voorhanden had en dat hij op 17 maart 2023 [slachtoffer 1] had mishandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit van openlijk geweld, omdat niet bewezen kon worden dat de medeverdachte geweldshandelingen had verricht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en verklaarde de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-109538-23
vonnis van de meervoudige kamer van 8 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de PI te Dordrecht, Kerkeplaat 25, 3313 LC Dordrecht,
raadsvrouw mr. B.M.R. te Baerts, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 25 april 2023 te Axel samen met een ander een pistool met daarvoor geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
op 17 maart 2023 te Axel samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , of hen samen met een ander heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Bij feit 2 (primair en subsidiair) kan het ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat de medeverdachte geen geweldshandelingen heeft verricht en de ruzie alleen heeft willen sussen. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan wel wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Het steken met een mes en vastpakken bij de keel kan daarbij niet worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2 primair, omdat de medeverdachte geen geweldshandelingen heeft verricht en de ruzie alleen heeft willen sussen. Voor feit 2, subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het vastpakken en slaan van [slachtoffer 1] . Dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] en dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Van die onderdelen van de tenlastelegging moet verdachte worden vrijgesproken. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor feit 1.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering – indien hoger beroep wordt ingesteld.
Feit 2
Primair – openlijk geweld
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan geweldshandelingen richting [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] of dat hij hier anderszins een wezenlijke of significante bijdrage aan heeft geleverd. Dit betekent dat geen sprake is van het in vereniging plegen van openlijk geweld.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair onder 1 ten laste gelegde feit.
Subsidiair – medeplegen mishandeling
Gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met kracht vast te pakken en met kracht te slaan tegen zijn hoofd en lichaam. Het steken met het mes acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, nu uit het dossier niet is gebleken dat het mes van verdachte op enig moment tijdens de mishandeling uitgeklapt is geweest. Het medeplegen kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank is verder van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan geweldshandelingen richting [slachtoffer 2] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van die onderdelen van het feit.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met kracht vast te pakken en met kracht te slaan tegen het hoofd en lichaam.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op meerdere tijdstippen op 25 april 2023 te Axel, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
pistool, van het merk Glock, type 17, kaliber 9 x 19 mm, zijnde een vuurwapen in de
vorm van een pistool en
- voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 3 lid 2 van die wet, van
categorie III, te weten vijf hulzen, van het merk Sellier en Bellot, 9 x 19 mm,
voorhanden heeft gehad;
2.
op 17 maart 2023 te Axel, gemeente Terneuzen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- met kracht vast te pakken en
- met kracht te slaan tegen het hoofd/gezicht en het lichaam.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft hij rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie en – in strafverzwarende zin – met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor feiten met (vuur)wapens.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om er bij feit 1 rekening mee te houden dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het wapen heeft doorgeladen of gebruikt en evenmin dat hij ermee heeft gedreigd of dat het wapen op zijn initiatief tevoorschijn is gehaald. Bij feit 2 moet in strafverminderende zin rekening worden gehouden met de relatief jonge leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat hij niet zelf de confrontatie heeft opgezocht en dat hij de volledige verantwoordelijkheid neemt voor de geweldshandelingen die hij heeft gepleegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft samen met de mededader een vuurwapen en daarvoor geschikte munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen en daarvoor geschikte munitie is onwenselijk in de maatschappij en kan voor gevaarlijke situaties zorgen. Het aanwezig hebben van een vuurwapen en munitie kan namelijk leiden tot het feitelijk gebruik ervan en vormt een onaanvaardbaar risico op geweldsincidenten. Het vuurwapen en de munitie behoorde aan verdachte toe en hij heeft het bij zich gedragen in de openbare ruimte. Daarnaast heeft hij er op twee momenten op dezelfde dag aan bijgedragen dat er gebruik van het wapen werd gemaakt. Eerst heeft hij bij de supermarkt, waar ook nietsvermoedend winkelend publiek aanwezig was, het wapen aan zijn neef gegeven die vervolgens een ander met het vuurwapen heeft bedreigd. Hiervan zijn omstanders getuige geweest. Op dat moment bevond zich geen patroonhouder en dus ook geen munitie in het wapen. Op een later moment diezelfde dag heeft hij zijn neef er niet van weerhouden dat hij zijn wapen heeft gepakt, er munitie in heeft gestopt en vervolgens met dat wapen vanuit de auto in een woonwijk in de lucht heeft geschoten. Dergelijk gedrag is gevaarlijk en zorgt voor een gevoel van angst, onrust en onveiligheid voor directe getuigen en voor de bewoners in de wijk in het algemeen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte – om redenen die hij niet wil noemen – beschikt over een vuurwapen en daarvoor geschikte munitie en dat wapen ook bij zich draagt in de openbare ruimte. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] . Ook dit feit heeft plaatsgevonden in het openbaar, namelijk in en in de omgeving van een supermarkt. Hiervan zijn meerdere mensen, waaronder ook kinderen, getuige geweest. Hoewel [slachtoffer 1] in eerste instantie de confrontatie heeft opgezocht, is verdachte daarna wel de agressor geweest door achter [slachtoffer 2] aan te gaan en vervolgens [slachtoffer 1] te slaan. Daarbij droeg verdachte ook een wapen bij zich, namelijk een (niet opengeklapt) mes.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij in België in 2022 is veroordeeld voor illegale handel en andere strafbare feiten met betrekking tot wapens, vuurwapens, met inbegrip van delen en onderdelen, munitie en explosieven.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans voor dergelijke delicten worden opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de hiervoor omschreven strafverzwarende omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte – ondanks de eerdere veroordeling – een vuurwapen in zijn bezit had en ook bij zich droeg. De rechtbank zal daarom een deel van de straf, te weten drie maanden, voorwaardelijk opleggen. De rechtbank acht een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf van belang om verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.965,00 voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 10.313,24 voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte is vrijgesproken van het deel van het feit waardoor de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 2:Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 3 (drie) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. W.A.L. Pustjens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 november 2023.
Mr. Pustjens en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.