ECLI:NL:RBZWB:2023:7715

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_702
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het UWV. De rechtbank behandelt de zaak die voortvloeit uit een besluit van het UWV van 25 maart 2021, waarin de WIA-uitkering van eiser per 26 mei 2021 werd beëindigd. Eiser maakte bezwaar, wat leidde tot een wijziging van de ingangsdatum van de beëindiging naar 24 februari 2022. Later wijzigde het UWV dit besluit opnieuw, waardoor de beëindiging per 22 november 2022 werd vastgesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij hij stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid verkeerd is ingeschat.

De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 22 november 2022 terecht is. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat zijn. Eiser heeft zijn klachten en beperkingen aangevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe medische feiten zijn die een andere conclusie rechtvaardigen.

Daarnaast heeft de rechtbank de geschiktheid van de aan eiser voorgestelde functies beoordeeld. Eiser betwistte de geschiktheid van deze functies op basis van zijn taalvaardigheid en fysieke beperkingen. De rechtbank oordeelt dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft onderbouwd dat de functies passend zijn, rekening houdend met de beperkingen die in de FML zijn opgenomen. De rechtbank concludeert dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 28,96% correct is vastgesteld en dat er geen sprake is van een verslechtering van de positie van eiser door de heroverweging van het UWV.

Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding voor eiser. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk, maar verklaart het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Het UWV wordt veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht, proceskosten en een immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/702 WIA

uitspraak van 3 november 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 25 maart 2021 (primair besluit) de WIA-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 26 mei 2021. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 23 december 2021 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en is de ingangsdatum van de beëindiging vastgesteld op 24 februari 2022.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
1.2.
Met het besluit van 21 september 2022 (bestreden besluit II) heeft het UWV de beslissing op bezwaar gewijzigd en besloten om de WIA-uitkering niet per 24 februari 2022, maar per 22 november 2022 te beëindigen. Het beroep van eiser richt zich ook tegen dit besluit, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. H.J.J. Verhoeven als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Aan het bestreden besluit II heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 22 november 2022 voor 28,96 % arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd per 22 november 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
4.1.
Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als algemeen monteur bedrijfswagens voor 41,82 uur per week. Voor dit werk is hij in 2015 uitgevallen, vanwege rugklachten. Met ingang van 27 februari 2017 is aan eiser een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
4.2.
In het primaire besluit heeft het UWV de WIA-uitkering van eiser per 26 mei 2021 beëindigd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit I heeft het UWV eisers bezwaar gegrond verklaard. De belastbaarheid van eiser is gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 34,56%. Rekening houdend met de uitlooptermijn heeft het UWV de WIA-uitkering per 24 februari 2022 beëindigd.
4.3.
Bij bestreden besluit II heeft het UWV bestreden besluit I gewijzigd door nieuwe functies te duiden en de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 28,96%. Het UWV heeft daarom besloten om de WIA-uitkering niet per 24 februari 2022, maar per 22 november 2022 te beëindigen.
Bestreden besluit I
5. De rechtbank stelt vast dat bestreden besluit I is gewijzigd met bestreden besluit II. Naar oordeel van de rechtbank heeft eiser als gevolg daarvan geen belang meer bij de beoordeling van bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen dat besluit daarom niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om te bepalen dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht en de proceskosten moet vergoeden. Met de wijziging van het bestreden besluit I acht de rechtbank voldoende vaststaan dat aan dat besluit een gebrek kleeft.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
6. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
6.1.
Verzekeringsarts [naam 1] heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 22 januari 2021. Tijdens het spreekuur heeft de verzekeringsarts een brief van de neuroloog van 2 november 2017 van eiser ontvangen
.De verzekeringsarts heeft gesteld dat er ten aanzien van aandacht, concentratie en overige cognitieve functies geen bijzonderheden waarneembaar zijn. Er zijn geen aanwijzingen voor psychopathologie en of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Bij het lichamelijk onderzoek is geconstateerd dat eiser pijn heeft in zijn nek bij de rotatie naar rechts. Ook in de rechterschouder heeft eiser pijn. Eiser is bij het omhoogkomen niet duizelig, ook uit de vinger neus proef blijkt dit niet. Eiser heeft wel forse pijn in zijn heupen, maar kan op een been staan. De verzekeringsarts stelt dat de gevoelsproblemen en duizeligheid ook in 2017 aanwezig waren. Dit leidt derhalve niet tot het moeten aannemen van beperkingen anders dan op basis van aspecifieke chronische rugklachten. Er worden aanvullende beperkingen aangenomen voor de rechterarm van eiser, omdat hij een peesruptuur in de rechter biceps heeft. De beperkingen als gevolg van het peesletsel zullen waarschijnlijk afnemen. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 maart 2021.
Verzekeringsarts b&b [naam 2] heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 14 oktober 2021, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b aanvullende informatie opgevraagd bij de orthopeed. De verzekeringsarts b&b stelt vast dat eiser eerder bekend was met aanhoudende rug- en beenklachten ondanks een operatie. Na onderzoek werden er geen aanwijzingen gezien voor een actueel rediculair beeld gezien. Het is wel voorstelbaar dat eiser als restverschijnselen rug- en beenklachten ervaart. Eiser heeft nu ook klachten van de nek en schouder rechts. Er is sprake van cervicobrachialgie rechts zonder neurologisch component bij enige degeneratieve afwijkingen van de nek. De eerder genoemde schouderpeesspier wordt in de informatie van de neuroloog van 25 november 2021 niet meer benoemd. Voor de duizeligheid is geen diagnose gesteld. Bij het door de verzekeringsarts b&b verrichte onderzoek kon geen balansproblematiek worden vastgesteld.
De verzekeringsarts b&b is van mening dat de verzekeringsarts terecht een FML heeft opgemaakt. De verzekeringsarts b&b ziet in de FML dat de belasting in de rechterarm beperkt is. Het is waarschijnlijk dat de klachten meer vanuit de nek komen en daarom is het aannemelijk dat er beperkingen ten aanzien van frequente nekrotaties en een langdurig gedwongen houding van het hoofd worden opgenomen. Ook het frequent buigen of langdurig gebogen werken is volgens de verzekeringsarts b&b mogelijk beperkt gezien de combinatie van nek- en rugklachten. De verzekeringsarts b&b acht het van belang dat eiser niet langdurig in een gedwongen houding moet werken, net als langdurig achtereen staan en ook een rijdend beroep is niet geschikt. Voor een beperking in de duurbelastbaarheid ziet de verzekeringsarts b&b op grond van de geobjectiveerde stoornissen geen indicatie. Mede gelet op de ontvangen medische informatie van de orthopedisch chirurg ziet de verzekeringsarts b&b aanleiding om eiser zwaarder te beperken. De beperkingen en belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 16 december 2021.
In beroep is er nog een aanvullende rapportage van 9 september 2022 door de verzekeringsarts b&b opgesteld, waarin wordt gereageerd op de door eiser ingebrachte stukken. De verzekeringsarts b&b geeft aan dat daarin geen nieuwe medische feiten naar voren komen die betrekking hebben op de datum in geding. De informatie komt overeen met de reeds bekende feiten.
6.2.
Eiser stelt dat de verzekeringsarts heeft verwezen naar de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 3 maart 2021 voor een meer inhoudelijke beschrijving van de voorgeschiedenis. In die rapportage staat volgens eiser echter niets over de voorgeschiedenis vermeld.
Daarnaast stelt eiser dat zijn beperkingen zijn onderschat. Eiser blijft klachten houden aan zijn rug, ondanks dat hij daaraan is geopereerd. Hij heeft last van zijn linker heup, zijn been en rechterarm. Eiser krijgt een klapvoet als hij vermoeid raakt. Daarnaast heeft hij bij het bukken last van duizeligheid. Als eiser pijn heeft, dan heeft hij last van concentratieproblemen. Eiser is van mening dat een urenbeperking aangewezen is, omdat hij slecht slaapt en tussendoor moet rusten. Ook is eiser van mening dat hij beperkt moet worden geacht voor conflicthantering. Eiser is van mening dat een urenbeperking aangenomen moet worden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie ingebracht.
Eiser stelt dat hij concentratieproblemen heeft, niet onder druk kan werken en beperkt is voor conflicthantering. In de FML is aangegeven dat eiser per uur ongeveer 600 keer zou kunnen reiken, maar eiser stelt dat dit slechts 300 keer is. Daarnaast kan eiser maximaal 50 keer per uur buigen. Door problemen met zijn arm kan hij niet meer tillen dan 2 kilogram. Ook kan eiser maar vijftien minuten lopen in plaats van de vastgestelde vier uur. Eiser moet ook sterk beperkt worden geacht voor staan en gebogen en getordeerd actief zijn. Vanwege de schouderproblemen is eiser beperkt en kan hij slechts een minuut boven schouderhoogte werken. Hij kan zijn hoofd ook slechts een uur in een bepaalde stand houden.
Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige aan te stellen.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten. De verzekeringsartsen hebben de voorgeschiedenis voldoende betrokken bij de beoordeling. De oudere medische informatie, zoals bijvoorbeeld de brief van de neuroloog van 2 november 2017, was in het dossier aanwezig en de verzekeringsartsen hebben daar kennis van genomen. Uit deze medische informatie blijkt de voorgeschiedenis van eiser. De klachten die eiser heeft aangevoerd waren al eerder aanwezig en zijn door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b meegenomen in de beoordeling. De verzekeringsarts b&b heeft meer beperkingen aangenomen dan de verzekeringsarts en heeft naar aanleiding daarvan een nieuwe FML opgemaakt. In de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Een deel van de overgelegde medische informatie was al bekend bij de verzekeringsartsen. De stukken die nog niet bekend waren bij de verzekeringsartsen geven geen andere informatie dan al bekend was. De verzekeringsarts b&b heeft de meest recente informatie betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b dan ook volgen in zijn beoordeling dat de overgelegde medische informatie niet maakt dat er meer of andere beperkingen moeten worden aangenomen. Er is bij de boordeling door de verzekeringsarts b&b rekening gehouden met diverse lichamelijke klachten, zoals pijn in nek, been en schouder. Daarvoor zijn in de FML beperkingen aangenomen. Niet is gebleken dat die beperkingen onvoldoende zouden zijn. De stelling dat eiser slecht slaapt en hij daarom minder belastbaar is, is niet verder onderbouwd. Hoewel eiser heeft gesteld dat hij duizeligheid ervaart, komt dit niet naar voren in de medische onderzoeken en de medische stukken die eiser heeft overlegd. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat een urenbeperking aan te nemen. De door eiser geclaimde psychische beperkingen worden niet onderbouwd met medische stukken. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 16 december 2021.
6.4.
In het beroepschrift heeft de gemachtigde van eiser verzocht om een deskundige aan te stellen, om de klachten en beperkingen van eiser te beoordelen. Ter zitting heeft zij toegelicht dat eiser zelf onvoldoende middelen heeft om een deskundige in te schakelen. De rechtbank begrijpt dit als een beroep op het Korošec arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juni 2017. [1] De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en dat de standpunten van de verzekeringsartsen toereikend zijn gemotiveerd. Ook eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om in bezwaar en in beroep medische informatie in te brengen. Hij heeft daar ook gebruik van gemaakt door zowel in bezwaar als beroep nadere informatie van behandelend artsen in te brengen. Van een schending het beginsel van ‘equality of arms’ is daarom geen sprake. Er is ook geen reden om te oordelen dat de verzekeringsartsen een onjuist of onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiser of anderszins reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen en wijst het verzoek daarom af.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
7.1.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft in de rapportage van 16 september 2022, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (Sbc-code 111160), wikkelaar (Sbc-code 267053) en Lader, Losser (Sbc-code 111220).
7.2.
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat alle drie de functies ongeschikt zijn, omdat eiser de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Het is daarom nog maar de vraag of eiser instructies voldoende kan lezen en begrijpen.
Ten aanzien van de functie textielproductenmaker voert eiser aan dat er geen rekening is gehouden met de schouderproblemen die eiser ervaart. Mede door de pijn heeft eiser rechts verminderde kracht, terwijl het blijkbaar de bedoeling is dat hij in deze functie handelingen verricht met twee handen. Het frequent reiken tijdens het werk (ongeveer 600 keer) is volgens de arbeidsdeskundige b&b geen probleem, omdat de belasting gecompenseerd wordt. De reikbelasting is immers korter. Eiser zou met links 1.200 keer kunnen reiken. Maar eiser stelt dat daarmee de kans voor overbelasting erg groot is. Daar is onvoldoende rekening mee gehouden. De functie is volgens eiser daarom ongeschikt.
Ook de functie wikkelaar is niet geschikt, omdat eiser moeite zal hebben met het instellen van de machine via het touchscreen. Daarnaast is het onduidelijk of eiser een voertuig zal moeten besturen. Dit mag eiser niet. In de functie dient zeer nauwkeurig en geconcentreerd gewerkt te worden. Eiser kan zich vanwege de pijn die hij ervaart niet concentreren. Er wordt ook van eiser verwacht dat hij productiegegevens, zoals tijd en aantallen registreert. Hij kan niet met een computer omgaan. Ook het uitvoeren van wring- en schroefbewegingen is voor eiser niet mogelijk.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende heeft onderbouwd dat de geduide functies passend zijn voor eiser, rekening houdend met de beperkingen die zijn opgenomen in de FML van 16 december 2021. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor eiser. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 16 september 2022. Daarin is inzichtelijke gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Daarnaast constateert de rechtbank dat de arbeidsdeskundige op de hoogte was van het feit dat de Nederlandse taal niet de moedertaal van eiser is en dat eiser niet in staat is om ingewikkeld computerwerk uit te voeren. Voor de geduide functies wordt een beheersing van de Nederlandse taal op eenvoudig niveau gevraagd. Ook wordt er niet naar een specifieke deskundigheid voor de computer gevraagd. Het mag worden verwacht dat eiser het voor de functies benodigde taalniveau en het computergebruik binnen zes maanden kan aanleren, zoals bepaald in artikel 9, onder aanhef en onder a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit). Daarbij is van belang dat het gaat om de vraag of eiser cognitief in staat is om dit taalniveau aan te leren. De vraag of het makkelijk is om de taal te leren is daarbij niet van belang. De verzekeringsartsen hebben geen cognitieve beperkingen vastgesteld. Er blijkt dan ook niet dat eiser cognitief niet in staat zou zijn om de Nederlandse taal en het computergebruik eigen te maken. Daarbij speelt naar oordeel van de rechtbank ook nog mee dat eiser vanaf 1 september 2000 in Nederland werkzaam is geweest, eerder ook (schriftelijke) instructies moest uitvoeren en op zijn CV heeft aangegeven dat hij een matige beheersing van de Nederlandse taal heeft. Gelet hierop moet eiser in staat worden geacht om het taalniveau (binnen zes maanden) te beheersen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat in de rapportages van de arbeidsdeskundige b&b voldoende is gemotiveerd dat eiser in staat is om de (laatstelijk) geduide functies te verrichten. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is het maatmaninkomen en de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
8.1.
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 28,96%.
8.2.
Eiser is van mening dat hij door het indexeren van het maatmaninkomen en de ongunstige manier van berekenen op dit punt in een slechtere positie is gebracht dan voordat hij bezwaar had gemaakt. Eiser meent dat dit in strijd is met het verbod van reformatio in peius. Daarnaast is uit het primaire besluit en het bestreden besluit niet op te maken hoe de uren gecorrigeerd worden en welke factor daarbij wordt toegepast.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige b&b heeft vastgesteld dat het maatmaninkomen (primair) is geïndexeerd met het indexcijfer van 2017, terwijl de beoordeling plaatsvindt in 2021. De arbeidsdeskundige b&b heeft daarom het indexcijfer van mei 2021 gebruikt. De arbeidsdeskundige heeft rekening gehouden met de maatmanomvang van 41,28 uur per werk. Dit is in overeenstemming artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid is naar oordeel van de rechtbank in overeenstemming met het Schattingsbesluit en de Beleidsregel uurloonschatting 2008.
8.3.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius. Het uitgangspunt is dat het bestuursorgaan op grondslag van het bezwaar moet overgaan tot een heroverweging van het bestreden besluit. Dit volgt uit artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit heeft onder meer tot gevolg dat het bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in een verslechterde positie is komen te verkeren. Er bestaat pas recht op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Ook voor de heroverweging was de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35% en was het recht op WIA-uitkering beëindigd.
Is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn?
9.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat de procedure geruime tijd in beslag heeft genomen. Eiser verzoekt voor de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), hem een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
9.2.
Naar vaste rechtspraak van de CRvB mogen de bezwaar- en beroepsfase tezamen in beginsel niet langer dan twee jaar duren. [2] Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een halfjaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift tegen het primaire besluit is door het UWV op 29 april 2021 ontvangen. Dit betekent dat de termijn van twee jaar op 29 april 2023 eindigde en dat de redelijke termijn is overschreden. Vanwege de na 29 april 2023 verstreken tijd tot aan deze uitspraak (iets meer dan zes maanden) heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 1.000,- (uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar of een deel daarvan).
9.3.
Bij toerekening van de schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. In dit geval heeft de bezwaarfase circa acht maanden geduurd, zodat de redelijke termijn voor de bezwaarfase met twee maanden is overschreden. Dit komt voor rekening van het UWV. Ook de (ruim) vier maanden overschrijding die dan nog resteert voor de beroepsfase wordt aan het UWV toegerekend, omdat het UWV in reactie op de tegen bestreden besluit I aangevoerde beroepsgronden op 16 september 2022 heeft laten weten dat dit besluit niet kan worden gehandhaafd en er een wijzigingsbeslissing zal volgen. Vervolgens heeft het UWV op 21 september 2022 bestreden besluit II genomen en moest eiser in de gelegenheid worden gesteld om hierop te reageren, als gevolg waarvan de op 30 september 2022 geplande zitting moest worden uitgesteld. De vertraging die hieruit voortvloeit dient voor rekening te komen van het UWV.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
  • veroordeelt het UWV tot het betalen aan eiser van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 3 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van zijn maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, docht die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten:
Artikel 8, tweede lid
Nadat een eerste beoordeling in verband met de vaststelling, bedoeld in artikel 5, heeft plaatsgevonden, wordt bij een hernieuwde vaststelling, een heropening, een herleving of een herziening van de uitkering geen rekening gehouden met na die eerste beoordeling opgetreden wijzigingen in het maatmaninkomen, met dien verstande dat bij de hernieuwde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid het maatmaninkomen wordt aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers van de index van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, zoals dit uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundig onderzoek door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gepubliceerd.
Artikel 9, aanhef onder a
Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 36 maanden;
Artikel 10, eerste lid
Bij de berekening van hetgeen betrokkene met arbeid kan verdienen, wordt:
uitgegaan van de urenomvang van de arbeid, die bij de toepassing van artikel 7 en 7a in aanmerking wordt genomen, tenzij betrokkene voor een geringer aantal uren belastbaar is, in welk geval van dit aantal wordt uitgegaan; en
in aanmerking genomen het loon van de middelste van de in artikel 9, onderdeel a, bedoelde functies.
Beleidsregel uurloonschatting 2008
Artikel 2
1. Is de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid kleiner dan de urenomvang van de maatgevende arbeid, dan wordt het mediane uurloon vermenigvuldigd met een factor a/b. Hierbij is a gelijk aan de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid en is b gelijk aan de urenomvang van de maatgevende arbeid.
2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt de urenomvang van de aan de schatting ten grondslag gelegde arbeid als volgt vastgesteld:
a. De urenomvang wordt per SBC-code gesteld op de grootste urenomvang van de binnen de SBC-code geselecteerde functies.
b. Vervolgens wordt van de drie bij de schatting gehanteerde SBC-codes de kleinste urenomvang aangehouden.
3. Is betrokkene op medische gronden minder dan het aantal uren van de maatgevende arbeid belastbaar, dan wordt het eerste lid pas toegepast nadat het mediane uurloon overeenkomstig artikel 6 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is gemaximeerd op het maatmaninkomen per uur.

Voetnoten

1.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 en CRvB 30 juni 2017, ECLI:N:CRVB:2017:2226.
2.CRvB 14 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2557.