ECLI:NL:RBZWB:2023:7711

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
C/02/413587 / KG ZA 23-434 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage en aanpassing van notulen en jaarrekeningen in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, hebben eisers, bestaande uit twee besloten vennootschappen, vorderingen ingesteld tegen gedaagden, eveneens bestaande uit besloten vennootschappen en natuurlijke personen. De vorderingen zijn gericht op het verkrijgen van inzage in een vaststellingsovereenkomst en het aanpassen van notulen van algemene vergaderingen van aandeelhouders, alsook het verkrijgen van schriftelijke verklaringen over de jaarrekeningen van de jaren 2019 tot en met 2022. De eisers stellen dat zij recht hebben op deze informatie om adequaat te kunnen reageren in een hoger beroep dat aanhangig is bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

De rechtbank heeft de vorderingen van eisers beoordeeld aan de hand van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat recht geeft op inzage in bescheiden onder bepaalde voorwaarden. De voorzieningenrechter oordeelt dat eisers niet voldoende hebben aangetoond dat zij een rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage in de vaststellingsovereenkomst. Ook de vordering tot aanpassing van de notulen wordt afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag is voor deze vordering. Ten aanzien van de jaarrekeningen wordt geoordeeld dat eisers geen spoedeisend belang hebben bij de gevraagde informatie, aangezien de jaarrekening van 2019 inmiddels is gedeponeerd en de andere jaarrekeningen niet urgent zijn voor de procedure bij het hof.

De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.928,00. Dit vonnis is uitgesproken op 31 oktober 2023 door mr. Scheffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/413587 / KG ZA 23-434
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats01] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. E.J.L. Mulderink te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] BV,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats02] , in België,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats03] , in België,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht
[gedaagde sub 4] BVBA,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , in België,
gedaagden,
advocaat mr. D.D. Weeland te Breda.
Eisers zullen hierna gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [eisers] genoemd worden en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Gedaagden worden hierna gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) [gedaagden] genoemd en afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 oktober 2023 met producties 1 tot en met 4;
  • de door de advocaat van [eisers] toegezonden aanvullende producties 5, 6 en 7;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 12;
  • de akte van depot van [eisers] met overlegging van een usb-stick;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota’s van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
  • Op 4 februari 2019 is de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] opgericht door [eiser sub 1] , de heer [naam01] en [gedaagde sub 4] .
  • Op het moment van oprichting was [eiser sub 1] bestuurder van [gedaagde sub 1] .
  • Op 22 juli 2019 is [eiser sub 1] door de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: ava) ontheven uit zijn functie van bestuurder en vanaf dan zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bestuurders van [gedaagde sub 1] .
  • [eiser sub 1] , [naam01] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zijn thans de aandeelhouders van [gedaagde sub 1] .
  • Tussen partijen zijn meerdere procedures gevoerd, waaronder ook een procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant over onder meer IE rechten waarin op 28 juli 2021 vonnis is gewezen. Daarbij waren betrokken als partij enerzijds [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] (eisers in conventie, verweerders in reconventie) en anderzijds [eisers] [naam01] en dhr. [naam 2] (gedaagden in conventie, eisers in reconventie).
  • [gedaagde sub 1] cs is van dat vonnis in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof).
  • Na het ingestelde hoger beroep hebben [gedaagden] en [naam01] in september 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten en is [naam01] geen partij meer in hoger beroep.
  • Op 6 november 2023 is in de procedure bij het hof een mondelinge behandeling gepland.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – dat [gedaagden] hoofdelijk wordt veroordeeld tot:
afgifte van de vaststellingsovereenkomst met [naam01] ,
het wijzigen althans aanpassen van de notulen van de ava’s van 26 oktober 2020 en 25 oktober 2021, zodanig dat deze in overeenstemming zijn met de transcripties van die ava’s,
het afleggen van een verklaring waarom de jaarrekening van 2019 niet is gedeponeerd terwijl uit de ava van 28 juli 2022 volgt dat er sprake is van een definitieve vaststelling van de jaarrekening van 2019,
het overleggen van een schriftelijke verklaring waarom in de jaarrekening over het boekjaar 2020 in het handelsregister staat dat deze op 21 december 2021 is samengesteld en vastgesteld, terwijl uit de notulen van de ava van 25 oktober 2021 blijkt dat dit tijdens de vergadering zou zijn gebeurd,
het overleggen van een schriftelijke verklaring waarom de jaarrekening van het boekjaar 2021 is gewijzigd in de Kamer van Koophandel,
alles binnen 7 dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom
en
6. dat [gedaagden] hoofdelijk wordt geboden tekst en uitleg te geven over het tot op heden in gebreke blijven met het vaststellen en samenstellen van de jaarrekening van 2022, althans uitleg te verstrekken over het niet bijeenroepen van een ava tot uitstel van het vaststellen en samenstellen van de jaarrekening 2022 binnen 7 dagen na het te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom,
7. met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure, waaronder nakosten.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat [gedaagden] in hoger beroep stukken in het geding heeft gebracht die niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. [eisers] stelt dat hij alle stukken en vragen nodig heeft om gedegen verweer te kunnen voeren in hoger beroep.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in zijn vorderingen, dan wel de vorderingen af te wijzen, met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4.
Op het verweer van [gedaagden] en verdere stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter omdat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in België wonen en [gedaagde sub 4] in België is gevestigd. De voorzieningenrechter moet daarom ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Nu [gedaagden] vestigings- en woonplaats hebben in lidstaten als bedoeld in de Verordening (EG) nr. 1215/2012 (hierna: de herschikte EEX-Vo) dient de bevoegdheidsvraag te worden beantwoord aan de hand van deze verordening.
4.2.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] geldt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 van de herschikte EEX-Vo bevoegd is omdat zij in [vestigingsplaats 1] is gevestigd. Tegen [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zijn dezelfde vorderingen ingesteld, zodat er sprake van een nauwe band tussen de vorderingen en gelijktijdige behandeling is van belang om onverenigbare beslissingen te voorkomen. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 8 van de herschikte EEX-Vo daarom ook bevoegd tot kennisname van de vorderingen jegens [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] . De voorzieningenrechter is op grond van artikel 99 lid 1 juncto artikel 107 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) relatief bevoegd.
Toepasselijk recht
4.3.
Omdat partijen hun stellingen hebben gebaseerd op Nederlands recht zal de voorzieningenrechter daar ook vanuit gaan.
Inhoudelijk
4.4.
Hierna zal worden ingegaan op de verschillende stukken waaromtrent vorderingen zijn ingesteld.
Vaststellingsovereenkomst
4.5.
[eisers] stelt dat hij belang heeft bij inzage in de inhoud van de vaststellingsovereenkomst omdat het zeer aannemelijk is dat er afspraken over IE rechten in staan die eigendom zijn van hem en hij daar als aandeelhouder recht op heeft.
4.6.
Artikel 843a Rv geeft recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden indien is voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden, te weten: (1) eiser dient een rechtmatig belang te hebben bij afgifte van de gevraagde bescheiden, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (3) het moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.7.
[gedaagden] voert als verweer (onder meer) aan dat [eisers] niet voldoende onderbouwd heeft dat hij een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de vaststellingsovereenkomst alsmede dat de vaststellingsovereenkomst het bestuur aangaat en niet de aandeelhouder.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een rechtmatig belang van [eisers] bij afgifte van de vaststellingsovereenkomst onvoldoende is gebleken. [eisers] heeft een vermoeden dat daar een afspraak over IE rechten in staan, maar dat is onvoldoende om van een rechtmatig belang uit te gaan. Ook is onvoldoende gebleken dat [eiser sub 1] partij is in de rechtsbetrekking waarop de vaststellingsovereenkomst betrekking heeft. Dit betekent dat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 843a Rv voor recht op afgifte van de vaststellingsovereenkomst. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar. De andere verweren van [gedaagden] ter zake de vaststellingsovereenkomst kunnen hier verder onbesproken worden gelaten.
Aanpassen notulen
4.9.
[eisers] stelt dat de notulen van de ava’s van 26 oktober 2020 en 25 oktober 2021 die [gedaagden] in hoger beroep heeft overgelegd, gewijzigd dienen te worden waardoor ze in overeenstemming zijn met transcripties van die ava’s. Dit in het kader van transparantie en de zitting bij het hof van 6 november 2023.
4.10.
[gedaagden] betwist de vordering en voert (onder meer) aan dat er geen wettelijke grondslag is op basis waarvan al het verhandelde tijdens een ava dient te worden vastgelegd in notulen en [eiser sub 1] als aandeelhouder niet gerechtigd is de notulen vast te leggen.
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen grondslag is voor [eiser sub 1] om als indirecte aandeelhouder wijziging van de notulen te vorderen. Welk belang [eisers] heeft bij deze vordering is ook onduidelijk omdat de door [eisers] overgelegde transcripties op zichzelf niet zijn betwist door [gedaagden] De vordering tot wijziging althans aanpassing van notulen zal daarom worden afgewezen.
Jaarrekeningen
4.12.
[eisers] vordert ten aanzien van de jaarrekeningen van 2019, 2020, 2021 en 2022 schriftelijke verklaringen over respectievelijk niet deponering, verkeerde datum, wijziging en niet vaststelling en samenstelling. [eisers] stelt dat het in het kader van wederzijdse financiële verplichtingen essentieel is dat er helderheid bestaat voor de zitting bij het hof van 6 november 2023.
4.13.
[gedaagden] voert als verweer (onder meer) aan dat [eisers] geen spoedeisend belang heeft bij de vorderingen omdat niet valt in te zien dat het gevorderde relevant is voor de hoger beroepsprocedure. [gedaagden] voert daarnaast aan dat de jaarrekening van 2019 inmiddels is gedeponeerd en zij geeft ten aanzien van de jaarrekening van 2020 en 2021 een uitleg met verwijzing naar verklaringen van de accountant. Voor wat betreft de jaarrekening van 2022 voert [gedaagden] aan dat zij nog de tijd heeft om de jaarrekening op te laten stellen door een accountant, de ava bijeen te roepen en de jaarrekening vast te stellen.
4.14.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers] geen belang meer heeft bij een verklaring ter zake de jaarrekening van 2019 nu hij erkent dat deze inmiddels is gedeponeerd. Verder is het de vraag of [eiser sub 1] als indirecte aandeelhouder buiten de ava om in deze procedure aanspraak heeft op de gevraagde informatie omdat een wettelijke basis daarvoor strikt genomen ontbreekt. Daarbij komt dat van de gevorderde verklaringen ten aanzien van de jaarrekeningen van 2020, 2021 en 2022 niet valt in te zien waarom die specifieke informatie met spoed nodig is voor de zitting bij het hof op 6 november 2023 en/of dat er geen goed verweer gevoerd kan worden in de hoger beroep procedure als die informatie niet voor 6 november 2023 in het bezit is van [eisers] . Een enkele algemene stelling dat helderheid geboden is voor de zitting is onvoldoende. Ter zitting heeft [eisers] als belang nog genoemd dat het hof het misschien nodig heeft voor de vordering van de wederpartij, maar dat is geen belang dat [eisers] toekomt. Ook zijn er in het kader van deze procedure stukken overgelegd waarmee volgens de advocaat van [eisers] onduidelijkheid is weggenomen. Van de zijde van [eisers] is niet gezegd wat er nog onduidelijk is en dit standpunt heeft hij onvoldoende handen en voeten gegeven. De vorderingen ter zake de jaarrekeningen worden daarom afgewezen.
Proceskosten
4.15.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagden] verzoekt de voorzieningenrechter om een ruimere proceskostenveroordeling toe te kennen. Dit omdat [eisers] volgens haar niet voldaan heeft aan de waarheidsplicht ex artikel 21 Rv en de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 Rv. [gedaagden] noemt het niet in de dagvaarding vermelden van de mediation waar [eiser sub 1] uit is gestapt en het niet noemen van uitleg die voor de dagvaarding is verschaft over de jaarrekeningen van 2021 en 2022. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers] op voornoemde punten vollediger had moeten zijn, maar uit niets blijkt dat [gedaagde sub 1] c.s hierdoor in de processuele belangen is geschaad. Reeds hierdoor is er geen aanleiding voor toekenning van proceskosten hoger dan het liquidatietarief. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.079,00
- nakosten €
173,00(plus verhoging zoals vermeld in de beslissing
)
Totaal € 1.928,00
4.16.
De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten wordt toegewezen als in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.928,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moeten [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ook hoofdelijk € 90,00 extra betalen, plus de kosten van de betekening,
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.