Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiser sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 3 oktober 2023 met producties 1 tot en met 4;
- de door de advocaat van [eisers] toegezonden aanvullende producties 5, 6 en 7;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 12;
- de akte van depot van [eisers] met overlegging van een usb-stick;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota’s van partijen.
2.De feiten
- Op 4 februari 2019 is de besloten vennootschap [gedaagde sub 1] opgericht door [eiser sub 1] , de heer [naam01] en [gedaagde sub 4] .
- Op het moment van oprichting was [eiser sub 1] bestuurder van [gedaagde sub 1] .
- Op 22 juli 2019 is [eiser sub 1] door de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: ava) ontheven uit zijn functie van bestuurder en vanaf dan zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bestuurders van [gedaagde sub 1] .
- [eiser sub 1] , [naam01] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zijn thans de aandeelhouders van [gedaagde sub 1] .
- Tussen partijen zijn meerdere procedures gevoerd, waaronder ook een procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant over onder meer IE rechten waarin op 28 juli 2021 vonnis is gewezen. Daarbij waren betrokken als partij enerzijds [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 2] (eisers in conventie, verweerders in reconventie) en anderzijds [eisers] [naam01] en dhr. [naam 2] (gedaagden in conventie, eisers in reconventie).
- [gedaagde sub 1] cs is van dat vonnis in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof).
- Na het ingestelde hoger beroep hebben [gedaagden] en [naam01] in september 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten en is [naam01] geen partij meer in hoger beroep.
- Op 6 november 2023 is in de procedure bij het hof een mondelinge behandeling gepland.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bevoegdheid
- nakosten €
173,00(plus verhoging zoals vermeld in de beslissing
)