Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiser01] ,
[eiser02],
[eiser03],
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 augustus 2023 met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 11;
- de door [eisers01] ingediende aanvullende producties 8 tot en met 10;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [eisers01]
2.De feiten
- De heer [erflater01] (hierna: erflater) is op 27 november 2021 overleden. Erflater was gehuwd geweest met mevrouw [naam01] , moeder van [eisers01] , die eerder is overleden.
- Erflater was opnieuw gehuwd met [gedaagde01] en zij waren in gemeenschap van goederen gehuwd.
- Erflater en [gedaagde01] woonden lange tijd samen in een huurwoning. Op 25 februari 2021 is erflater verhuisd naar een verpleeghuis en [gedaagde01] is op 18 oktober 2021 verhuisd naar een appartement.
- Bij brief van 10 februari 2022 heeft [eisers01] aan [gedaagde01] medegedeeld inzage te willen in de nalatenschap van erflater. Hierna hebben [gedaagde01] en ook [eiser02] zich tot een advocaat respectievelijk gemachtigde gewend.
- De gemachtigde van [eiser02] heeft bij brief van 7 maart 2022 aan [gedaagde01] verzocht om:
- Als reactie heeft de advocaat van [gedaagde01] bij brief van 14 april 2022 IB aanslagen van 2018 en 2019, een aangifte IB van 2020 en een bankafschrift rondom het overlijden van erflater aan de gemachtigde van [eiser02] gezonden, alsmede een aantal beschikkingen over teveel ontvangen toeslagen voor erflater. Daarnaast heeft de advocaat van [gedaagde01] medegedeeld dat de nalatenschap per saldo negatief is en er geen eigendommen met noemenswaardige economische waarde zijn.
- Bij brief van 4 mei 2023 heeft de advocaat van [eisers01] aan [gedaagde01] opnieuw verzocht om een boedelbeschrijving en afgifte van stukken.
- De advocaat van [gedaagde01] heeft als reactie bij e-mail van 12 juni 2023 de eerdere brief van 14 april 2022 gevoegd en medegedeeld dat er geen noemenswaardige inboedel is, dat de spaarrekening voor overlijden al is opgeheven en telefonisch overleg praktisch is.
3.Het geschil
- een boedelbeschrijving met onderliggende stukken als ook een inboedeloverzicht met waardebepaling;
- kopieën van de aangiften IB 2019 tot en met 2021, waarop diverse banksaldi per 1 januari en per 31 december zichtbaar zijn (zo nodig separaat indien die niet op die wijze in de aangifte zijn vermeld) met bijbehorende IB aanslagen;
- afschriften van alle bankrekeningen vanaf 27 november 2019 tot en met 31 december 2021;
4.De beoordeling
– waarop banksaldi zichtbaar zijn – met de bijbehorende IB aanslagen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde01] voor wat betreft de aangifte en aanslag van 2021 geen specifiek verweer heeft gevoerd tegen de stelling dat die stukken nodig zijn om het vermogen op de datum van overlijden van erflater vast te stellen. Nu de aangifte en aanslag van 2021 nog niet zijn verstrekt, is de vordering tot afgifte van deze stukken toewijsbaar. Omdat [gedaagde01] al inzicht heeft verstrekt in de banksaldi op de datum van overlijden (zie ook de toelichting in r.o. 4.8), is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet nodig dat op de aangifte de banksaldi op 1 januari en 31 december zijn vermeld of dat deze separaat worden verstrekt. Voor de vaststelling van de omvang van de nalatenschap en de erfdelen is immers van belang welke bezittingen en schulden er waren op de datum van het overlijden van erflater. Van de overige aangiftes en aanslagen – die overigens deels zijn verstrekt – geldt dat [eisers01] onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat zij recht heeft op en belang bij verstrekking van de informatie over de voorgaande jaren. Dat deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Wel is gebleken dat er een spaarrekening bij Rabobank was die voor het overlijden van erflater (in 2019) is opgeheven. [gedaagde01] heeft die opheffing ook onderbouwd met een brief van de Rabobank. Ten aanzien van die rekening stelt [eisers01] dat daar geld op stond en mogelijk op enig moment voor het overlijden van erflater naar de zoon van [gedaagde01] is overgemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook ten aanzien van deze rekening geldt dat erflater en [gedaagde01] over die rekening mochten beschikken zoals zij wilden. Voor de bepaling van de omvang van de erfdelen is nodig dat er inzicht is in het saldo op het moment van overlijden, en dat is gegeven. Voor verstrekking van eerdere bankafschriften van die spaarrekening is daarom geen grond. De vordering tot verstrekking van bankafschriften wordt daarom afgewezen.