In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen Stichting Beveland Wonen en een huurder, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder. De eisende partij, Beveland Wonen, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege ernstige overlast veroorzaakt door de huurder en zijn zoon. De huurder huurt sinds 30 september 2010 een woning van Beveland Wonen en heeft in het verleden al meerdere kansen gekregen om zijn gedrag te verbeteren, maar zonder blijvend resultaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gedurende meerdere jaren klachten zijn geweest van omwonenden over geluidsoverlast, ruzies en stankoverlast van de vogels die de huurder houdt. Ondanks herhaalde waarschuwingen en een laatste kans-overeenkomst, heeft de huurder zijn verplichtingen niet nagekomen.
De rechtbank oordeelde dat de tekortkomingen van de huurder ernstig zijn en dat het belang van Beveland Wonen bij een huurder die zich aan de huurovereenkomst houdt, zwaarder weegt dan het woonbelang van de huurder. De vorderingen van Beveland Wonen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zijn toegewezen. De huurder is veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te verlaten, met afgifte van de sleutels aan Beveland Wonen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van Beveland Wonen vastgesteld en de vordering tot een voorschot op de ontruimingskosten afgewezen, omdat deze kosten nog niet gemaakt zijn. De voorlopige voorziening die door de huurder was gevraagd, is afgewezen omdat de hoofdzaak al een gelijke beslissing had opgeleverd.