ECLI:NL:RBZWB:2023:7688

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3031
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat het college volgens hen niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 27 oktober 2022 gericht tegen het besluit van 29 september 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk is en gedeeltelijk kennelijk gegrond, waardoor zij uitspraak doet zonder zitting. Dit is mogelijk op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, vertegenwoordigd door een gemachtigde, niet tijdig de juiste machtigingen hebben overgelegd voor het indienen van beroep. Hierdoor is het beroep van drie van de vier eisers niet-ontvankelijk verklaard. Voor eiser 1 is het bezwaarschrift ingediend op 27 oktober 2022, en het college had uiterlijk op 17 maart 2023 moeten beslissen. Aangezien het college niet tijdig heeft beslist, is eiser 1 ontvankelijk in zijn beroep wegens niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser 1. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1442,-. Eiser 1 heeft recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht, dat door het college moet worden vergoed.

De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op 26 oktober 2023. De rechtbank heeft de beslissing gecommuniceerd aan de betrokken partijen, met de mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2023 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland

(gemachtigde: mr. C.C.P. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat het college volgens hen niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 27 oktober 2022 gericht tegen het besluit van 29 september 2022.
1.1.
Omdat het beroep gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk is en gedeeltelijk kennelijke gegrond doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Beroep is ingesteld namens vier eisers. De namens hen ingediende machtigingen golden, zoals uit de tekst blijkt, voor het indienen van bezwaar en een verzoek om voorlopige voorziening, maar niet voor het indienen van beroep. Op 2 juni 2023 heeft de rechtbank verzocht om machtigingen voor het indienen van beroep over te leggen. Daarvoor is een termijn gegund van twee weken. Op 10 juli 2023 heeft de rechtbank de machtiging van [eiser 1] ontvangen. Van de andere eisers is geen machtiging voor het indienen van beroep overgelegd. Dat betekent dat de rechtbank het beroep voor zover dat is ingediend namens [eiser 2] , [eiser 3] , en [eiser 4] niet -ontvankelijk zal verklaren.
3.1
Namens [eiser 1] is het bezwaarschrift ingediend op 27 oktober 2022. Het college moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
.Omdat er een adviescommissie is ingesteld in de gemeente Noord-Beveland, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [2] Het college heeft de termijn verlengd met 6 weken. Het college had dus uiterlijk op 17 maart 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het college op 27 maart 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken verstreken. De rechtbank ziet dat het college op 6 april 2023 en 7 juni 2023 heeft beslist op een aantal door anderen ingediende bezwaarschriften. Op het bezwaar van [eiser 1] is blijkens de toegezonden beslissingen op bezwaar niet beslist. [eiser 1] is daarmee ontvankelijk in zijn beroep wegens niet tijdig beslissen.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. [eiser 1] heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 18 maart 2023 tot 4 september 2023 en bedraagt € 1442,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is wegens het ontbreken van een juiste machtiging kennelijk niet-ontvankelijk met betrekking tot eisers [eiser 2] , [eiser 3] , en [eiser 4] .
7.1
Het beroep is kennelijk gegrond voor zover het is ingediend namens [eiser 1] . Dat betekent dat [eiser 1] gelijk krijgt, het college de onder 4 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1 berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan [eiser 1] vergoeden en krijgt [eiser 1] ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van [eiser 1] een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend namens [eiser 2] , [eiser 3] , en [eiser 4]
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het is ingediend namens [eiser 1] ;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan [eiser 1] een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1442,-;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan [eiser 1] ;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan [eiser 1] moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 26 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.