ECLI:NL:RBZWB:2023:7636

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
02/081196-23, 02/139659-21 (TUL), 96/198115-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van harddrugs met vrijspraak voor enkele feiten

Op 2 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van verschillende soorten harddrugs. De verdachte, geboren in 1965 en woonachtig in Tilburg, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.R.F. Berte. Tijdens de zitting op 19 oktober 2023 hebben de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, en de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs zoals amfetamine, MDMA en 3-MMC. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze drugs aanwezig had, maar sprak hem vrij van enkele andere feiten, waaronder het zonder registratie in voorraad hebben van ketamine en het verrichten van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van methamfetamine.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank weegt mee dat de verdachte een first offender is en bezig is met het verbeteren van zijn leven, maar ook dat hij eerder is veroordeeld voor een overtreding van de Opiumwet. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen toegewezen en niet-ontvankelijk verklaard in een andere vordering tot tenuitvoerlegging. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/081196-23, 02/139659-21 (TUL), 96/198115-22 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 2 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. M.R.F. Berte, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook zijn de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
feit 1: het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs;
feit 2: het opzettelijk aanwezig hebben van 3-MMC;
feit 3: het zonder registratie in voorraad hebben van ketamine;
feit 4: het verrichten van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van methamfetamine

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 3 bewezen. Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van de drugs en ketamine in de woning van verdachte, de rapporten van het NFI en de bekennende verklaring van verdachte. Van feit 4 vordert de officier van justitie vrijspraak, omdat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat hij het versnijdingsmiddel N-Isopropylbenzylamine voorhanden had en dat daadwerkelijk sprake was van dit middel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de feiten 1 en 2 bewezen kunnen worden. Zij bepleit vrijspraak van feit 3. Op basis van het dossier kan namelijk niet worden vastgesteld dat de ketamine, die in de woning van verdachte is aangetroffen, een geneesmiddel is in de zin van de Geneesmiddelenwet. Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 4, omdat hij niet wist dat hij een versnijdingsmiddel voorhanden had. Verdachte dacht dat hij drugs had gekocht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte amfetamine, 2-CB, MDMA en 3-MMC opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Feit 3
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij zonder registratie 302 gram ketamine in voorraad heeft gehad. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de aangetroffen stof in de woning van verdachte door het NFI positief is getest op ketamine, waarmee volgens het rapport van het NFI (S)-ketamine (esketamine), (R)-ketamine (arketamine) of een mengsel daarvan is bedoeld. In het rapport is verder vermeld dat ketamine vaak in het drugscircuit wordt aangetroffen en dat geneesmiddelen met esketamine HCI in de reguliere geneeskunde onder meer worden gebruikt als verdovingsmiddel bij korte chirurgische ingrepen in het ziekenhuis en als pijnstiller in de ambulance. Materialen met (es)ketamine HCI vallen in de regel onder de bepalingen van de Geneesmiddelenwet. De rechtbank begrijpt uit het rapport dat arketamine niet onder de bepalingen van de Geneesmiddelenwet valt. Nu de aangetroffen ketamine niet nader is onderzocht, kan niet worden bewezen dat deze ketamine een geneesmiddel betreft. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Feit 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat hij het versnijdingsmiddel
N-Isopropylbenzylamine voorhanden had. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 31 mei 2022 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 380 gram amfetamine,
- 2089 pillen 2-CB,
- 214 gram MDMA,
- 365 pillen MDMA,
zijnde amfetamine, MDMA en 2-CB telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 31 mei 2022 te Tilburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad 472 gram, 3-MMC, zijnde 3-MMC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat verdachte dan zijn woning en inkomen kwijtraakt en de geplande detox-opname en EMDR therapie geen doorgang kunnen vinden. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de omstandigheden dat verdachte een first offender is en heeft meegewerkt aan het onderzoek in zijn woning.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk in zijn woning aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs. Volgens verdachte waren alle drugs voor eigen gebruik. Dit acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de grote hoeveelheid drugs die zijn aangetroffen. Bij zo’n hoeveelheid is het aannemelijk dat de woning van verdachte als een opslagplaats voor drugs is gebruikt. Het is algemeen bekend dat harddrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Om die reden wordt ook het aanwezig hebben van een dergelijk grote hoeveelheid drugs gezien als een ernstig feit. Daarnaast gaat de handel in drugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwrichten. Verdachte heeft in deze keten een rol gehad door de drugs in zijn woning op te slaan.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak is het uitgangspunt bij het opzettelijk aanwezig hebben van dergelijke hoeveelheden drugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. De rechtbank weegt echter in strafverzwarende zin mee dat verdachte heeft bijgedragen aan het in stand houden van de drugshandel door zijn woning als opslagplaats voor de drugs te laten gebruiken. Hij heeft hierover ook geen openheid van zaken gegeven. Daar komt nog bij dat verdachte in 2016 al een keer is veroordeeld voor een overtreding van de Opiumwet, waarvoor hij een flinke gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om een grote hoeveelheid drugs in zijn woning op te slaan. In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte zijn leven aan het verbeteren is. Verdachte heeft werk, een inkomen en is in behandeling bij Novadic-Kentron voor zijn verslavings- en traumaproblematiek. Verdachte is ook aangemeld voor een detox-opname en EMDR therapie. Gelet op deze persoonlijke omstandigheden zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 02/139659-21
De officier van justitie heeft bij vordering van 18 september 2023 gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 21 september 2021, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Parketnummer 96/198115-22
De officier van justitie heeft bij vordering van 18 september 2023 gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 14 november 2022, ten uitvoer zal worden gelegd.
Op zitting heeft de officier van justitie gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat de onderhavige feiten zijn gepleegd vóór de datum waarop het vonnis in de zaak met parketnummer 96/198115-22 is gewezen.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3,10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
-
parketnummer 02/139659-21: gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter op 21 september 2021 is opgelegd,
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van twee weken;
-
parketnummer 96/198115-22: verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 november 2023.
Mr. L.W. Louwerse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.