ECLI:NL:RBZWB:2023:7633

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
02/019211-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld door twee of meer verenigde personen tijdens tasjesroof

Op 2 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een tasjesroof. De verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van het samen met een medeverdachte plegen van een tasjesroof op 18 januari 2023 in Breda. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van een scooter fungeerde, terwijl zijn medeverdachte de tas van het slachtoffer, een 73-jarige vrouw, heeft getrokken. Dit leidde tot een val van het slachtoffer, die hierdoor letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij niet op de hoogte was van de tasjesroof, ongeloofwaardig was. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, rekening houdend met de ernst van het feit en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 3.484,39, waarvan € 1.484,39 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding toewijsbaar was, aangezien deze voldoende onderbouwd was en in verband stond met het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/019211-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 oktober 2023, gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak tegen [medeverdachte] (02/019214-23). Op de zitting hebben de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, en de verdediging namens de niet verschenen verdachte hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, samen met een ander, een tasjesroof heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan een tasjesroof. In dat verband wijst hij onder meer op de aangifte, een getuigenverklaring, de geneeskundige verklaring omtrent het letsel en de verklaring van de medeverdachte. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er een tasjesroof gepleegd zou worden, is ongeloofwaardig. [medeverdachte] heeft namelijk verklaard dat hij door verdachte is overgehaald om de tasjesroof te plegen. Deze verklaring wordt ondersteund door de omstandigheden dat verdachte de bestuurder van de scooter was, hij de stoep is opgereden waar op dat moment het [slachtoffer] en haar partner liepen en [slachtoffer] van achteren heeft genaderd. Op het moment dat [medeverdachte] de tas van [slachtoffer] vastpakte, gaf verdachte gas bij en reed door, terwijl [slachtoffer] op de grond viel. Hier komt nog bij dat door [getuige] is gezien dat de kentekenplaat van de scooter op het moment van de roof was afgeplakt. Toen de politie later de scooter in de tuin van verdachte heeft aangetroffen, was de kentekenplaat niet meer afgeplakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde, omdat verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er een tasjesroof zou worden gepleegd. Verdachte ging een stukje rijden met [medeverdachte] en opeens was er een tas.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] door twee personen op een scooter is beroofd van haar tas. Zij liep op dat moment samen met haar man op de stoep. Plotseling reed er een scooter de stoep op, die tussen [slachtoffer] en haar man doorreed. Toen de scooter haar passeerde, trok de bijrijder aan haar tas. [slachtoffer] kwam hierdoor ten val en de twee personen op de scooter gingen ervandoor met haar tas, met onder meer daarin haar telefoon, bankpas en geld.
Op camerabeelden ten tijde van het incident zijn twee personen op een scooter te zien die worden herkend als verdachte en [medeverdachte] . Verdachte bestuurde de scooter. Kort daarna worden verdachte en [medeverdachte] aangetroffen in de woning van verdachte. In de tuin van verdachte wordt een scooter aangetroffen zoals te zien is op de camerabeelden en in een container in de tuin van verdachte wordt de tas van mevrouw [slachtoffer] gevonden.
Verdachte heeft verklaard dat hij en [medeverdachte] weliswaar te zien zijn op de camerabeelden, maar dat hij niet wist dat er een tasjesroof zou worden gepleegd. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
Ten eerste strookt deze verklaring niet met de verklaring van [medeverdachte] dat verdachte hem heeft overgehaald om een tasjesroof te plegen. Ten tweede strookt deze verklaring niet met de bijzondere wijze waarop de scooter ten tijde van de tasjesroof volgens de verklaringen van [medeverdachte] , [slachtoffer] en haar echtgenoot is bestuurd. De bestuurder is volgens die verklaringen de stoep op gereden en is tussen [slachtoffer] en haar echtgenoot doorgereden op het moment dat de tas van [slachtoffer] werd gepakt. Deze gedragingen wijzen erop dat verdachte als bestuurder van de scooter wist dat [medeverdachte] de tas van [slachtoffer] zou proberen te pakken. Hier komt nog bij dat de kentekenplaat van de scooter van verdachte tijdens de tasjesroof was afgeplakt. Toen de politie de scooter later in de tuin van verdachte aantrof, was de kentekenplaat niet meer afgeplakt. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte iets van plan was en dat de scooter niet herkend mocht worden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan een tasjesroof.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 januari 2023 te Breda, op of aan de openbare weg (Dreef) tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een tas (met daarin een ABN-bankpas, een geldbedrag van ongeveer 43 euro, een mobiele telefoon (merk Motorola, type XT1922-3)), toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij verdachte, onverhoeds en met kracht voornoemde tas uit de handen van die [slachtoffer] heeft getrokken waarbij die [slachtoffer] ten val kwam.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie houdt bij het formuleren van zijn eis rekening met de aard en ernst van het feit, dat mede is gelegen in het feit dat het gaat om een kwetsbaar slachtoffer. Daarnaast neemt hij de omstandigheden in aanmerking dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor vermogensdelicten, dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor de tasjesroof. Volgens de reclassering is het recidiverisico hoog en zijn er geen mogelijkheden om dit met toezicht te beperken. Gelet op het voorgaande ziet de officier van justitie geen reden om af te wijken van de richtlijn van het Openbaar Ministerie voor een tasjesroof. Hij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met het feit dat er sprake is van een gelijk aandeel van de beide verdachten en dat dit moet doorklinken in de strafmaat. Daarnaast wijst hij op het feit dat verdachte weliswaar een strafblad heeft, maar dat het de afgelopen vijf jaar relatief rustig is geweest rondom de persoon van verdachte. Ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte verdienen aandacht, waaronder het feit dat hij mantelzorger is voor zijn moeder en een beschadigd verleden heeft. Daarnaast heeft hij financiële problemen en is bij hem sprake van een beperkte gewetensontwikkeling. Het is dan ook niet zo dat verdachte geen verantwoordelijkheid wil nemen, maar dat hij dat niet kan. Gelet op het voorgaande verzoekt de verdediging een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke straf met een proeftijd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft, samen met zijn mededader, een 73-jarige vrouw beroofd van haar tas. Hij was op dat moment de bestuurder van de scooter en zijn mededader zat achterop. Op de stoep liep het [slachtoffer] met haar man. Verdachte reed de stoep op, reed vervolgens tussen [slachtoffer] en haar man door en bij het passeren van [slachtoffer] trok zijn mededader aan haar tas. Hierdoor kwam [slachtoffer] op de grond terecht en heeft zij breuken in haar beide handen opgelopen. Uit de vordering van [slachtoffer] blijkt dat het aannemelijk is dat zij te maken krijgt met functionele beperkingen en blijvende invaliditeit aan beide handen. Het kan niet anders dan dat het handelen van verdachte een grote impact op [slachtoffer] heeft gehad. Het moet voor haar een zeer angstige gebeurtenis zijn geweest. Dit soort overvallen veroorzaken daarnaast ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. De tasjesroof werd gepleegd op de openbare weg, zodat ook voorbijgangers hiermee geconfronteerd hadden kunnen worden. Verdachte heeft kennelijk enkel zijn eigen gewin voor ogen gehad en heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen en lichamelijke integriteit.
Naast de ernst van het feit, heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij al meerdere keren is veroordeeld voor vermogensdelicten. Ook houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de houding van verdachte. Hij heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn aandeel in de tasjesroof. Verdachte is zelfs niet op de zitting verschenen, terwijl aanwezig zijn bij de inhoudelijke behandeling van de zaak als schorsingsvoorwaarde aan hem is opgelegd. Het feit dat is aangevoerd dat verdachte geen verantwoordelijkheid zou kunnen nemen, volgt de rechtbank niet onder meer gelet op hetgeen met hem in het kader van de schorsing is besproken.
Verder houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsrapport van 12 mei 2023, waaruit volgt dat bij verdachte sprake is van problemen op alle leefgebieden. De reclassering ziet zijn middelengebruik, financiën, sociaal netwerk en houding als direct delict-gerelateerd. Er is een patroon zichtbaar waarin verdachte vermogensdelicten pleegt om extra inkomsten te krijgen. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Verdachte staat echter niet open voor interventies binnen het forensisch kader, omdat hij geen bemoeienis wenst. Gezien zijn pro-criminele houding en het ontbreken aan motivatie om mee te werken, verwacht de reclassering dat interventies binnen het forensisch kader niet zullen bijdragen aan het verminderen van het recidiverisico. De reclassering adviseert daarom een straf aan verdachte op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak wordt voor een straatroof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur opgelegd. De rechtbank is vanwege de ernst van het feit, de houding van verdachte en zijn strafblad van oordeel dat die duur in dit geval bepaald substantieel dient te zijn.
Alles overziend vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. Zij legt verdachte een gevangenisstraf van twaalf maanden op met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.484,39, waarvan
€ 1.484,39 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar. De schade is niet betwist door de verdediging en is voldoende onderbouwd. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Bovendien komt het schadebedrag de rechtbank niet onredelijk voor.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Verdachte hoeft niet meer te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.484,39, waarvan € 1.484,39 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 3.484,39 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 44 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 november 2023.