ECLI:NL:RBZWB:2023:7627

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
02-010602-23 (zaak A), 15-195176-22 (zaak B), 13-256878-22 (zaak C) en 21-005641-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdrecht. Bevoegdheid rechtbank. Veroordeling voor een gewapende overval, poging tot afpersing en brandstichting. Oplegging van een jeugddetentie van één jaar en de PIJ-maatregel.

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor een gewapende overval, poging tot afpersing en brandstichting. De feiten vonden plaats in augustus en juli 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten op 1 augustus 2022 een gewapende overval heeft gepleegd op een bedrijf, waarbij slachtoffers met vuurwapens zijn bedreigd en goederen zijn afgenomen. Daarnaast heeft de verdachte op 2 augustus 2022 geprobeerd een slachtoffer af te persen en op 15 juli 2022 brand gesticht. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling toegewezen en de verdachte een jeugddetentie van één jaar opgelegd, alsook de PIJ-maatregel. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij immateriële schadevergoeding is toegekend aan de slachtoffers van de overval. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gezien zijn gedragsstoornissen en de noodzaak voor behandeling in een gesloten setting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-010602-23 (zaak A), 15-195176-22 (zaak B), 13-256878-22 (zaak C) en 21-005641-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 2 november 2023
in de strafzaak tegen de ten tijde van de feiten minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ( [land] ),
ingeschreven op het [adres 1] ,
verblijvende in forensisch centrum [verblijfsadres] .
raadsvrouw mr. S. Makhloufi, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 5 oktober 2023 en 19 oktober 2023, waarbij de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Deze zaken worden hierna aangeduid als zaak A respectievelijk zaak B en zaak C.
Het onderzoek ter terechtzitting is formeel gesloten op 19 oktober 2023.

2.De tenlasteleggingen

De tenlastelegging in zaak A is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
ter zake van zaak A
samen met een of meer medeverdachten op 1 augustus 2022 een overval heeft gepleegd, waarbij zij met een vuurwapen hebben gedreigd;
ter zake van zaak B
zich samen met een of meer medeverdachten op 2 augustus 2022 schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] (feit 1) en poging tot afpersing van hem (feit 2);
ter zake van zaak C
op 14 en 15 juli 2022 brand heeft gesticht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De advocaat heeft voor de zitting aangekondigd zich te verzetten tegen voeging van de drie zaken en ook te gaan bepleiten dat de rechtbank onbevoegd zou zijn in zaak B. Ter zitting heeft zij alleen een preliminair verweer gevoerd inzake de onbevoegdheid van de rechtbank inzake zaak B. Zij vindt ten eerste dat de pleegplaats leidend is en dat het op de tweede plaats zo is dat nu de medeverdachte elders wordt berecht het niet anders kan in deze complexe zaak dan dat die rechtbank ook de zaak tegen haar cliënt gaat behandelen. In de derde plaats verwacht ze dat haar cliënt zeker zal worden vrijgesproken voor deze zaak en dat voeging haar cliënt enorm zal benadelen omdat als gevolg van de voeging in geval van een vrijspraak geen vergoeding van schade als bedoeld in artikel 533 Wetboek van Strafvordering zal kunnen volgen. De officier van justitie acht de rechtbank bevoegd.
De rechtbank acht zich bevoegd en heeft dit als volgt gemotiveerd. De rechtbank kan niet vooruit lopen op een oordeel over het al dan niet vrijspreken van verdachte in zaak B. Mogelijk zou de rechtbank – indien de rechtbank tot een vrijspraak zou komen – alsnog zaak B kunnen afsplitsen. De medeverdachte in zaak B is meerderjarig en de vervolging tegen hem is nog niet aangevangen. De rechtbank hoeft daarom niet met mogelijke deelneming en de gevolgen daarvan rekening te houden. Een efficiënte rechtspleging pleit voorts juist voor gevoegd behandelen. Ten slotte acht de rechtbank het in het belang van verdachte dat alle tegen hem lopende strafzaken ineens worden afgedaan. Op grond van artikel 2 en 6 Wetboek van Strafvordering acht de rechtbank zich bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
zaak A
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daarbij op de aangiftes van de slachtoffers en hun verklaringen bij de rechter-commissaris, verklaringen van getuigen, de beelden van de beveiligingscamera’s en het feit dat op de telefoon van verdachte beelden zijn aangetroffen van de overval bij [benadeelde] . Dit vraagt om uitleg en die heeft verdachte niet gegeven. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zijn telefoon (en ook zijn kleding) uitleende aan anderen acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Verder heeft een van de daders ter plekke een bekertje drinken uit de automaat gehaald en daaruit gedronken. Op dit bekertje is DNA van verdachte aangetroffen. Het verweer van de verdediging snijdt geen hout, aldus de officier van justitie.
zaak B
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is een aangifte. Verbalisanten hebben in de nek van het slachtoffer een striem waargenomen en zij schrijven ook over de emoties die zijn gezien bij het slachtoffer en zijn ouders. Op de jas van het slachtoffer is aan de achterkant DNA van verdachte gevonden, hetgeen overeenkomt met de verklaring van het slachtoffer dat hij in de auto naar achteren is getrokken. De bankpas van het slachtoffer is aangetroffen in de auto en ook is een jerrycan aangetroffen waarover het slachtoffer heeft verklaard dat hij daarmee is bedreigd. Aan het alibi van verdachte dat hij die nacht op zijn kamer op de woongroep was hecht de officier van justitie weinig waarde. Er is genoeg bewijs om te komen tot een bewezenverklaring.
zaak C
De officier van justitie acht de onder feit 2 tenlastegelegde brandstichting wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Hij heeft vrijspraak gevorderd voor feit 1, omdat niet valt uit te sluiten dat deze brand door iemand anders is aangestoken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
zaak A
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is onderzoek gedaan naar de kleding en schoenen van verdachte in vergelijking met de kleding en schoenen van de dader op de beelden. Dat er overeenkomsten zijn houdt niet in dat het om dezelfde kleding en/of schoenen gaat. Deze kleding en schoenen worden door veel personen gedragen. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij zijn kleding en schoenen ook wel eens uitleende, hetgeen wordt bevestigd door de begeleider van de woongroep. Op basis van het kledingonderzoek kan daarom niet worden vastgesteld dat de kleding en schoenen van verdachte dezelfde zijn als die gedragen worden op de beelden.
Weliswaar is DNA van verdachte op een beker aangetroffen, maar dit is slechts een geringe hoeveelheid. Er is echter op die beker ook een grotere hoeveelheid DNA van twee onbekende personen aangetroffen. In de beleving van de verdediging zou er meer DNA-materiaal van verdachte moeten zijn aangetroffen als hij daadwerkelijk uit die beker had gedronken. Hoe het DNA van verdachte op die beker terecht is gekomen is voor verschillende uitleg vatbaar. Niets is zo beweeglijk als een beker. Deze beker kan op verschillende momenten in verschillende omstandigheden op verschillende manieren met verdachte in contact zijn gekomen.
Op de foto in het dossier is slechts een beperkt deel van het gezicht van de dader te zien. Dit is onvoldoende om te constateren dat verdachte betrokken is bij de overval. Verdachte herkent zichzelf ook niet op deze foto.
Dan zijn er nog de zendmastgegevens van de telefoon van verdachte in de omgeving van de overval, maar dat wil niet zeggen dat verdachte bij die overval is geweest. Niets is zo beweeglijk en overdraagbaar als een mobiele telefoon. Verdachte heeft op zitting ook verklaard dat hij deze wel eens uitleende. Eerder tijdens het verhoor in een andere zaak heeft hij wel verklaard dat hij dit nooit had gedaan maar toen voelde hij een enorme druk vanuit de politie en heeft hij slechts verklaard wat hij dacht dat de politie van hem verwachtte. Hij heeft ook meerdere telefoons in zijn bezit. Er zijn geen andere bewijsmiddelen die verdachte linken aan de overval dan de beelden van de overval die zijn aangetroffen op zijn telefoon. Er is echter geen bewijs dat het verdachte is geweest die deze beelden heeft gemaakt.
De rechtbank begrijpt dat de verdediging het volgende verweer heeft gevoerd voor het geval de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte bij de overval betrokken is geweest.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Volgens de verdediging is sprake van medeplegersexces (naar de rechtbank begrijpt: een situatie waarin aanvankelijk mogelijk sprake is geweest van een gezamenlijk opzet op ieders bijdrage aan het bewezenverklaarde, maar waarin later een medepleger verder ging dan waarmee verdachte vooraf rekening had kunnen houden). De verdediging voert voorts aan dat de forse rustige jongen (dit zou verdachte zijn) volgens de verklaringen van aangevers niet heeft meegekregen wat er buiten zijn aanwezigheid in de kantine en in de kluisruimte is gebeurd. Er is dus niet sprake van medeplegen van alle handelingen.
zaak B
De verdediging is van mening dat voor beide feiten niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Het is voor de verdediging overduidelijk dat het slachtoffer een valse aangifte heeft gedaan. Een motief kan worden gevonden in het feit dat het slachtoffer eerder betrokken is geweest bij een diefstal en daarvoor verdachte wil laten opdraaien. Door verdachte wordt de ontvoering en het geweld ontkend. Het slachtoffer is bij de rechter-commissaris gehoord en daar heeft hij op belangrijke punten een andere verklaring afgelegd dan bij de politie. De [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte er die nacht niet bij was. Uit de mail van de woongroep blijkt dat verdachte op 1 augustus 2022 voor 23:00 uur binnen was en dat hij de volgende dag om 12:25 uur voor het eerst weer naar buiten gaat. Verdachte heeft verklaard dat hij toen is opgehaald door [medeverdachte] en dat zij telefoons gingen ophalen. Dat het om telefoons ging blijkt ook uit het uitgewerkte 112-gesprek.
Voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte op de jas van het slachtoffer en de handschoen heeft de raadsvrouw als alternatief scenario aangevoerd dat het slachtoffer zijn jas heeft uitgedaan en dat verdachte vervolgens in contact is geweest met deze jas. Voor wat betreft het DNA op de handschoen is het niet onaannemelijk dat verdachte het slachtoffer een boks heeft gegeven.
zaak C
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de onder 1 tenlastegelegde brandstichting, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde brandstichting heeft zij geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
zaak A
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 augustus 2022 om 06:25 uur komt aangever [slachtoffer 2] aan op zijn werk, te weten [benadeelde] B.V. (hierna: [benadeelde] ), te [plaats] . Wanneer hij bij de deur van de portocabin is, ziet hij twee personen met een bivakmuts en vuurwapens in hun hand op hem af komen rennen. Aangever wordt gedwongen naar binnen te gaan waar ook aangeefster [slachtoffer 3] zich bevindt. Beide daders roepen om camerabeelden waarbij zij hun pistolen richten op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en hen bedreigen met de dood. [slachtoffer 2] is geschopt terwijl hij op de grond ligt en een van de daders heeft de loop van een vuurwapen in de mond en tegen de schaamstreek en het hoofd van [slachtoffer 3] geduwd. Ook is door een van de daders een bekertje kokend water over de schouder en rug van [slachtoffer 3] gegoten. Als later aangever [slachtoffer 4] binnen komt wordt ook hij overmeesterd door beide daders en bedreigd met de vuurwapens. [slachtoffer 4] weet op enig moment te ontkomen en rent naar buiten gevolgd door de beide daders. De daders zijn vervolgens in een auto gestapt en weggereden. Tijdens de overval zijn een toegangspas, gsm’s, geld, een bankpas en een computerkast weggenomen en/of afgegeven.
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 2] aankomt op het terrein van [benadeelde] . Bij het hekwerk staan twee personen. Zij rennen met een vuurwapen gericht op [slachtoffer 2] naar [slachtoffer 2] toe als hij de toegangsdeur opent. [slachtoffer 2] wordt vastgepakt, tegen de muur geduwd en bedreigd met een vuurwapen door verdachte 2. Vervolgens wordt hij onder bedreiging van het vuurwapen door verdachte 1 naar de kantine gedwongen. Verdachte 1 richt het vuurwapen op [slachtoffer 2] als hij op de grond ligt. Ook [slachtoffer 3] moet op de grond gaan liggen. Verdachte 2 staat bij de deur. Verdachte 1 blijft alleen met [slachtoffer 3] en belet haar om de ruimte te verlaten door het vuurwapen op haar te richten en haar vast te pakken. [slachtoffer 4] rent op enig moment het [benadeelde] terrein af gevolgd door verdachte 2 en ook verdachte 1 loopt naar hem toe. Even later stappen verdachte 1 en 2 in een personenauto die wordt bestuurd door een derde persoon.
Tussenconclusie
Op basis van de verklaringen van de aangevers en de camerabeelden acht de rechtbank bewezen dat de daders [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben bestolen dan wel afgeperst (terwijl ze om camerabeelden kwamen) door middel van de geweldshandelingen zoals deze zijn tenlastegelegd. Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte 1 en 2 leidt de rechtbank af uit het gezamenlijk opwachten en benaderen van [slachtoffer 2] met vuurwapens op hem gericht, de manier waarop is geprobeerd om de camerabeelden afhandig te maken, het gezamenlijk overmeesteren van [slachtoffer 4] , het afwisselen van elkaar tijdens de overval en het gezamenlijk vluchten in een auto. De rechtbank acht hiermee het medeplegen wettig en overtuigend bewezen ook al hebben beide verdachten niet precies dezelfde handelingen verricht en is een verdachte agressiever geweest dan de andere.
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte één van de medeplegers is geweest van de overval. De rechtbank overweegt als volgt.
Bij verdachte is op 2 augustus 2022 in het kader van een ander onderzoek (zaak B) een telefoon in beslag genomen, waarvan verdachte heeft verklaard dat dit zijn telefoon is die hij pas enkele dagen in zijn bezit had en niet uitgeleend had. Uit een analyse van de veiliggestelde gegevens van deze telefoon volgt dat op 1 augustus 2022 om 07:34:39 uur in deze mobiele telefoon de locatie coördinaten van een draadloos netwerk, waarmee de onderzochte telefoon verbinding had gemaakt, aan de [adres 3] in [plaats] werden geregistreerd. Verder volgt uit de mastgegevens dat deze telefoon op 1 augustus 2022 om 08:00:23 uur heeft aangestraald op een zendmast gelegen aan de Randweg Noord te [plaats] . De plaats delict (gelegen aan de [adres 3] te [plaats] ) en de vluchtroute die door de daders zou zijn afgelegd vallen binnen het dekkingsgebied van deze zendmast. De overval vond op 1 augustus 2022 plaats tussen 06:25 uur en 07:32 uur. Tot slot zijn op de telefoon van verdachte videofragmenten aangetroffen die door een van de daders zijn gemaakt van de overval.
Verdachte heeft voor het eerst ter terechtzitting verklaard dat hij zijn telefoon, waarvan hij bij de rechter-commissaris heeft gezegd dat hij die een paar dagen daarvoor had gekocht of gekregen, ook wel eens uitleende en dat hij niet uitsluit dat hij zijn telefoon ook die dag heeft uitgeleend, maar aan wie wil hij niet zeggen. Van enige concrete en verifieerbare verklaring van de zijde van verdachte is dan ook geen sprake. De rechtbank stelt met betrekking tot dat verweer voorop dat er van de verdediging meer mag worden verwacht dan de enkele stelling dat verdachte zijn telefoon uitleende. Dit bewijs vraagt om meer uitleg dan alleen een ontkenning. Aan de aannemelijkheid van het door de verdediging geschetste scenario doet afbreuk dat verdachte pas ter terechtzitting met dat scenario is gekomen. Daar komt ook nog bij dat er ook ander bewijs voorhanden is op basis waarvan verdachte als één van de daders kan worden aangemerkt.
De aangevers hebben verklaard dat één van de daders een bekertje water uit de drankenautomaat heeft genomen en uit dat bekertje heeft gedronken. Het bekertje heeft hij vervolgens op de tafel gezet, waar het korte tijd later door de politie is aangetroffen. Een van de aangevers heeft verder verklaard dat de bekertjes uit de automaat komen. Op het bekertje, dat is voorzien van het logo en de bedrijfsnaam van [benadeelde] , is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan verdachte een van de mogelijke donoren is. De bewijskracht is meer dan 1 miljard keer. Verdachte heeft verklaard dat hij niet in [plaats] is geweest en heeft verder ook geen concrete en verifieerbare verklaring gegeven voor het feit dat zijn DNA op de beker is aangetroffen.
Conclusie
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage en de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, van oordeel
dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte één van de daders bij de overval was. Hiermee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
zaak B
De rechtbank leest de tenlastelegging zo dat wat tenlastegelegd is onder 1 ziet op wat er in de nacht van 1 op 2 augustus 2022 zou hebben plaatsgevonden en het onder 2 tenlastegelegde op wat er op 2 augustus 2022 overdag zou zijn gebeurd.
Vrijspraak feit 1
Het [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in de nacht van 1 op 2 augustus 2022 door onder andere verdachte van zijn vrijheid is beroofd en is mishandeld, omdat verdachte en zijn medeverdachte geld wilden dat hij zou hebben gestolen. Verdachte heeft dit ontkend en heeft verklaard dat hij in de nacht van 1 op 2 augustus 2022 op zijn kamer op de woongroep was. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de verdediging gewezen op het e-mailbericht van de woongroep waar hij destijds verbleef waarin wordt bevestigd dat op camerabeelden is te zien dat verdachte op 1 augustus 2022 voor 23:00 uur binnen komt en pas op 2 augustus 2022 om 12:00 uur zijn kamer uitkomt en vervolgens om 12:25 uur naar buiten gaat. Nu uit het dossier niet blijkt dat deze camerabeelden door de politie zijn bekeken en ook niet is onderzocht of er een mogelijkheid is dat verdachte buiten het zicht van de camera’s het gebouw heeft verlaten, kan niet worden vastgesteld dat hij die nacht niet op zijn kamer was. Daar komt nog bij dat het slachtoffer bij de politie heeft verklaard dat verdachte betrokken was bij de ontvoering, maar dat hij later bij de rechter-commissaris desgevraagd heeft verklaard dat hij dit niet 100% zeker weet. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij die nacht samen was met het slachtoffer, maar dat verdachte daar niet bij was.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de ontvoering van het slachtoffer. Zij zal hem dan ook van het onder 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Door de verdediging is betoogd dat [slachtoffer 1] een valse aangifte heeft gedaan en wordt dus de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer betwist. Om vast te stellen of verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer af te persen, is van belang of de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat dat het geval is, in ieder geval voor zover de verklaringen van het slachtoffer zien op wat er vanaf het middaguur heeft plaatsgevonden. Die verklaringen zijn, in ieder geval voor zover de verklaringen van het slachtoffer zien op wat er vanaf het middaguur heeft plaatsgevonden, consistent en vinden daarnaast steun in andere bewijsmiddelen. Het door de verdediging genoemde motief van het slachtoffer om een valse aangifte tegen verdachte te doen is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Het slachtoffer heeft op 2 augustus 2022 in de middag samen met verdachte en [medeverdachte] in een auto gezeten. Dit wordt door verdachte niet ontkend. Op 2 augustus 2022 heeft de vader van het slachtoffer namens hem aangifte gedaan. Het slachtoffer is diezelfde dag door een verbalisant gehoord. Hij was daarbij emotioneel en moest huilen. Hij heeft onder andere verklaard dat hij van verdachte en de medeverdachte in een auto moest stappen en dat zij naar een park zijn gereden. In het park heeft verdachte hem klappen en een aantal kopstoten gegeven en werd er onder andere gedreigd dat ze hem / zijn huis in brand zouden steken. Daarbij toonden de daders een zwarte jerrycan. Hij moest weer in de auto gaan zitten op de passagiersstoel. Verdachte, die achter hem zat, pakte hem vast aan de capuchon van zijn jas en trok hem naar achteren. Hij deed dit zo hard dat het slachtoffer geen adem kon krijgen. Vervolgens zijn zij naar de woning van het slachtoffer gereden. Het slachtoffer heeft zijn verklaring in grote lijnen herhaald bij de rechter-commissaris.
Door de verbalisant die het slachtoffer op 2 augustus 2022 heeft gehoord wordt gezien dat het slachtoffer striemen in zijn hals heeft. Verder is in de auto waarin verdachte en zijn medeverdachte reden op de achterbank een zwarte jerrycan aangetroffen.
Op de achterzijde van de jas van het slachtoffer ter hoogte van de kraag en de buitenkant van de voor- en achterzijde van de capuchon is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen: verdachte, het slachtoffer en een onbekend gebleven persoon. De bewijskracht is meer dan 1 miljard keer. Op de binnenrand aan de voorzijde van de capuchon is DNA-materiaal aangetroffen van verdachte en het slachtoffer.
De verdediging heeft niet betwist dat het DNA-profiel op de jas van verdachte afkomstig is, maar stelt dat dit niet betekent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft een mogelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van het DNA op de jas van het slachtoffer, te weten dat het slachtoffer zijn jas heeft uitgedaan en dat verdachte daarmee in contact is gekomen toen hij achterin de auto zat. Verdachte zelf heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat zijn DNA op de jas van het slachtoffer is aangetroffen. De rechtbank verwerpt het alternatieve scenario en overweegt daartoe als volgt.
Het DNA van verdachte is aangetroffen op de plaatsen waar het slachtoffer zegt dat verdachte de jas vastpakte toen hij deze naar achteren trok. De rechtbank acht het alleen al daarom onwaarschijnlijk dat verdachte de jas precies op die plekken zou hebben aangeraakt op het moment dat deze op de achterbank lag. Ook hier doet aan de aannemelijkheid van het door de verdediging geschetste scenario afbreuk dat de verdediging pas ter terechtzitting met dat scenario is gekomen. Het is veel waarschijnlijker dat de sporen van verdachte op de jas zijn aangetroffen omdat hij deze heeft vastgepakt toen het slachtoffer hem nog aan had en hij hem wilde beletten om de auto uit te vluchten. Ook de medeverdachte en de aangever hebben niets verklaard over het uitdoen van de jas door aangever. Het door verdachte aangevoerde alternatieve scenario vindt de rechtbank dus ongeloofwaardig.
Gelet op het vorenstaande vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander [slachtoffer 1] heeft geprobeerd af te persen.
zaak C
Feit 1
De rechtbank is van oordeel, zoals ook door de officier van justitie gevorderd en door de verdediging betoogd, dat de in zaak C onder 1 tenlastegelegde brandstichting niet wettig en overtuigend bewezen is. Verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 juli 2022 brand heeft gesticht bij een gebouw aan de [adres 2] in Amsterdam.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
zaak A
op 1 augustus 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van enige goederen, te weten een toegangspas en een GSM, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen GSM en 20 euro en een bankpas en een computerkast geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of [benadeelde] B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, vuurwapens, op die [slachtoffer 2] heeft gericht, en die [slachtoffer 2] heeft geschopt en die [slachtoffer 2] een kogel heeft getoond en dreigend de woorden heeft toegevoegd “camerabeelden. Ik wil die kanker camerabeelden” en “als ik die beelden niet heb dan maak ik jou dood en dan ga ik zelf ook dood.” en “we schieten je dood”,
en
vuurwapens, op die [slachtoffer 3] heeft gericht, en de loop van een vuurwapen, in de mond en tegen de schaamstreek en het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geduwd, en een kogel heeft getoond en die [slachtoffer 3] dreigend de woorden heeft toegevoegd “als we ze niet krijgen dan
schieten we” en “je zegt me nu waar de camerabeelden zijn, anders maak ik je kinderen, je kleinkinderen af” en “ik moet geld” en heet water over de rug van die [slachtoffer 3] te gieten,
en
vuurwapens, op die [slachtoffer 4] heeft gericht, en dreigend de woorden heeft toegevoegd “waar zijn de camerabeelden” en/of “loop me niet te fucken” en/of “we gaan je/iedereen
kapotschieten.”;
zaak B
2
op 2 augustus 2022 te Alkmaar en/of elders in Nederland, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte
van een geldbedrag van 7000 euro, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die [slachtoffer 1] ,
welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn medeverdachte
- die [slachtoffer 1] in de auto hebben rond gereden en gebracht naar een voor die [slachtoffer 1] onbekend buitengebied en
- tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij 7.000 euro moest afgeven en dat hij anders in brand zou worden gestoken en daarbij die [slachtoffer 1] een jerrycan heeft/hebben getoond en
- die [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen heeft geslagen en een kopstoot heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak C
2
op 15 juli 2022 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht aan een gebouw, gelegen aan het [adres 2] te Amsterdam, immers heeft verdachte een jerrycan met een onbekend gebleven brandbare vloeistof leeggegooid tegen de roldeur en een spoor getrokken van 5 tot 10 meter en vervolgens deze onbekend gebleven brandbare vloeistof aangestoken ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd pand en de rolluiken zijn verbrand en beschadigd, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in dit pand aanwezige goederen en de naastgelegen panden/percelen te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Als gevolg van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is na de vijfde regel van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde weggevallen de zin ‘welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn medeverdachte’. De rechtbank herstelt deze omissie en leest de tenlastelegging zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Sommige zaken vragen om uitleg en die heeft hij niet gegeven. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte behandeld moet worden, maar dat niet kan worden volstaan met het alleen opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel). Hij heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van één jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd, gelet op het advies van de deskundigen, aan verdachte de PIJ-maatregel op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat zij het belangrijk vindt dat verdachte behandeling krijgt voor zijn problematiek. Zij heeft verzocht geen PIJ-maatregel op te leggen. Verdachte wil die maatregel niet. En de verdediging begrijpt niet waarom de deskundigen alleen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geschikt vinden terwijl eerder een ambulante behandeling voldoende werd geacht. Verdachte heeft goed meegewerkt aan alle voorwaarden voor zover hij daartoe in staat is gesteld. Ambulante behandeling is buiten schuld van verdachte niet van de grond gekomen. Dit heeft hij eerder laten zien en ook op zitting is gebleken dat hij openheid kan en wil geven, zoals onder andere blijkt uit het perspectiefplan dat naderhand is toegezonden en uit de bekentenis door verdachte in zaak C. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling en begeleiding door de jeugdreclassering. De verdediging heeft verzocht dit laatste aan verdachte op te leggen om een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte te bevorderen. Daarnaast is het opleggen van de leerstraf Tools4U (Verlengd Plus) wenselijk. De verdediging denkt aan een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden ambulante behandeling en de bijzondere voorwaarden die door de Raad in november 2022 zijn geadviseerd. De voorwaarden kunnen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende geweldsdelicten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Hij heeft op een industrieterrein een brandbare vloeistof tegen een roldeur van een magazijn gegoten, daarmee een spoor van de roldeur vandaan getrokken en dit vervolgens in brand gestoken. Daarna is hij weggegaan. In korte tijd is het vuur snel groter geworden. Het pand is door de brand zwaar beschadigd geraakt en spullen die in het pand stonden zijn beschadigd of vernietigd. Door de brand ontstond een gevaarlijke situatie voor de gebouwen ernaast.
Verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Het feit dat verdachte door de brand ook is geschrokken en naar eigen zeggen zelf 112 heeft gebeld, maakt dit niet anders. Evenmin dat verdachte op zitting heeft gezegd in opdracht van een ander te hebben gehandeld. Daarover heeft hij niets anders willen vertellen dan dat hij voor deze brandstichting door derden is benaderd en heeft geaarzeld of hij dat wel moest doen.
Verder heeft hij samen met een ander of anderen in de vroege ochtend een gewelddadige overval gepleegd op medewerkers van busmaatschappij [benadeelde] . De verdachten hebben een medewerker van het bedrijf buiten opgewacht en toen hij naar binnen wilde gaan, aangevallen en naar binnen geduwd. De medewerker en een al aanwezige collega zijn bedreigd met vuurwapens en over de schouder en rug van een van de slachtoffers is kokend water gegoten. Een medewerker is gedwongen een derde medewerker te overtuigen eerder te komen. Deze kwam vervolgens nietsvermoedend binnen en werd vervolgens ook aangevallen en bedreigd met vuurwapens.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een heftige overval met grof geweld tegen de slachtoffers. Hij heeft daarmee laten zien geen respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van de slachtoffers en de eigendommen van andere personen. De slachtoffers zijn in de vroege ochtend op hun werk, een voor hen veilige en vertrouwde omgeving, overvallen. Zij zijn daarbij – onder meer – onder schot gehouden met vuurwapens. Deze beangstigende situatie heeft een uur geduurd en is pas ten einde gekomen toen een van de slachtoffers met gevaar voor eigen leven uit de portocabin weg is gelopen. De slachtoffers van zo’n overval krijgen vaak te maken met de psychische gevolgen die nog geruime tijd na het voorval hun leven zullen beïnvloeden. Dat dit ook in deze zaak zo is geweest blijkt wel uit de namens de slachtoffers ter terechtzitting voorgelezen verklaringen. De overval is zeer beangstigend geweest voor hen. De overval heeft niet alleen impact gehad op de levens van de slachtoffers, maar ook op die van hun gezinnen en op de andere medewerkers van het bedrijf. De verdachten hebben niet gekregen waar zij voor kwamen waardoor de slachtoffers en ook andere medewerkers van [benadeelde] lange tijd bang zijn geweest dat de daders terug zouden komen.
Al een dag later heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing van [slachtoffer 1] . Ook hier heeft verdachte laten zien totaal geen respect te hebben voor de persoonlijke integriteit van het slachtoffer.
Daarnaast draagt het handelen van verdachte bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan, hetgeen de rechtbank zorgen baart. Daar komt bij dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, dat er in het geheel geen zicht is gekomen op hoe het zover heeft kunnen komen en wat er voor nodig is om herhaling in de toekomst te voorkomen. Hoewel verdachte over de brandstichting een bekennende verklaring heeft afgelegd, heeft hij ook hier niet het achterste van zijn tong laten zien en ontbreekt ook hier bij de rechtbank elk inzicht hoe verdachte tot die brandstichting is gekomen. Ook dit baart de rechtbank grote zorgen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in 2022 ook al is veroordeeld voor geweldsdelicten, te weten een poging afpersing in vereniging en een poging diefstal met geweld in vereniging en dat hij nog in de proeftijd van deze veroordeling liep ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Verdachte is daarmee een recidiverende geweldpleger.
Om meer inzicht in de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte te krijgen, is verdachte onderzocht door dr. [psychiater] , kinder- en jeugdpsychiater, en drs. [psycholoog] , kinder- en jeugdpsycholoog. Het onderzoek heeft zich alleen gericht op de overval op [benadeelde] . Het rapport dat door de deskundigen is opgemaakt bevat onder meer de volgende overwegingen en conclusies.
Door de deskundigen is vastgesteld dat bij verdachte, vanwege de antisociale gedragingen die hij de afgelopen jaren heeft laten zien, sprake is van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersing- of andere gedragsstoornis (hierna: gedragsstoornis). Daarnaast is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische kenmerken. Deze stoornissen zijn ontstaan door onveiligheid, verwaarlozing, trauma en pedagogische en affectieve tekorten in de gezinssituatie. De hierdoor ontstane hechtingsproblemen hebben waarschijnlijk een rol gespeeld in de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte. Hij heeft weinig structuur en begrenzing gekregen. Verdachte stelt zich egocentrisch op. Hij staat in de overlevingsstand. Rond zijn elfde à twaalfde jaar ontstonden gedragsproblemen, waarbij hij respectloos en zelfbepalend was. Hij kwam toen ook in contact met de politie.
Verdachte laat weinig van zichzelf zien. Hij kan zich onvoldoende inleven in de eigen innerlijke wereld en die van anderen. Zijn empathisch vermogen is beperkt en zijn geweten gebrekkig. Verdachte probeert de situatie in de hand te houden door zijn antisociale gedrag te ontkennen of kleiner te maken en door te manipuleren. Hij erkent zijn eigen aandeel niet en zegt geen hulp nodig te hebben. Hij doet alsof er geen problemen zijn, lost deze niet op en vraagt over het algemeen ook geen hulp aan anderen. Tijdens het onderzoek wordt gezien dat verdachte een sterke neiging heeft tot sociaal-wenselijk gedrag.
De gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Het is aannemelijk dat de gedragingen van verdachte werden beïnvloed door de vastgestelde pathologie. Echter, omdat het tenlastegelegde niet met hem kon worden besproken hebben de deskundigen geen informatie gekregen over zijn motieven, en emoties of gedachten voorafgaand aan en tijdens het tenlastegelegde feit. Zij kunnen geen advies geven met betrekking tot de mate van toerekenbaarheid.
De inschatting van de kans op een nieuw geweldsdelict is hoog. Hoewel er beperkte mogelijkheden tot behandeling worden gezien wordt ook geconstateerd dat de persoonlijkheid van verdachte nog niet is verhard. Er zijn nog ontwikkelingsmogelijkheden en deze moeten hem naar mening van de deskundigen ook geboden worden. Verdachte heeft behandeling nodig gericht op het bijsturen van zijn antisociale gedrag, zijn mentaliserende vermogen en empathische vermogens. Daarbij moet ook aandacht zijn voor traumatische gebeurtenissen in zijn vroege kinderjaren en hechtingsproblematiek. Ook een gedetailleerde delictanalyse is van belang om de kans op herhaling te verminderen. De grootste uitdaging ligt waarschijnlijk in de mogelijkheden van verdachte om mee te werken aan de therapie. Een lange adem wordt noodzakelijk geacht om resultaat bereiken. Vanuit zijn problematiek heeft hij weinig zicht op zijn eigen problematiek en is het voor hem moeilijk om een behandelaar toe te laten. Indien mogelijk is het belangrijk dat ook het gezinssysteem bij de behandeling wordt betrokken.
De deskundigen komen tot de conclusie dat een dergelijk, langdurig behandeltraject alleen plaats kan vinden in een gesloten, justitiële setting. Een ambulant behandelkader wordt door de deskundigen als ontoereikend gezien, omdat de kans groot is dat verdachte in een ambulante setting niet zal kunnen meewerken aan behandeling en zich zal onttrekken. Hij heeft de neiging om een sociaal-wenselijk beeld van zichzelf te laten zien en is onvoldoende gemotiveerd voor behandeling. Hij heeft weliswaar bij eerdere interventies laten zien dat hij zich kan houden aan bepaalde voorwaarden, maar een echte gedragsverandering wordt niet gezien. Gezien de ernst van de problematiek, in combinatie met het hoge risico op gewelddadig gedrag, wordt een langdurige, residentiële behandeling binnen het juridisch kader van een PIJ-maatregel noodzakelijk gevonden. Op die manier wordt de behandeling het best gewaarborgd.
Tijdens de zitting hebben de deskundigen hun conclusies en advies toegelicht. De problematiek van verdachte is ernstiger geworden sinds een psycholoog hem eind 2021 heeft onderzocht. Er is sprake van een gedragsstoornis en een verstoorde gewetensontwikkeling, die met de juiste behandeling nog om te buigen zijn. Verdachte moet niet alleen gemotiveerd zijn voor behandeling, maar hij moet ook kunnen profiteren van de behandeling. Dat kan volgens de deskundigen alleen met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte legt alle schuld buiten zichzelf en geeft weinig antwoord op vragen over zijn gevoelens. Het is heel moeilijk, zo niet onmogelijk om diepgang in de gesprekken te krijgen. Dat maakt dat het heel lastig zal worden om hem in een ambulant kader, met één of meer gesprekken in de week bij een psycholoog te behandelen. Binnen het kader van de PIJ-maatregel bestaan er, juist door het gedwongen kader, meer mogelijkheden om hem in beweging te krijgen. Naast de gewenste behandeling(en) kan de groepsleiding verdachte immers op elk moment van de dag confronteren met zijn gedrag.
De vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft tijdens de zitting verwezen naar het door de Raad uitgebrachte rapport dat is gestoeld op het rapport van de deskundigen. De Raad staat achter het advies om aan verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De Raad denkt dat het heel erg nodig is om verdachte continu te kunnen spiegelen en te confronteren met zijn gedrag. Dit kan niet in een ambulant kader. Hij vreest dat er dan niet tot diepgang en dus ook niet tot de kern van de problematiek kan worden gekomen. Dit is de afgelopen jaren ook gezien. Er is nog een mogelijkheid om tot verbetering van de problematiek te komen en dat kan alleen met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Hoewel de Raad het belangrijk vindt dat verdachte snel kan beginnen met de noodzakelijk geachte behandeling, heeft hij geadviseerd om naast een PIJ-maatregel ook een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Tijdens de jeugddetentie kan al behandeling worden opgestart. De vertegenwoordigster van de Raad heeft desgevraagd verklaard dat de Raad in december 2022 nog inschatte dat een ambulant kader toereikend zou zijn, maar er zijn daarna nog nieuwe feiten bij gekomen.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij vanaf eind mei 2022 betrokken is bij verdachte. Het tot stand brengen van de begeleiding verliep zeer moeizaam, omdat verdachte dit niet wilde. Het is ook heel moeilijk om hem te helpen in hetgeen hij nodig heeft. Daarnaast was het ook lastig om inhoudelijke gesprekken met hem te voeren. De gesprekken die plaatsvonden waren meer in een discussiesetting.
De strafoplegging
De deskundigen komen tot de conclusie dat tijdens het begaan van het feit in zaak A bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Zij concluderen dat het aannemelijk is dat het gedrag van verdachte, voorafgaand en tijdens het tenlastegelegde mede werd bepaald door de vastgestelde pathologie, maar omdat het feit niet met verdachte kon worden besproken, kunnen zij geen advies geven met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid.
Hoewel de deskundigen hierover geen advies hebben kunnen uitbrengen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bevindingen van de deskundigen verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd in zaak A. Zij ziet op basis van hun bevindingen in die zaak, mede aanleiding om ook in de andere zaken, bij het bepalen van de straf rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, dus voor alle bewezenverklaarde feiten. Ook ontleent de rechtbank aan de conclusies van de deskundigen het oordeel dat een langdurige en intensieve behandeling in een strikt en gedwongen kader nodig is om het gevaar op herhaling te beperken. Een ambulant kader is daarvoor ontoereikend hoezeer de verdachte ter zitting ook een ander beeld over zichzelf heeft proberen te laten zien.
Jeugddetentie en PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Uit het rapport van de deskundigen volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is de rechtbank op basis van het hiervoor overwogene van oordeel dat deze maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Het is voorzienbaar dat hulpverlening met voldoende waarborgen en een lange adem nodig is wil verdachte daar de vruchten van plukken. De rechtbank beschouwt een PIJ-maatregel in het geval van verdachte als ultimum remedium, nu er geen alternatieven zijn die tegemoet kunnen komen aan het belang van verdachte bij deze vorm van behandeling. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel garandeert dat verdachte geen uitweg heeft in de behandeling van zijn (forse) problematiek en er op continue basis aandacht is voor hem en zijn gedrag. Deze waarborgen kunnen niet worden geboden in een ambulante setting of in een voorwaardelijk kader, omdat verdachte dan – nog steeds – de mogelijkheid heeft om zich te onttrekken. De rechtbank zal daarom gezien al het voorgaande aan verdachte de PIJ-maatregel opleggen. Aan de wettelijk vereisten voor het opleggen daarvan is, zoals volgt uit het hiervoor overwogene, voldaan.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank zal aan verdachte, naast de PIJ-maatregel, een jeugddetentie opleggen van één jaar, zoals door de officier van justitie gevorderd, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partijen

7.1
De ingestelde vorderingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4](zaak A)
De benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben zich, door tussenkomst van mr. M.G.P. Glas als hun gemachtigde, allen als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vorderen ieder afzonderlijk € 5.000,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert daarnaast € 53.760,00 aan materiële schade wegens gemiste pensioenopbouw.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de gemachtigde de vorderingen van de benadeelde partijen mondeling toegelicht. Hij heeft meteen over de aanvullende vordering van [slachtoffer 2] gezegd deze nu nog niet nader te kunnen onderbouwen maar te verwachten daar later wel aan toe te komen.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schade, voor ieder een bedrag van € 5.000,00. Ten aanzien van de materiële schade die [slachtoffer 2] vordert refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts heeft de officier van justitie geadviseerd de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor zover deze zien op immateriële schade dienen te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, omdat angstgevoelens niet voor vergoeding in aanmerking komen en eventuele ernstigere schade, waarbij wel sprake is van een aantasting in de persoon, niet door de benadeelde partijen is aangetoond met stukken van een deskundige. De ter onderbouwing overgelegde uitspraak is volgens de raadsvrouw niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak. De vordering van [slachtoffer 2] ten aanzien van de gemiste pensioenopbouw is onvoldoende onderbouwd.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
De benadeelde partijen hebben aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen hebben ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Immers vormt de gewapende overval een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partijen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de door de benadeelde partijen gevorderde schadevergoedingen volledig toewijsbaar.
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op materiële schade, omdat de vordering niet of nauwelijks is onderbouwd met bewijsstukken. Een goede beoordeling van de vordering en omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partijen zal de rechtbank, zoals verzocht door de benadeelde partijen en geadviseerd door de officier van justitie, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld. De rechtbank zal over de toegewezen schadebedragen de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 1 augustus 2022.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregelen hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
De ingestelde vordering van [benadeelde](zaak A)
De benadeelde partij [benadeelde] , vertegenwoordigd door [naam] , vordert een schadevergoeding van € 55.840,36 aan materiële schade. Ter zitting is benadrukt dat de vordering mede is ingegeven door de wens duidelijk te maken dat de impact van de overval veel groter is dan die op de drie overvallen medewerkers. Het bedrijf lijdt schade en andere medewerkers van het bedrijf zijn erg bang geworden.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de onderbouwing van de vordering onvoldoende is om vast te kunnen stellen wat de schade is en geconcludeerd dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Verder heeft zij betoogd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en dat een nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, waardoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Een goede beoordeling van de vordering en omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.3
De ingestelde vordering van [slachtoffer 5](zaak C, feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 42.512,84 aan materiële schade.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er veel vragen zijn met betrekking tot de onderbouwing van de vordering en geconcludeerd dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en dat een nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, waardoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Een goede beoordeling van de vordering en omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf, te weten een jeugddetentie van 284 dagen, die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging primair af te wijzen, omdat een langere detentie een snelle doorvoering van het vervolgtraject/behandeltraject van verdachte bij bijvoorbeeld [hulpverlener] zou belemmeren. Subsidiair heeft zij verzocht de proeftijd te verlengen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Tijdens de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie kan al worden gestart met de behandeling van verdachte in het kader van de opgelegde PIJ-maatregel.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 157, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de in zaak B onder 1 en in zaak C onder 1 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
zaak A:Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
zaak B, feit 2:Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen;
zaak C, feit 2:Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen
te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen;
Benadeelde partijen
zaak A
de vordering van [slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] (zaak A), € 5.000,00 (vijfduizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededader(s) de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
de vordering van [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
(zaak A), € 5.000,00 (vijfduizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededader(s) de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
de vordering van [slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 4]
(zaak A), € 5.000,00 (vijfduizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededader(s) de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
de vordering van [benadeelde]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
zaak C, feit 2
de vordering van [slachtoffer 5]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 5] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2022 aan verdachte is opgelegd in de zaak onder parketnummer 21-005641-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een jeugddetentie van 284 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in zaak C op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.A.H. Kempen en mr. R. de Jong, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 november 2023.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.