4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1:
Is er sprake van enige mate van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat vast komt te staan dat verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan haar schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van voormeld artikel komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. In dit verband zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarbij geldt dat één verkeersovertreding in beginsel nog niet voldoende is voor schuld in vorenbedoelde zin. De schuldvraag kent verder verschillende gradaties: aanmerkelijk onvoorzichtig, zeer onvoorzichtig en roekeloos, welke laatste variant geldt als de zwaarste aan opzet grenzende vorm van schuld.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de opgenomen bewijsmiddelen worden vastgesteld dat op zaterdag 24 september 2022 omstreeks 04.29 uur op de Nieuwe Prinsenkade te Breda ter hoogte van de taxistandplaats een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Bij dit ongeval zijn de door de verdachte bestuurde personenauto, een witte Fiat 500, en drie fietsers ‒ genaamd [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ‒ betrokken geweest. De fietsers reden voor de Fiat 500 in dezelfde rijrichting als deze auto, namelijk naar de kruising Tramsingel en Academiesingel. Blijkens de bevindingen van verschillende verbalisanten en de verklaring van [slachtoffer 1] , is de Fiat 500 met onverminderde snelheid en zonder uit te wijken en bij te sturen achterop de fietsers gereden waardoor deze ten val zijn gekomen. De fietsers hebben alle drie in meer of mindere mate letsel opgelopen. [slachtoffer 1] is het zwaarst getroffen. Hij is kennelijk op de voorruit van de Fiat 500 geklapt en daarna met zijn gezicht op het wegdek terecht gekomen. In het specialistenbericht van het ziekenhuis is onder meer opgenomen dat hij breuken in de onderkaak en in de kaakkop heeft opgelopen, dat een laceratie/weefselverscheuring in de kin is ontstaan en dat meerdere tanden zijn afgebroken. [slachtoffer 1] heeft zelf nog aangegeven dat hij tanden mist en dat er tanden zijn beschadigd.
Uit de ademanalyse volgt dat verdachte voorafgaand aan het ongeluk een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had genuttigd, te weten 830 µg/l.
Uit de bevindingen van de politie zijn geen externe omstandigheden naar voren gekomen die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het verkeersongeval. De Nieuwe Prinsenkade betreft een vrijwel rechte weg. Het was weliswaar donker en regenachtig, maar de straatverlichting brandde. De wegsituatie was duidelijk en overzichtelijk.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de Nieuwe Prinsenkade grenst aan een druk uitgaansgebied, zodat mag worden verwacht dat weggebruikers aldaar op zaterdagavond/nacht extra alert zijn op de aanwezigheid van voetgangers, fietsers en andere medeweggebruikers en daarop hun rijgedrag aanpassen.
Verdachte heeft erkend dat zij voor het ongeval (tijdens het uitgaan) te veel wodka had gedronken, daardoor onvast ter been was, zelfs was gevallen en desondanks in de auto is gestapt en is gaan rijden. Zij heeft vervolgens niets meegekregen van de aanrijding. Zij zegt de fietsers niet te hebben gezien en zou – anders dan de getuigen van het ongeval ‒ geen harde klap hebben gehoord. De kapotte voorruit en de omstandigheid dat een glassplinter in haar gezicht was terechtgekomen, heeft zij kennelijk, aldus haar verklaring, niet in verband gebracht met een aanrijding.
[verbalisant] heeft verdachte kort na het incident aangesproken. Hij heeft aangegeven dat verdachte niet goed en niet direct reageerde op zijn vraag of zij de motor van de auto wilde uitzetten. Zij heeft hem daarbij met glazige ogen aangekeken en hem gevraagd: “Hoezo wat is er?”
Gelet op verdachtes eigen verklaring in combinatie bezien met de bevindingen van voornoemde verbalisant en de ademanalyse, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte in elk geval ten tijde van het ongeval zodanig onder invloed was dat zij in het geheel niet in staat was om een auto behoorlijk te besturen.
Vast staat dat verdachte de fietsers voor haar niet heeft waargenomen en met onverminderde snelheid tegen hen is aangereden, kennelijk als gevolg van de omstandigheid dat zij onder invloed verkeerde. In de gegeven omstandigheden had verdachte de fietsers echter kunnen en moeten opmerken en haar rijgedrag moeten aanpassen door haar snelheid te verminderen, te remmen of uit te wijken.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het alcoholgebruik en het (daaruit voortvloeiende) samenstel van gedragingen ertoe heeft geleid of heeft bijgedragen dat verdachte onvoldoende voorzichtig en oplettend is geweest in het verkeer en dat het ongeval te wijten is aan haar schuld. De rechtbank merkt haar rijgedrag niet aan als roekeloos, maar als zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend. Zij concludeert dan ook dat sprake is van schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Zoals hierboven is aangehaald, heeft [slachtoffer 1] door toedoen van verdachte een tweevoudige kaakfractuur, een fractuur van de kaakkop, een gat in zijn kin en meervoudig tandletsel opgelopen. Verder is gebleken dat [slachtoffer 1] een vloeibaar dieet heeft gehad, is behandeld door (onder meer) de kaakchirurg en enige tijd niet in staat is geweest om zijn dagelijkse bezigheden te kunnen uitoefenen. Op 8 november 2022, ruim zes weken na het ongeval, heeft de politie bij [slachtoffer 1] navraag gedaan naar zijn herstel. Toen bleek dat [slachtoffer 1] nog steeds in behandeling was voor zijn gebit.
In het algemeen geldt dat de behandeling van gebitsletsel vaak een ingrijpende en langdurige aangelegenheid betreft, waarbij bepaalde tandheelkundige ingrepen in de toekomst herhaald moeten worden. Hierbij geldt dat afgebroken tanden blijvend is.
De rechtbank is van oordeel dat door de aard en de combinatie van het letsel aan de kaak en het gebit, de ingestelde en mogelijk te verwachten behandelingen en de blijvende gevolgen van het gebitsletsel sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
feit 2:
Voortbordurend op de onder feit 1 geschetste feiten en omstandigheden, kan worden vastgesteld dat verdachte is doorgereden, nadat zij het verkeersongeval heeft veroorzaakt. Zij heeft de auto pas enkele honderden meters verderop ter hoogte van de Middellaan tot stilstand gebracht. Verdachte bevestigt dat ze eerst een stukje is doorgereden. Zij zegt te zijn gestopt, omdat ze zich op dat moment realiseerde dat zij niets meer kon zien door haar voorruit, die door het ongeval flink beschadigd was.
De raadsman heeft het verweer opgeworpen dat sprake is van vrijwillige terugtred.
De rechtbank deelt die mening niet. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte de intentie heeft gehad om terug te keren naar de plaats van het ongeluk om na te gaan of zij anderen schade of letsel had toegebracht of in een hulpeloze toestand had achtergelaten. Verdachte heeft de auto weliswaar zelf, uit eigen beweging tot stilstand gebracht, maar heeft vervolgens aan [verbalisant] gevraagd wat er aan de hand was. Daaruit volgt dat zij niet besefte wat er was gebeurd, en mitsdien dat zij ook niet
de intentie had om terug te keren naar de plaats van het ongeval om haar identiteit kenbaar te maken en hulp te verlenen aan de slachtoffers van de aanrijding.
Het verweer van de raadsman treft geen doel.
Naar het oordeel van de rechtbank kan feit 2 dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
feit 3 en feit 4:
De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend worden bewezen, gezien de bekennende verklaring van verdachte over deze feiten en de opgenomen (verkorte) bewijsmiddelen.