ECLI:NL:RBZWB:2023:7612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
02-030169-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor twee pogingen tot verkrachting; veroordeling voor aanranding, wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere ernstige strafbare feiten, waaronder pogingen tot verkrachting, aanranding, wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en overtreding van de Wegenverkeerswet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de pogingen tot verkrachting, omdat de gedragingen niet als een begin van uitvoering van dat misdrijf konden worden gekwalificeerd. Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan aanranding en wederrechtelijke vrijheidsberoving van twee slachtoffers, waarbij ernstige gevolgen voor hen zijn vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 januari 2023 in Kapelle een meisje heeft vastgehouden en gedwongen tot ontuchtige handelingen, en dat hij een ander meisje heeft mishandeld. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in ernstige mate schenden van verkeersregels, wat levensgevaar voor anderen heeft opgeleverd. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-030169-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. M.C. Geijtenbeek, advocaat te Goes

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 30 januari 2023 te Kapelle heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te verkrachten of haar heeft aangerand;
op 30 januari 2023 te Kapelle [slachtoffer 1] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd;
op 24 januari 2023 te Kapelle heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te verkrachten;
op 24 januari 2023 te Kapelle [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
op 30 januari 2023 opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, waarbij ten aanzien van feit 1 en feit 5 het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden. Zij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier, te weten de melding van 23 januari 2023, de aangifte van [slachtoffer 2] , de aangifte van [slachtoffer 1] en haar aanvullende verklaring, de bevindingen van de politie en de verklaringen van verdachte zelf, waaruit volgt dat hij de intentie had om seks te hebben met beide aangeefsters. Bij feit 1 was geen sprake van vrijwillige terugtred, omdat uit moet worden gegaan van de verklaring van aangeefster dat zij zichzelf heeft losgerukt. Bij de feiten en 1 en 2 enerzijds en de feiten 3 en 4 anderzijds is sprake van eendaadse samenloop. Ten aanzien van feit 5 blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie dat verdachte de verkeersregels in zodanige mate heeft overtreden dat hij daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij anderen heeft veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1, primair en de onder feit 3 ten laste gelegde pogingen tot verkrachting. In beide gevallen is geen sprake van een begin van uitvoering van dat misdrijf, nu dat uit de uiterlijke verschijningsvorm niet blijkt. De handelingen van verdachte bij feit 3 zijn van wezenlijk andere orde dan de gedraging die kwalificeert als verkrachting. De handelingen van verdachte bij feit 1 staan in een te ver verwijderd verband van een begin van uitvoering van het seksueel binnendringen van een lichaam. Verder is er bij feit 1 sprake van vrijwillige terugtred van verdachte omdat hij uit eigen beweging, voor er sprake was van een voltooid misdrijf, de uitvoering van dat misdrijf heeft gestaakt. De verklaring van verdachte dat hij een seksueel motief had, maakt niet dat er sprake was van een strafbare poging tot verkrachting, omdat een (kwade) gedachte niet strafbaar is. Verdachte dient daarom van feit 1, primair en feit 3 te worden vrijgesproken. De onder feit 1, subsidiair ten laste gelegde aanranding en de onder feit 4 ten laste gelegde mishandeling kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. De verdediging bepleit vrijspraak voor feit 5, primair, omdat niet is vast komen te staan dat verdachte reed met een snelheid waardoor levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel van anderen te duchten was. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor feit 2 en feit 5, subsidiair.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en 2
Feitenvaststelling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte is met zijn auto naar een afgelegen en donkere polderweg in Kapelle gereden. Hij is daar doelbewust heen gegaan om te kijken of er een meisje langs zou komen. Toen hij zag dat daar een meisje (aangeefster [slachtoffer 1] ) fietste, is hij een stukje verderop gestopt, heeft een helm opgezet om onherkenbaar te blijven en is vervolgens uit de auto gestapt. Hij is voor [slachtoffer 1] op de weg gaan staan en heeft haar vastgepakt bij haar lichaam, waardoor zij van haar fiets viel. Vervolgens heeft hij zijn lichaam tegen de achterkant van het lichaam van [slachtoffer 1] gedrukt en haar bij haar middel gepakt. Hij is met zijn hand onder de jas van [slachtoffer 1] gegaan en heeft haar borsten aangeraakt. [slachtoffer 1] probeerde zich los te rukken door onder andere met haar ellebogen naar achter te stoten. Het lukte haar om zich half los te rukken, maar vervolgens heeft verdachte haar weer naar zich toe getrokken. Het werd een worsteling die in de beleving van [slachtoffer 1] ongeveer anderhalve minuut duurde en waarbij het haar uiteindelijk lukte om zich los te rukken weg te komen. Zij heeft tijdens de worsteling met verdachte meermalen ‘flikker op’ geroepen. De intentie van verdachte was om seks met [slachtoffer 1] te hebben.
Feit 1 - Poging tot verkrachting?
Gelet op het voorgaande staat vast dat verdachte de onder feit 1, primair in de tenlastelegging opgenomen handelingen heeft verricht. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze handelingen kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot
verkrachting.
De rechtbank merkt allereerst op dat op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden er naar normaal spraakgebruik sprake lijkt van een poging tot verkrachting, met name omdat verdachte zelf heeft verklaard dat hij uit was op seks. [slachtoffer 1] lijkt de situatie ook als zodanig te hebben beleefd. De rechtbank moet echter beoordelen of er in juridische zin, dus op grond van de wet en de uitleg die daaraan volgens de rechtspraak van de Hoge Raad moet worden gegeven, sprake is van een strafbare poging tot verkrachting. Daarvoor geldt een beoordelingskader, dat de rechtbank zal hierna zal beschrijven. Vervolgens zal de rechtbank toetsen of de handelingen van verdachte hieraan voldoen.
*
Beoordelingskader
Uit de wet volgt dat een poging tot misdrijf strafbaar is, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat daarvoor is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval en algemene regels kunnen daarvoor niet worden gegeven.
Uit vaste rechtspraak volgt dat een belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Verder kan het bij een poging gaan om een samenstel van gedragingen. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld.
*
Toepassing juridisch kader op de vastgestelde feiten
Uit de hiervoor vastgestelde feiten volgt dat er bij verdachte een voornemen was tot verkrachting van [slachtoffer 1] . Hij heeft immers zelf verklaard dat zijn intentie was om seks met haar te hebben, waarbij hij heeft gezegd dat seks voor hem betekent dat met de piemel in de vagina wordt gegaan. Voor de vraag of er sprake is van gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf, doet de intentie van verdachte in principe echter niet ter zake. Gelet op het hiervoor beschreven beoordelingskader gaat het om de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte – dus hoe zijn gedragingen er objectief gezien uitzagen – en niet om zijn gedachten.
Het verschil tussen verkrachting en aanranding is volgens het Wetboek van Strafrecht dat er bij verkrachting sprake moet zijn van het binnendringen van het lichaam. Voor een strafbare poging tot verkrachting is daarom vereist dat verdachte handelingen heeft verricht die kennelijk tot doel hadden een begin te maken met het binnendringen van het lichaam. Daarnaast moeten die handelingen niet zodanig zijn dat zij ook bedoeld hadden kunnen zijn om andere misdrijven, zoals bijvoorbeeld aanranding, te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte zeer ernstig waren maar dat het samenstel van deze gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet dusdanig dicht bij voltooiing van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] lagen dat een poging tot verkrachting wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de gedragingen van verdachte ook beperkt hadden kunnen blijven tot (bijvoorbeeld) het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedragingen van verdachte in een te ver verwijderd verband staan van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] . Dit had anders kunnen zijn als verdachte bijvoorbeeld zijn broek of die van [slachtoffer 1] al had open geknoopt.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de onder 1, primair ten laste gelegde poging tot verkrachting.
Feit 1 - Aanranding
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen door haar borsten te betasten. De rechtbank acht het onder 1, subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 - Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd. In de beleving van [slachtoffer 1] heeft zij ongeveer anderhalve minuut geworsteld met verdachte en kon zij niet bij hem wegkomen. Gedurende die tijd was zij dus niet vrij om te gaan en staan waar zij zelf wilde. Met betrekking tot de vraag of zeer korte beperkingen van de vrijheid van beweging als wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van de wet kunnen worden aangemerkt, wordt in vaste rechtspraak een lage drempel aangehouden. Hoewel de tijd dat [slachtoffer 1] van haar vrijheid is beroofd relatief beperkt is gebleven, valt deze naar het oordeel van de rechtbank wel binnen de tijdspanne op grond waarvan een wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van de wet aan de orde is.
De rechtbank acht de daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1, subsidiair, en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
Feit 3 en 4
Feitenvaststelling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte is met zijn auto naar een afgelegen en donkere polderweg in Kapelle gereden. Hij is daar doelbewust heen gegaan om te kijken of er een meisje langs zou komen. Toen hij daar een meisje (aangeefster [slachtoffer 2] ) zag fietsen, is hij haar tegemoet gereden en uit de auto gestapt. Verdachte vroeg aan [slachtoffer 2] of hij haar iets mocht vragen. [slachtoffer 2] zei “nee” en is vervolgens doorgefietst. Verdachte is weer in de auto gestapt en is [slachtoffer 2] voorbij gereden en een stukje verderop gestopt. Toen [slachtoffer 2] er voorbij reed, dook verdachte plotseling op. Hij gaf [slachtoffer 2] een flinke duw waardoor zij met haar fiets in de berm viel. [slachtoffer 2] is vervolgens hard weggerend. Door de val heeft [slachtoffer 2] verwondingen aan haar rechter elleboog, rechterknie en linkerhandpalm opgelopen.
Poging tot verkrachting?
De rechtbank verwijst voor de beoordeling van dit feit naar haar overwegingen onder feit 1 en 2 en in het bijzonder het daar beschreven beoordelingskader. Ook in het geval van [slachtoffer 2] was er bij verdachte sprake van een voornemen tot verkrachting, maar ook in dit geval is de rechtbank van oordeel dat het samenstel van deze gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet dusdanig dicht bij voltooiing van het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] lagen dat een poging tot verkrachting van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank dat in het geval van [slachtoffer 2] uit de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm op dat moment (nog) niet is gebleken van een seksuele intentie.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 3 ten laste gelegde poging tot verkrachting.
Mishandeling
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te duwen, waardoor zij ten val is gekomen en pijn en letsel heeft opgelopen.
Feit 5
Feitenvaststelling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Naar aanleiding van een melding bij het operationeel centrum op 30 januari 2023 dat er een meisje van haar fiets zou zijn getrokken door een man in de omgeving van de carpoolplaats Vierwegen te Kapelle, is de politie ter plaatse gegaan. Zij hebben het meisje ( [slachtoffer 1] ) daar aangetroffen en op aanwijzingen van haar en haar vader en eerdere meldingen bij de politie is de politie op zoek gegaan naar de man, die een zwarte auto, merk Audi, met [kenteken ] zou besturen. Verdachte bleek de bestuurder van deze auto.
Op de Everdijkse Bredeweg richting het kruispunt met Vierwegen trof de politie de auto aan. Verdachte stond met zijn auto stil op het kruispunt en de politie heeft de politieauto voor de de auto gezet. Op dat moment reed verdachte weg over Vierwegen en de A58 op. De politie reed achter verdachte aan op een afstand van ongeveer 600 meter en reed 210 kilometer per uur op de teller om de auto bij te houden. De rechtbank kan op basis van het dossier onvoldoende vaststellen met welke snelheid verdachte precies heeft gereden, maar acht gelet op de constatering van de politie in ieder geval bewezen dat dit met fors hogere snelheid was dan de toegestane 130 kilometer per uur. Verdachte ging bij de afslag Kruiningen de weg af. Hij reed dwars over de middenberm en zette vervolgens de auto stil op de vluchtstrook richting de A58 in tegengestelde richting. De rechtervoorband en -velg waren kapot. Verdachte was niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
Artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of zij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of zij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a)
De verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de toegestane maximum snelheid fors heeft overschreden. Dit betreft een gedraging die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk is genoemd onder sub g. De lijst met genoemde verkeersgedragingen onder lid 1 is een niet limitatieve opsomming. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook andere, hierna te noemen verkeersgedragingen van verdachte aan te merken als schending van verkeersregels. Verdachte heeft over de middenberm gereden en is in tegengestelde richting stil gaan staan op de vluchtstrook. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gedragingen ook worden aangemerkt als het overtredingen van verkeersregels. Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b)
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar de aard en het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Door met een fors hogere snelheid te rijden dan was toegestaan, over de middenberm te rijden en op de vluchtstrook richting in tegengestelde richting stil te staan, heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Medeweggebruikers zijn niet bedacht op dergelijk weggedrag
Daarbij komt dat verdachte niet beschikte over een geldig rijbewijs en er dus van uit moet worden gaan dat hij (nog) niet over alle benodigde vaardigheden beschikte om een auto te mogen besturen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c)
Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft er bewust voor gekozen om met een fors hogere snelheid dan was toegestaan aan de politie te ontkomen en heeft als gevolg daarvan niet op een veilige manier af kunnen remmen, waardoor hij over de middenberm is gereden en op de vluchtstrook in de tegengestelde richting tot stilstand is gekomen. Door zo te handelen is de rechtbank van oordeel dat zijn opzet naar de uiterlijke verschijningsvorm was gericht op het in ernstige mate schenden van de hiervoor onder a genoemde verkeersregels.
d)
Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Het is een feit van algemene bekendheid dat de A58 en de daarbij horende afslagen belangrijke toegangswegen tot Zeeland zijn. Op het tijdstip waarop verdachte heeft gereden, zijn er doorgaans ook andere verkeersdeelnemers op de weg. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder met veel te hoge snelheid over een dergelijke weg rijdt, op een zodanige manier dat hij niet tijdig op een veilige manier kan stoppen en daardoor over de middenberm rijdt en vervolgens in tegengestelde richting op de vluchtstrook tot stilstand komt. Indien er op dat moment andere verkeersdeelnemers in de buurt zijn, dan is de kans op een botsing met lichamelijk letsel of de dood als gevolg aanzienlijk. Verdachte zelf heeft ook verklaard dat zijn verkeersgedrag levensgevaarlijk was. Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte daarom gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. De rechtbank acht het onder feit 5, primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 30 januari 2023 te Kapelle, door geweld of een andere feitelijkheid, te weten door voor die (fietsende) [slachtoffer 1] op de weg te gaan staan/de weg op te lopen met een helm op, en vervolgens die [slachtoffer 1] van haar fiets te trekken en die [slachtoffer 1] stevig om haar middel/lichaam vast te pakken en vast te houden en tegen zich aan te drukken, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het betasten en aanraken van de borsten van die [slachtoffer 1] ;
2
op 30 januari 2023 te Kapelle opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] van haar fiets te trekken, en die [slachtoffer 1] stevig om haar middel/lichaam vast te pakken en gedurende enig tijd vast te houden en tegen zich aan te drukken;
4
op 24 januari 2023 te Kapelle [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die fietsende [slachtoffer 2] hard tegen het lichaam te duwen/ten val te brengen;
5
op 30 januari 2023 in de gemeente Kapelle en Reimerswaal, als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A58, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door - nadat de politie op de kruising van de Everdijkse Bredeweg en Vierwegen een politievoertuig voor het voertuig van verdachte had gezet en verdachte er vandoor reed -
- met (aanmerkelijk) hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 130 kilometer per uur, te rijden, en
- over/door de middenberm te rijden, en
- op de vluchtstrook stil te gaan staan,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor de feiten 1 tot en met 4 een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de verplichting om mee te werken aan ambulante behandeling. Verzocht wordt het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Indien een kortere of slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, wordt ook een locatiegebod als bijzondere voorwaarde verzocht. Verder wordt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd op grond van artikel 38z Sr.
De officier van justitie vordert voor feit 5 een geldboete van 500 euro en een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier maanden. Bij haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten, de samenloop tussen een aantal van de feiten, de nog jonge leeftijd van verdachte en met de rapporten en adviezen van de psycholoog en de reclassering. Verdachte is volledig toerekeningsvatbaar en het volwassen strafrecht is van toepassing.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, zijn jonge leeftijd, de medewerking die hij heeft verleend aan alle onderzoeken en aan de schorsingsvoorwaarden, zijn schuldbewuste houding en de impact van het voorarrest en het elektronisch toezicht na schorsing van zijn voorarrest. Primair wordt verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met aftrek, gelet op de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd. Subsidiair wordt verzocht om een eventuele aanvullende straf geheel of grotendeels voorwaardelijk op te leggen of in de vorm van een taakstraf. Daarbij kunnen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd, met uitzondering van het elektronisch toezicht. Een enkelband maakt een ernstige inbreuk op de bewegingsvrijheid van verdachte. Gelet op het beperkte recidiverisico en het advies van de psycholoog is dit niet noodzakelijk, althans niet voor de duur van de gehele proeftijd. Voor zover noodzakelijk kan worden volstaan met een periode van vier maanden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aanranding en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] en mishandeling van [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft hij bij zijn vlucht voor de politie met de auto zich zodanig gedragen in het verkeer dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen ontstond. Verdachte is bewust naar een afgelegen, donkere plek toegegaan en heeft daar tot twee keer toe een meisje tegengehouden met – naar eigen zeggen – de intentie om seks met hen te hebben. Hoewel de gedragingen van verdachte in juridische zin niet kunnen worden gekwalificeerd als pogingen tot verkrachting, staat voor de rechtbank wel vast dat verdachte vooraf in beide gevallen wel de intentie had om het slachtoffer te verkrachten. Dat dit voor zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] een zeer angstige ervaring is geweest, blijkt uit hun aangiftes en uit de indringende verklaringen die door en namens hen zijn afgelegd tijdens de zitting. Zij wisten niet hoe ver verdachte zou gaan en hebben hele angstige momenten beleefd, waarbij [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat zij zelfs voor haar leven heeft gevreesd. Zowel in de situatie met [slachtoffer 2] als in de situatie met [slachtoffer 1] heeft het aan de tegenstribbelingen van de slachtoffers gelegen dat verdachte niet verder heeft kunnen gaan en niet aan bedenkingen bij verdachte zelf. Dat verdachte die bedenkingen niet had, volgt ook uit het feit dat hij in een periode van ruim een week tot drie keer toe naar de betreffende plek is toe gegaan en – toen het niet uitpakte zoals gewenst – telkens een stapje verder is gegaan. Verdachte heeft zich aldus telkens laten leiden door zijn eigen (seksuele) behoeftes en geen acht geslagen op het leed dat hij zijn slachtoffers zou toebrengen. De rechtbank vindt dit zeer verontrustend, zeker in het licht van de eerdere mutaties in de politiesystemen van zedenmeldingen over verdachte.
Op de slachtoffers hebben de feiten een enorme impact gehad. Zij ervaren allebei nog steeds negatieve gevolgen van hetgeen hen is aangedaan in de vorm van psychische klachten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ervaren beiden bijvoorbeeld nog steeds nachtmerries, gevoelens van herbeleving en angst om ’s avonds naar buiten te gaan. Bij [slachtoffer 2] is ook sprake van PTSS-klachten. Beiden hebben professionele psychische hulp ingeschakeld om te kunnen verwerken wat er is gebeurd. [slachtoffer 2] heeft daarnaast ook lichamelijk letsel opgelopen, waardoor zij fysiotherapeutische behandelingen heeft ondergaan en waardoor zij nog steeds niet in staat is te fietsen. Verder heeft zij een tijdlang niet kunnen werken door wat er is gebeurd. Naast impact op de slachtoffers zelf zorgen dergelijke feiten voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij in het algemeen.
De rechtbank acht de hiervoor omschreven omstandigheden waaronder verdachte de feiten 1 tot en met 4 heeft gepleegd en de gevolgen die die feiten hebben gehad fors strafverzwarend. De rechtbank houdt verder rekening met het gegeven dat sprake is van samenloop tussen feit 1 en 2.
Daarnaast heeft verdachte door zijn verkeersgedrag tijdens de vlucht voor de politie levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij anderen veroorzaakt, terwijl het hem niet eens was toegestaan met een auto te rijden omdat hij niet in het bezit was van een rijbewijs. Ook dit acht de rechtbank een kwalijk feit.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit volgt dat bij verdachte geen sprake is van pathologie op stoornisniveau, maar dat er wel enkele disfuncties aanwezig zijn. Verdachte maakt weinig contact met zijn gevoel, heeft beperkt zicht op zijn innerlijke dynamiek en lijkt emoties in vervlakte mate te ervaren. Hij is onvoldoende in staat tot reflecteren. Negatieve emoties en onaangename waarheden worden door hem uit de beleving gehouden en hij is in staat om langdurig een sociaal-wenselijke façade op te houden, wat geïnterpreteerd kan worden als narcistische afweer. De gewetensfunctie is daarbij in mindere mate ontwikkeld. Zijn handelen wordt soms te veel vanuit egocentrisch oogpunt gestuurd en te weinig vanuit morele emoties zoals schuld en schaamte. Hij neemt onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Mogelijk was tevens sprake van seksuele frustratie of in ieder geval gemengde gevoelens rondom seksualiteit (mede vanuit zijn geloofsovertuiging), maar hier is onvoldoende zicht op gekomen. Hoewel de hiervoor genoemde disfuncties aanwezig waren ten tijde van feiten, zijn er geen aanwijzingen dat het inschattingsvermogen en/of het sturings-vermogen aangetast waren. Geadviseerd wordt om de feiten volledig toe te rekenen aan verdachte en het volwassen strafrecht toe te passen. De voornaamste risicofactoren zijn de jonge leeftijd van verdachte, het ontbreken van een langdurige en stabiele relatie en het feit dat hij twee onbekende slachtoffers heeft gemaakt. Daarnaast heeft verdachte enige mate van impulsiviteit en lijken de gevoelens van schuld en schaamte die hij ervaart vaak van korte duur te zijn. Verder wordt als zorg geuit dat verdachte trouw wil zijn aan zijn geloof, maar ook worstelt met behoeften die niet zijn toegestaan binnen het geloof. Repressie lijkt gezien de aanwezige disfuncties niet helpend te zijn voor verdachte en kan zijn groei naar autonomie en volwassenheid doen stagneren. Dit kan risicoverhogend werken als er onvoldoende aandacht voor is. Het risico op recidive wordt ingeschat als matig tot laag. Verder komen vanuit het delictscenario enkele zorgelijke elementen naar voren. De indruk is dat verdachte niet volledige openheid heeft gegeven over zijn (seksuele) onderliggende motivatie. Om het recidiverisico te verlagen wordt ambulante behandeling bij een forensische polikliniek geadviseerd, gericht op de preventie van nieuwe zedendelicten en dit op te leggen als bijzondere voorwaarde met reclasseringstoezicht bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank volgt het advies van de psycholoog en zal de feiten volledig aan verdachte toerekenen.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van de reclassering en in het bijzonder het adviesrapport van 30 mei 2023 ten behoeve van de rechtszitting en het voortgangsverslag van 13 oktober 2023.
Uit het rapport van 30 mei 2023 volgt dat zich op de (praktische) leefgebieden geen problemen voordoen bij verdachte. Het recidiverisico op basis van een standaard risicotaxatie is laag en op basis van een verdiepingsrisicotaxatie voor seksuele en/of gewelddadige recidive matig tot hoog. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat er geen indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de psycholoog en adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting bij Forensische Zorg Zeeland (hierna: FZZ) en een locatiegebod met elektronische monitoring.
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 9 juni 2023 geschorst onder door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Uit het voortgangsverslag van 13 oktober 2023 volgt dat verdachte zich gedurende het schorsingstoezicht coöperatief heeft opgesteld. De behandeling bij FZZ is gestart en verdachte heeft zijn behandelafspraken trouw gevolgd. De reclassering sluit zich nog steeds aan bij de in het rapport van 30 mei 2023 geadviseerde bijzondere voorwaarden. Geadviseerd wordt de elektronische monitoring voorzichtig af te bouwen en de ingezette behandeling voort te zetten. Daarbij wordt opgemerkt dat de dynamische risicofactoren nog beperkt beïnvloed zijn door behandeling, waardoor wordt geadviseerd voorzichtig te zijn met het afbouwen van beschermende factoren. De invloed van het repressieve beleid – waarin weinig mogelijkheden waren te voorzien in de bij verdachte aanwezige spanningsbehoefte – laat zich moeilijk inschatten. Elke te zetten stap moet daarom zorgvuldig voorbesproken en ingevuld worden. Hoewel verdachte zich lijkt in te zetten voor zijn behandeldoelen, bevindt de behandeling zich nog in de beginfase en is de seksuele deviantie nog onvoldoende aan de orde geweest binnen de behandeling. De individuele behandeling – die op korte termijn zal starten – zal meer aanknopingspunten bieden voor de behandeling.
Strafoplegging
Gelet op de aard en de ernst van de feiten, de fors strafverzwarende omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de heftige gevolgen voor de slachtoffers zoals hiervoor omschreven, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf noodzakelijk is en dat niet kan worden volstaan met een lichtere strafmodaliteit. Ook kan niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf naast een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Nu de behandeling van verdachte zich nog in de beginfase bevindt, wordt deze doorkruist door de gevangenisstraf, maar kan deze (verder) opgepakt worden als verdachte weer vrij komt. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, passend is. De rechtbank legt een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. De rechtbank acht vooral de behandeling bij FZZ van groot belang om het recidiverisico te verminderen. Daarnaast zal de rechtbank een meldplicht en een locatiegebod met elektronisch toezicht opleggen. De rechtbank daarbij reclasseringstoezicht opleggen en de proeftijd op drie jaar bepalen.
De rechtbank zal de maximale duur van de elektronische controle bepalen op een jaar, of zoveel korter als de reclassering mogelijk acht. Uit het meest recente advies van de reclassering blijkt dat de elektronische monitoring voorzichtig afgebouwd moet worden en dat de noodzaak ervan samenhangt met de resultaten van de behandeling bij FZZ. Hoe lang de elektronische controle noodzakelijk is, kan op dit moment daarom niet goed worden ingeschat, maar naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn van een jaar daartoe voldoende kunnen zijn. Gelet op de impact van de elektronische controle op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, gaat de rechtbank ervan uit dat de reclassering deze controle niet langer dan strikt noodzakelijk zal inzetten.
Nu een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, blijven het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis en de daaraan gekoppelde schorsingsvoorwaarden van kracht. De rechtbank ziet daarom geen noodzaak tot dadelijk uitvoerbaar toezicht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Tot slot zal de rechtbank voor feit 5 een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van vier maanden opleggen.
Maatregel
Gelet op de bijzondere voorwaarden en de lange proeftijd die wordt opgelegd, ziet de rechtbank geen noodzaak tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr. Oplegging van deze maatregel wordt in de diverse rapportages over verdachte ook niet geadviseerd.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 5.116,78 voor de feiten 1 en 2. Verzocht wordt tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen zal worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Voor wat betreft de immateriële schade heeft de benadeelde naar het oordeel van de rechtbank voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,= (zoals verzocht) billijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dus toewijsbaar tot een bedrag van € 5.116,78, waarvan € 2.116,78 materiële schade en € 3.000,= immateriële schade. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 5.433,46 voor de feiten 3 en 4. Verzocht wordt tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 4 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De verdediging heeft de materiële schade niet betwist. Voor wat betreft de immateriële schade acht de verdediging een bedrag van € 1.000,= toewijsbaar.
Voor wat betreft de immateriële schade heeft de benadeelde naar het oordeel van de rechtbank voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,= billijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dus toewijsbaar tot een bedrag van € 4.433,46, waarvan € 1.433,46 materiële schade en € 3.000,= immateriële schade. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Ten aanzien van de feiten 1 en 3 vordert de officier van justitie de verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen auto, omdat deze feiten met die auto zijn gepleegd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder 1, subsidiair, bewezenverklaarde aanranding niet is gepleegd met behulp van de auto van verdachte. Dit is daarom geen grondslag voor verbeurdverklaring van de betreffende auto. De rechtbank zal de auto van verdachte wel verbeurd verklaren omdat de onder 5, primair, bewezenverklaarde overtreding van art. 5a, eerste lid, WVW met deze auto is gepleegd.

9.Voorlopige hechtenis

De rechtbank ziet geen aanleiding om het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Het verzoek van de officier van justitie daartoe zal dan ook worden afgewezen. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis en de daarbij behorende schorsingsvoorwaarden van kracht blijven indien verdachte in hoger beroep gaat.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 55, 57, 246, 282 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan 1, primair, en het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van:
feit 1, subsidiair:Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
en
feit 2:Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 4:Mishandeling;
feit 5, primair:Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch meldt bij Verslavingsreclassering Emergis en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland (FZZ) Emergis of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering mogelijk acht, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfsadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfsadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het verblijfsadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het openbaar ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
- bepaalt dat verdachte zich gedurende maximaal één jaar gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering mogelijk acht, onder elektronisch toezicht zal laten stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden betreffende het locatiegebod;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
-
voorwaarden daarbijzijn dat:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straf (feit 5)
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 4 maanden;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten
* 1 STK Personenauto (omschrijving; G2550891 [kenteken ] , zwart, merk: Audi, chassisnr: [chassisnummer] , bouwjaar 2014);
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 5.116,78, waarvan € 2.116,78 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1 en 2), € 5.116,78 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 4.433,46, waarvan € 1.433,46 aan materiële schade en € 3.000,= aan immateriële schade,;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 4), € 4.433,46 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 54 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. W.A.L. Pustjens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 november 2023.
Mr. Van Kralingen en mr. Pustjens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.