ECLI:NL:RBZWB:2023:7493
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aftrek van onderhoudskosten voor monumentenpanden in het belastingrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2023, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 187.386 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 41.851. De inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de rechtbank moest nu beoordelen of de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning niet te hoog had vastgesteld, met name in het kader van de aftrek van onderhoudskosten voor monumentenpanden.
De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op aftrek van de door hem gestelde kosten. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aftrek terecht heeft geweigerd, omdat de belanghebbende zijn stellingen niet met voldoende bewijs heeft onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast voor de aftrek bij de belanghebbende ligt en dat zijn enkele stelling niet voldoende is om recht op aftrek te claimen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking zoals vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar, gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.