ECLI:NL:RBZWB:2023:7474

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
23-007448 en 23-024822
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding in het kader van verzoekschriften ex artikelen 529 en 530 Sv

Op 30 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met de rk-nummers 23-007448 en 23-024822, waarbij verzoekster een schadevergoeding heeft aangevraagd op basis van de artikelen 529 en 530 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoekschriften zijn ingediend op 22 maart 2023 en hebben betrekking op kosten die verzoekster heeft gemaakt in het kader van een klaagschriftprocedure. Tijdens de zitting op 16 oktober 2023 zijn de officier van justitie, verzoekster en haar advocaat, mr. M.C. Coster, gehoord. Verzoekster heeft kosten gemaakt voor rechtsbijstand, contra-expertise, training en opvang van haar hond, en verzoekt om vergoeding van deze kosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift met raadkamernummer 22-020501 op 28 februari 2023 gegrond is verklaard, waardoor de zaak is geëindigd. De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank overweegt dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de kosten die het belang van het onderzoek hebben gediend. De kosten voor contra-expertise en verblijf van de hond in een pension zijn als redelijk en voldoende onderbouwd beoordeeld en worden toegewezen. De kosten voor training van de hond worden afgewezen, omdat deze niet onder de reikwijdte van artikel 529 Sv vallen.

De rechtbank heeft de totale schadevergoeding vastgesteld op € 4.634,50, bestaande uit € 3.750,00 voor contra-expertise, € 884,50 voor verblijfskosten, € 4.204,15 voor rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften. Deze beslissing is genomen door mr. R.J.H. de Brouwer en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoekster hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk-nummers: 23-007448 en 23-024822
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 529 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 529 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 22 maart 2023, in de zaak:
[verzoekster]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.C. Coster, Brink 16a, 1251 KW Laren.
Verzoekster is [verzoekster] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 529 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 3.750,00, voor vergoeding van contra-expertise;
  • € 225,00, voor vergoeding van training;
  • € 884,50, voor vergoeding van kosten voor verblijf in een pension;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 4.204,15, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de beslissing van de raadkamer te Zeeland-West-Brabant d.d. 2 maart 2023 waarbij het klaagschrift met raadkamernummer 22-020501 gegrond is verklaard;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 16 oktober 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. G. Smid, verzoekster en mr. M.C. Coster als advocaat van verzoekster gehoord.
Namens verzoekster is aangevoerd dat het door haar ingediende klaagschrift onder raadkamernummer 22-020501 gegrond is verklaard. Verzoekster stelt in deze klaagschriftprocedure kosten te hebben gemaakt voor rechtsbijstand en verzoekt om hiervoor een vergoeding ter hoogte van € 4.204,15 toe te kennen. Daarnaast heeft verzoekster kosten gemaakt voor contra-expertise, waarvoor zij een vergoeding verzoekt van € 3.750,00. Verder heeft verzoekster kosten gemaakt voor training en opvang van de hond, waarvoor vergoedingen van € 225,00 en € 884,50 worden verzocht. Tot slot vraagt verzoekster een vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift toe te kennen.
In raadkamer heeft de advocaat voor wat betreft de kosten voor rechtsbijstand toegelicht dat een klaagschriftprocedure over het beslag van een hond veel omvangrijker en complexer is dan beslag op bijvoorbeeld een voertuig. Over de kosten gemaakt na gegrondverklaring van het klaagschrift licht de advocaat toe dat zij die beslissing met haar cliënte heeft besproken. De kosten voor contra-expertise hebben het belang van het onderzoek gediend. Zonder de contra-expertise had er immers alleen een rapportage van een onbekende organisatie gelegen die concludeerde tot euthanasie van de hond.
De officier van justitie heeft zich in afwijking van de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie in raadkamer op het standpunt gesteld dat de gemaakte advocaatkosten redelijk zijn en voldoende zijn onderbouwd. Daarnaast is het vanzelfsprekend dat er kosten zijn verbonden aan het tegenonderzoek, waardoor ook die kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
In het kader van artikel 552a Sv dient onder het eindigen van de zaak te worden verstaan het onherroepelijk worden van de beslissing op het ingediende klaagschrift tot de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen. Op grond van lid 2 gaat het om zaken die eindigen met een gegrondverklaring. De rechtbank stelt vast dat het klaagschrift met raadkamernummer 22-020501 op 28 februari 2023 gegrond is verklaard en dat deze beslissing onherroepelijk is geworden. De zaak is daarmee geëindigd.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu op voornoemd klaagschrift bij de rechtbank is beslist.
Op grond van artikel 529 Sv komt verzoekster in aanmerking voor vergoeding van de kosten, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte (lees: klager) zijn gekomen, voor zover aanwending van die kosten het belang van het onderzoek heeft gediend. De vraag of de aanwending van de kosten het belang van het onderzoek heeft gediend, dient de rechtbank te beantwoorden met inachtneming van de aard en ernst van de zaak en alle daarbij op het spel staande belangen.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan kosten voor contra-expertise ter hoogte van
€ 4.204,15is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. Zonder de contra-expertise was alleen een rapport beschikbaar geweest dat concludeert tot het euthanaseren van de hond. Uit de contra-expertise is echter gebleken dat kon worden beslist tot teruggave van de hond. Zonder deze contra-expertise was hoogst waarschijnlijk niet tot gegrondverklaring van het klaagschrift en teruggave van de hond beslist. De rechtbank is daarom van oordeel dat de contra-expertise heeft bijgedragen aan de beslissing van de raadkamerrechter inzake het klaagschrift met raadkamernummer 22-020501. De rechtbank zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen.
Over het verzochte bedrag aan kosten voor verblijf van de hond in een pension is de rechtbank van oordeel dat deze kosten in voldoende mate zijn onderbouwd. Het verblijf van de hond in het pension was noodzakelijk teneinde het tegenonderzoek te verrichten. De rechtbank zal het verzochte bedrag van
€ 884,50toewijzen.
Voor de kosten voor training van de hond is de rechtbank van oordeel dat er geen gronden van billijkheid zijn om een vergoeding toe te kennen. Dit zijn kosten voor het verbeteren van het gedrag van de hond en vallen daarmee niet onder de reikwijdte van artikel 529 Sv. De rechtbank zal het verzochte bedrag afwijzen.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 4.204,15is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 529 Sv toe tot een bedrag van
€ 4.634,50, bestaande uit:
- € 3.750,00 aan kosten voor contra-expertise en
- € 884,50, aan kosten voor het verblijf van de hond in een pension;
wijst het verzoek voor het overige af;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 4.884,15, bestaande uit:
- € 4.204,15 aan kosten van rechtsbijstand; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 9.518,65zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Kuyp Baar advocaten, onder vermelding van “Schadevergoeding_Meer-[verzoekster]_D20230112”.
Deze beslissing is op 30 oktober 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).