ECLI:NL:RBZWB:2023:7471

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
ZWB 22_2965
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 2 juni 2022 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 had opgelegd. De inspecteur had een belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 43.194, met een bijkomende belastingrente van € 262. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop volgde het beroep bij de rechtbank, die op 17 augustus 2023 de zaak behandelde.

De rechtbank onderzocht of de inspecteur het motiveringsbeginsel had geschonden. Belanghebbende was ontevreden over de opbouw van het te betalen bedrag en had vragen over de voorlopige aanslagen die aan de definitieve aanslag voorafgingen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur voldoende had gemotiveerd hoe het te betalen bedrag was vastgesteld, ondanks dat belanghebbende niet alle details van de berekening begreep. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van het motiveringsbeginsel en dat de definitieve aanslag terecht was opgelegd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de aanslag in stand bleef. Belanghebbende moest het bedrag van € 4.011, inclusief belastingrente, betalen en kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. V.A. Burgers en openbaar gemaakt op 30 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.194. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 262 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het motiveringsbeginsel heeft geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het motiveringsbeginsel niet geschonden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is geboren op 20 januari 1956 en het gehele jaar 2016 gehuwd.
4.1.
Begin 2016 heeft de inspecteur met dagtekening 15 januari 2016 aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. Uit deze aanslag volgt een terug te ontvangen bedrag van € 4.437. Deze voorlopige aanslag is gebaseerd op een inschatting van de situatie van belanghebbende in 2016. De inspecteur is ervan uitgegaan dat belanghebbende in 2016 inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking krijgt en om die reden is ook de arbeidskorting toegepast.
4.2.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.832.
4.3.
Conform de ingediende aangifte heeft de inspecteur met dagtekening 10 juni 2017 een tweede voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd. Uit deze tweede voorlopige aanslag volgt een nader terug te ontvangen bedrag van € 524. Als gevolg van de beide voorlopige aanslagen heeft belanghebbende in totaal € 4.961 ontvangen.
4.4.
De inspecteur heeft belanghebbende gevraagd om nadere informatie over de in de aangifte opgevoerde persoonsgebonden aftrek. Belanghebbende heeft diverse stukken overgelegd.
4.5.
Bij brief van 22 januari 2019 heeft de inspecteur aangegeven voornemens te zijn van de aangifte af te wijken en het belastbaar inkomen uit werk en woning vast te stellen op € 43.194.
4.6.
Met dagtekening 15 februari 2019 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2016 (de aanslag) vastgesteld conform bovenstaande. Uit die aanslag volgt een te betalen bedrag van € 4.011, inclusief € 262 belastingrente.
4.7.
Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt door een gewijzigd aangiftebiljet in te sturen aan de inspecteur met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.355. Tegen de aanslag heeft belanghebbende ook een schriftelijk bezwaar ingediend.
4.8.
Het bezwaar heeft de inspecteur ongegrond verklaard.

Motivering

5. Ter zitting is gebleken dat het belanghebbende niet duidelijk is hoe het te betalen bedrag van de aanslag is opgebouwd ten opzichte van de voorlopige aanslagen over 2016. Het in de aanslag vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning heeft belanghebbende niet bestreden. De rechtbank heeft de grond van belanghebbende opgevat als een motiveringsklacht (schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur).
6. De inspecteur heeft een summiere motivering gegeven van de totstandkoming van het op de aanslag te betalen bedrag, maar die motivering acht de rechtbank wel voldoende. Van schending van het motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake.
Ten overvloede en ter verduidelijking merkt de rechtbank op dat het ‘ineens’ volgens de aanslag feitelijk te betalen bedrag, € 4.011 inclusief € 262 belastingrente, is ontstaan doordat de voorlopige aanslag IB/PVV 2016 met dagtekening 15 januari 2016 is gebaseerd op – naar later bleek - onjuiste of onvolledige gegevens. De nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2016 met dagtekening 10 juni 2017 was vervolgens (logischerwijs) gebaseerd op de toen ingediende aangifte en zou dus, ervan uitgaande dat de aangifte juist en volledig was, de definitieve aanslag goed moeten benaderen.
De inspecteur was het echter niet eens met een aantal in de aangifte opgenomen posten en heeft bij het opleggen van de definitieve aanslag die posten gecorrigeerd. Belanghebbende heeft geen gronden tegen de correcties zelf aangevoerd.
Dat maakt dat op de definitieve aanslag IB/PVV 2016 een behoorlijk te betalen bedrag is ontstaan waar de definitieve aanslagen over voorgaande jaren bij belanghebbende, zo begrijpt de rechtbank, precies aansloten bij de voorlopige aanslagen. Wat verder van belang is om hier op te merken, is dat belanghebbende nu niet meer of minder belasting betaald dan een ander die in zijn positie zou verkeren.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft en belanghebbende het bedrag van € 4.011 inclusief € 262 belastingrente dient te betalen. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 30 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtsprtaak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.