In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. Eiser had in 2021 een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend gekregen van € 11.492,35, met een verantwoordingsvrij bedrag van € 172,39. Eiser verzocht op 9 februari 2022 om uitbetaling van dit verantwoordingsvrije bedrag. Echter, op 4 juni 2022 heeft het zorgkantoor het pgb definitief vastgesteld op nihil. Eiser diende op 9 februari 2023 opnieuw een verzoek in voor uitbetaling van het verantwoordingsvrije bedrag, maar het zorgkantoor beschouwde deze aanvraag als een bezwaarschrift tegen het eerdere besluit van 4 juni 2022 en verklaarde dit bezwaar op 13 april 2023 niet-ontvankelijk wegens te late indiening.
Eiser ging tegen deze beslissing in beroep. Tijdens de zitting op 10 oktober 2023 werd duidelijk dat het zorgkantoor de brief van 9 februari 2023 ten onrechte als bezwaar had aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiser met deze brief een nieuwe aanvraag tot uitbetaling van het verantwoordingsvrije bedrag had willen indienen. De rechtbank concludeerde dat het zorgkantoor niet adequaat had gereageerd op deze aanvraag, wat leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet kon standhouden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg het zorgkantoor op om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag tot uitbetaling van het verantwoordingsvrije bedrag over 2021.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter L.P. Hertsig, met griffier B.C. van Sprundel-Thelosen aanwezig. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het zorgkantoor op het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eiser te vergoeden. Eiser en het zorgkantoor zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.