ECLI:NL:RBZWB:2023:7451

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
02-107455-23; 03-183722-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en opzetwitwassen met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 26 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 april 2023 in Oisterwijk opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en opzetwitwassen heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het vervoeren van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, waaronder MDMA en cocaïne, en het witwassen van geldbedragen die vermoedelijk uit criminele activiteiten afkomstig waren. Tijdens de zitting op 12 oktober 2023 heeft de officier van justitie, mr. E. van Aalst, de beschuldigingen toegelicht, terwijl de verdediging zich beriep op de onschuld van de verdachte en stelde dat hij de drugs en het geld slechts tijdelijk voor een ander had bewaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 90,8 gram MDMA, 57,2 gram cocaïne, 45,4 gram hennep en 14,8 gram hasj in zijn auto vervoerde. Daarnaast zijn er contante geldbedragen van in totaal € 7.461,60 aangetroffen, waarvan de rechtbank concludeerde dat € 6.825,00 afkomstig was uit misdrijf. De verdachte heeft geen overtuigende verklaring kunnen geven voor de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan opzetwitwassen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 184 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, maar heeft ook de ernst van de feiten en de impact op de samenleving benadrukt. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/107455-23; 03/183722-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [plaats]
verblijvende te [postcode 1] , [adres 1]
ingeschreven op het adres [postcode 2] [plaats] , [adres 2]
raadsvrouw mr. C.D.W. Herrings, advocaat te Rijen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:
hoeveelheden van ongeveer 62,7 gram en 28,1 gram MDMA en 57,2 gram cocaïne heeft bewerkt, verkocht of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad;
feit 2:
hoeveelheden van ongeveer 45,4 gram hennep en 14,8 gram hasj heeft bewerkt, verkocht of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad;
feit 3:
geldbedragen van in totaal ongeveer € 7.416,00 heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte opzettelijk zowel de harddrugs als softdrugs heeft vervoerd, zoals tenlastegelegd onder de feiten 1 en 2.
Zij baseert zich daarbij met name op de bevindingen van de politie en op de drugstesten van het NFI. Tevens kan naar de mening van de officier van justitie feit 3, het opzetwitwassen, wettig en overtuigend worden bewezen. Dit echter alleen met betrekking tot de geldbedragen (van in totaal € 6.825,00) die in de twee portemonnees onder de middenconsole van verdachtes auto zijn gevonden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het vervoeren, althans het aanwezig hebben van de harddrugs en softdrugs, hetgeen onder de feiten 1 en 2 is tenlastegelegd. Daarbij is opgemerkt dat verdachte de drugs en de portemonnees met geld slechts een beperkt aantal uren voor een andere persoon moest bewaren. Voor wat betreft feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft evenwel aangevoerd dat het bedrag van € 596,90 dat verdachte in zijn kleding bij zich droeg en het bedrag van € 39,70 aan muntgeld in het portier van zijn auto, niet van misdrijf afkomstig zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feiten 1 en 2:
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 90,8 gram MDMA, 57,2 gram cocaïne, 45,4 gram hennep en 14,8 gram hasj in zijn auto heeft vervoerd.
In de nacht van 24 april 2023 te Oisterwijk werd verdachte, die zijn Opel Corsa bestuurde, door twee politieagenten gecontroleerd. Bij deze controle overhandigde verdachte op twee opeenvolgende momenten telkens vijf joints. Naar aanleiding daarvan werd de auto van verdachte doorzocht en werd door de agenten in de kofferbak een tas aangetroffen, die uitpuilde van gripzakjes met diverse poeders, pillen, henneptoppen en witte en bruine substanties.
Nadat dit voertuig in beslag was genomen, werd het nader onderzocht. Onder verschillende delen van het middenconsole en de afdichting van de versnellingspook werden nog meer gripzakjes met hasj, XTC-pillen en witte poeders aangetroffen, evenals twee portemonnees met grote hoeveelheden contant geld. Dit betroffen bedragen van € 3.980,00 en € 2.845,00. Uit onderzoeken van het NFI volgt dat een deel van de pillen en poeders MDMA of cocaïne bevatten.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij wist dat er drugs en contant geld in zijn auto aanwezig waren op het moment dat hij in de auto reed. Hij heeft aangegeven de drugs en de twee portemonnees met het geld zelf in zijn auto te hebben verstopt.
Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij destijds de drugs en het geld tijdelijk voor een andere persoon in bewaring had genomen. Hij zou de goederen eerder op de bewuste dag hebben ontvangen, vervolgens ergens in de bosjes hebben verstopt en nadat hij terugkwam uit Amsterdam en Rotterdam pas in zijn auto hebben gelegd. Deze laatste handeling was volgens hem kort voordat hij door de politie werd gecontroleerd. De spullen zou hij iets later op de ochtend aan de andere persoon teruggeven. Op die manier kon verdachte - volgens zijn eigen - zeggen bij die andere persoon een schuld vereffenen.
De rechtbank acht dit deel van verdachtes verklaring onaannemelijk en daarmee ongeloofwaardig. Zo is het niet logisch dat verdachte duizenden euro’s en drugs met een behoorlijke straatwaarde van een ander in handen krijgt, terwijl verdachte juist degene is die een schuld bij die ander moet inlossen. Verdachte heeft overigens ook geen gegevens van de andere betrokken persoon genoemd, zodat hij zijn verhaal oncontroleerbaar maakt.
Tevens is het niet aannemelijk dat iemand zoveel geld en drugs op een openbaar toegankelijke locatie in de bosjes verstopt. Door verdachte is ook niet aangewezen waar hij de spullen exact zou hebben verborgen.
Verder wordt het verhaal van verdachte ontkracht door de omstandigheid dat de drugs op twee verschillende plaatsen en op twee verschillende wijzen in de auto zijn weggelegd, namelijk verborgen onder de middenconsole en nagenoeg open en bloot in een tas in de kofferbak. Verdachte heeft pas ter zitting toegelicht dat hij op een bepaald ogenblik een deel van de drugs in de kofferbak heeft gelegd, omdat de gripzakjes “scheurden”. Nu op de foto van de in de kofferbak aangetroffen gripzakjes niet is te zien dat er zakjes zijn gescheurd of dat er losse pillen, henneptoppen of poeders zijn aangetroffen die uit een kapot zakje afkomstig kunnen zijn, acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig. Bovendien zijn grip- of sealzakken vervaardigd van stevig plastic, waardoor die zakken bij normaal gebruik niet snel scheuren.
Tot slot slaat de rechtbank acht op het feit dat verdachte kort na zijn staandehouding tegen de politie zou hebben verklaard: “ach ja het is een kat en muis spel, nu winnen jullie.”
De rechtbank gaat daarom niet mee in het relaas van verdachte, dat de drugs en het geld niet van hem zelf zouden zijn geweest.
De rechtbank concludeert dan ook tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2.
feit 3:
Zoals hiervoor al is vermeld, zijn in de auto van verdachte twee portemonnees gevonden met daarin contante geldbedragen van € 3.980,00 en € 2.845,00. Verder is in het portier van de auto 39,70 euro aan muntgeld aangetroffen en in verdachtes broekzak bij zijn fouillering
€ 596,90 aan bankbiljetten en muntgeld. In totaal is dus € 7.461,60 aan contanten onder verdachte aangetroffen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat een of meer van deze geldbedragen afkomstig zijn van enig misdrijf.
Nu geen verband kan worden gelegd tussen een concreet misdrijf en voornoemde bedragen kan worden gesteld dat, indien het geld van misdrijf afkomstig is, er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat in het zogenaamde zes-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) is opgenomen en in voorkomende gevallen wordt gehanteerd. Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De feiten en omstandigheden
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat de feiten en omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De portemonnees met duizenden euro’s cash lagen immers verstopt onder de middenconsole in een auto tussen meerdere gripzakjes drugs. Tevens bestond het geld uit de portemonnees en uit de kleding van verdachte uit verschillende en veel kleine coupures en werd het muntgeld apart gehouden, hetgeen kan duiden op (drugs)handel. Het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten op de openbare weg brengt bovendien een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee.
Verklaring herkomst geldbedragen
Nu er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, ligt het op de weg van verdachte om een verklaring te geven over de herkomst van het geld. Uit het voormelde arrest is af te leiden dat een dergelijke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk dient te zijn.
Verdachte heeft verklaard dat het geld in de portemonnees aan een andere persoon toebehoorde en dat hij dat tijdelijk voor die ander moest bewaren. Verdachte heeft geen personalia van die persoon kunnen of willen noemen of andere stukken overgelegd waaruit een legale herkomst kan blijken. De rechtbank heeft onder feit 1 en 2 al geconcludeerd, dat zij deze verklaring van verdachte over de herkomst van de drugs en het geld in de twee portemonnees ongeloofwaardig geacht. Controleerbaar is de verklaring ook niet omdat verdachte geen namen of verdere details geeft. Met zijn verklaring kan dan ook het vermoeden van witwassen niet worden weerlegd. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit de twee portemonnees van in totaal
€ 6.825,00 - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit ook wist.
Over het aangetroffen muntgeld in het portier heeft verdachte alleen gezegd dat dit geld niet van hem is.
Het geld in zijn kleding zou van verdachte zelf zijn, wat hij met hard werken heeft verdiend. Hij had dit geld op zak om onder meer cadeautjes te kopen vanwege het Suikerfeest. Verdachtes verklaring op dit punt is niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Nader onderzoek door het openbaar ministerie
Nu het door verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld uit zijn broekzak en het muntgeld uit het portier van zijn auto.
De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie geen nader onderzoek heeft verricht naar die geldbedragen. Daardoor kan niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat die bedragen een legale herkomst hebben. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging partieel vrijspreek en. Te meer nu ook de officier van justitie heeft verzocht verdachte voor dit deel in de tenlastelegging vrij te spreken.
Conclusie
De rechtbank acht het opzetwitwassen, zoals tenlastegelegd onder feit 3, wettig en overtuigend bewezen tot een bedrag van € 6.825,00. Voor het overige deel van het bedrag in de tenlastelegging wordt verdachte vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:op 24 april 2023 te Oisterwijk opzettelijk heeft vervoerd
- 62,7 gram MDMA, zijnde MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en
- 57,2 gram cocaïne, zijnde cocaïne en
- 28,1 gram MDMA, zijnde MDMA,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:op 24 april 2023 te Oisterwijk opzettelijk heeft vervoerd
- 45,4 gram hennep, zijnde hennep en
- 14,8 gram hasj, zijnde hasj,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 3:op 24 april 2023 te Oisterwijk van geldbedragen (totaal 6.825 euro) - de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen en heeft verhuld, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
184 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, en aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij een taakstraf van 100 uur.
Bij haar eis heeft zij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke situatie van verdachte, zijn strafblad en de strafvorderingsrichtlijnen.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd, dat de door onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen van € 3.980,00 en € 2.845,00 verbeurd zullen worden verklaard, net als de onder verdachte inbeslaggenomen auto. De overige inbeslaggenomen geldbedragen kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich verenigen met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte wil meewerken aan de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. De verdediging acht het met name van belang dat verdachte niet hoeft terug te keren naar de gevangenis.
Verdachte heeft zijn lesje geleerd. Hij heeft zich door een andere persoon laten beïnvloeden en heeft impulsief en dom gehandeld. Het is zijn wens om zo snel mogelijk werk in de logistieke sector te vinden en zijn vrachtwagenrijbewijs te halen. Voorts wordt op de jonge leeftijd van verdachte gewezen en op de omstandigheden waaronder verdachte eerder is aangehouden en veroordeeld voor het andere drugsfeit dat op zijn strafblad is vermeld. Verdachte had in die zaak namelijk een afspraak met de recherche gemaakt dat hij met drugs naar een treinstation zou komen en dat hij zich daar zou laten arresteren, zodat hij hulp kon krijgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van MDMA, cocaïne, hennep en hasj. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 6.825,00 witgewassen. Dit zijn ernstige feiten.
De verdovende middelen die verdachte heeft vervoerd, die als gebruikershoeveelheden waren verpakt in gripzakjes, zijn ongetwijfeld bestemd geweest voor de drugshandel. Het is algemeen bekend dat de georganiseerde misdaad die achter de drugsverkoop schuilgaat een bijzonder ontwrichtend en ondermijnend effect heeft op de samenleving. Er zijn zeer grote sommen geld gemoeid met de drugshandel, zodat ook enorme financiële belangen van de betrokken criminelen op het spel staan. Om deze belangen te beschermen worden velerlei andere criminele activiteiten ontplooid, waarbij extreme vormen van geweld en intimidatie niet worden geschuwd. In deze zware criminaliteit lijken steeds jongere mensen, zoals ook verdachte, meegetrokken te worden.
Verder leveren harddrugs, waaronder MDMA en cocaïne, voor de gebruikers aanzienlijke gezondheidsrisico’s op. Deze drugs kunnen hun leven gaan beheersen en uiteindelijk hun leven vergooien. De samenleving ziet zich ook veelvuldig geconfronteerd met drugsverslaafden die op verschillende manieren overlast veroorzaken en vermogensdelicten plegen om hun verslaving te bekostigen.
Door de witwaspraktijken van verdachte vindt vermenging van crimineel geld met legaal geld plaats wat het economisch evenwicht in de samenleving ernstig schaadt.
Verdachte heeft onvoldoende stil gestaan bij deze negatieve effecten voor anderen en heeft kennelijk alleen zijn eigen belang voor ogen gehad. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij niet geheel de verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Hij heeft zich enigszins naïef opgesteld door te stellen dat hij slechts “de bewaarder” is geweest en heeft zo geprobeerd de schuld op een andere (fictieve) persoon te schuiven, terwijl hij goed wist waarmee hij bezig was.
De rechtbank heeft het strafblad van verdachte in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat hij op 18 oktober 2022 door de politierechter in Limburg ook is veroordeeld voor een delict uit de Opiumwet en daardoor ten tijde van de onderhavige delicten nog in een proeftijd liep. De verdediging heeft gesteld dat verdachte zich destijds bewust heeft laten aanhouden door de politie om hulp te krijgen. De veroordeling laat evenwel zien dat het feit bewezen is verklaard en het gepleegde feit en verdachte strafbaar zijn geacht.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 24 juli 2023. Hierin wordt beschreven dat er sprake is van enige instabiliteit bij verdachte op de verschillende leefgebieden. Ten tijde van het bewezenverklaarde was verdachte nog zoekende naar eigen huisvesting, had hij geen structurele dagbesteding en kon zijn ouderlijk gezin niet als steunende factor worden beschouwd. Daarnaast bestaan zorgen over de gedragskeuzen van verdachte. De reclassering sluit niet uit dat verdachte bij het plegen van de feiten een financieel belang heeft gehad en dat hij in dit kader een negatief sociaal netwerk heeft opgebouwd. Zijn korte termijn (pro criminele) keuzes kunnen dan geleid hebben tot recidive van het delictgedrag. Er dient daarom aandacht te zijn voor het versterken van de maatschappelijke positie en de persoonlijkheid van verdachte om (lange termijn) doelen te realiseren. De reclassering noemt het positief en beschermend dat verdachte constructieve ideeën en toekomstdoelen heeft en open staat voor begeleid wonen.
Gezien de jonge leeftijd van verdachte is door de reclassering eveneens onderzocht of het jeugdstrafrecht kan worden toegepast. Hoewel de reclassering enige zorg heeft over het impulsief handelen van verdachte en zijn eventuele beïnvloedbaarheid, adviseert zij uit te gaan van het volwassenstrafrecht op basis van de volgende indicaties: verdachte functioneert niet op verstandelijk beperkt niveau, hij gedraagt zich niet jonger dan volgens zijn kalenderleeftijd verwacht mag worden, hij maakt geen deel uit van een gezin, hij wordt niet (meer) ontvankelijk geacht voor ondersteuning en beïnvloeding van volwassenen en pedagogische mogelijkheden zijn niet aanwezig.
De reclassering adviseert voorts bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, waaraan de volgende bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het vinden en behouden van een dagbesteding.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Zij heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en bij de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarbij komt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een dealerindicatie, gelet op het feit dat de diverse soorten drugs in gebruikershoeveelheden in gripzakjes waren verpakt, verdachte ook veel bankbiljettenen in verschillende coupures en muntgeld in zijn bezit had en hij blijkens de bevindingen van de politie na zijn aanhouding ’s nachts nog door meerdere mensen, mogelijk klanten, werd gebeld. Dit in combinatie bezien met zijn ongeloofwaardige verhaal over hoe hij aan de drugs en het geld kwam.
De rechtbank hecht aldus geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij de goederen slechts in bewaring had voor een ander. Het lijkt erop dat zijn auto verdachtes eigen “winkeltje” is geweest. De rechtbank weegt deze dealerindicatie in strafverzwarende zin mee.
Hoewel de rechtbank het advies en de motivering van de reclassering volgt met betrekking tot de toepassing van het volwassenstrafrecht, is zij van oordeel dat de jonge leeftijd van verdachte een strafverlagend effect moet hebben.
Gelet op de instabiele persoonlijke situatie van verdachte die in het reclasseringsrapport naar voren komt, acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte adequate hulp krijgt aangeboden om de kans op herhaling te verkleinen. Zij zal dan ook de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd koppelen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf.
De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan het voorarrest, zodat verdachte niet hoeft terug te keren naar de penitentiaire inrichting.
De (voorwaardelijke) gevangenisstraf die door de officier van justitie is gevorderd wordt door de rechtbank alleszins redelijk en passend geacht.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank een aanvullende taakstraf niet opportuun, gezien de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf en de inspanningen die verdachte moet leveren om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden. Hij moet in dit kader ook al (on)betaald werk gaan verrichten. De rechtbank juicht in dit verband toe dat verdachte zich als doel heeft gesteld om een reguliere baan in de logistieke branche te vinden en zijn vrachtwagenrijbewijs te behalen. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de beslissing tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto van verdachte, welke als een bijkomende straf te gelden heeft. Daarnaast zal verdachte in het kader van de vordering tot tenuitvoerlegging ook reeds een forse taakstraf moeten uitvoeren.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 184 dagen waarvan
90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals hiervoor genoemd en met aftrek van voorarrest.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
- de contante geldbedragen (bankbiljetten) van € 3.980,00 en € 2.845,00 uit twee portemonnees, die onder de afdichting van de versnellingspook van verdachtes auto zijn aangetroffen;
- een bankbiljet van 10 euro, dat in de auto van verdachte is aangetroffen maar kennelijk niet door de (geldtel)automaat is geaccepteerd.
- de personenauto van verdachte, te weten een grijze Opel Corsa voorzien van het [kenteken] .
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
- het contante geldbedrag van € 596,90 dat in de kleding van verdachte is aangetroffen;
- het contante geldbedrag van € 39,70 (munten) dat in het portier in de auto van verdachte is aangetroffen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevangenisstraf van 4 weken voorwaardelijk die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 18 oktober 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een taakstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:opzetwitwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 184 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de
Reclassering Nederland. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de
gedragsinterventie COVAof een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training zal worden gevolgd. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte verblijft in een instelling voor
beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* het contante geldbedrag van € 3.980,00 (goednummer 2585287);
* het contante geldbedrag van € 2.845,00 (goednummer 2585288);
* het contante geldbedrag van € 10,00 (goednummer 2585225);
* de personenauto Opel Corsa, voorzien van het [kenteken] (goednummer 2562065);
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
* het contante geldbedrag van € 596,90 (goednummer 2585218);
* het contante geldbedrag van € 39,70 (goednummer 2585295);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 18 oktober 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 03/183722-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 4 weken;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
4 weken;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.L. Pustjens, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr.M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 oktober 2023.
De voorzitter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.