ECLI:NL:RBZWB:2023:7443

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5299
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser, die van 1 juni 2016 tot 15 augustus 2018 als 1e monteur bedrijfswagens werkte, had zich op 16 augustus 2016 arbeidsongeschikt gemeld. Het UWV had hem een WIA-uitkering toegekend, maar in een besluit van 20 december 2021 werd bepaald dat hij vanaf 21 februari 2022 geen recht meer had op deze uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser niet meer in aanmerking kwam voor de WIA-uitkering.

De rechtbank overwoog dat de verzekeringsarts van het UWV voldoende medische gegevens had verzameld en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 december 2021 adequaat waren. Eiser had geen overtuigende medische informatie overgelegd die zou aantonen dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De rechtbank concludeerde dat het UWV zich op de juiste wijze had gebaseerd op de FML en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 9,24% correct was vastgesteld. Aangezien eiser niet voldeed aan de vereiste 35% arbeidsongeschiktheid, werd zijn beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van WIA-uitkeringen. Eiser kreeg geen gelijk en de proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5299 WIA

uitspraak van 26 oktober 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:

[werkgever] B.V. (eisers voormalige werkgever, hierna: werkgever), te [plaats 2] ,

gemachtigde: mr. N.W.J. van der Stokker-Welsink.

Procesverloop

In een besluit van 20 december 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser
vanaf 21 februari 2022 geen uitkering meer krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.
In een besluit van 21 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend. Werkgever heeft een aanvullende reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 oktober 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. C.J.G. Oom-Roumen. Werkgever is – met voorafgaand bericht – niet verschenen.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser werkte als 1e monteur bedrijfswagens/bedrijfsauto technicus voor 38 uur per week. Hij had een dienstverband bij werkgever van 1 juni 2016 tot 15 augustus 2018. Hij heeft zich op 16 augustus 2016 arbeidsongeschikt gemeld wegens verschillende lichamelijke en psychische klachten en is ziek uit dienst gegaan. Het UWV heeft aan hem een WIA-uitkering toegekend per 14 augustus 2018 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Eiser ontvangt per 14 augustus 2020 een vervolguitkering.
Werkgever heeft op 30 juni 2021 een verzoek ingediend bij het UWV voor een verzekeringsgeneeskundige herbeoordeling. Dit verzoek heeft geleid tot de onder het procesverloop weergegeven besluitvorming.
Wettelijk kader
2. Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Eisers standpunt
3. Volgens eiser heeft het UWV ten onrechte bepaald dat hij vanaf 21 februari 2022 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Hij stelt – kort samengevat – dat ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen. Verder voert eiser aan dat sprake is van meer beperkingen in de rubrieken I en II, en bij het aspect zitten. Op wat hij aanvoert wordt in het hiernavolgende nader ingegaan.
Het medisch onderzoek van het UWV
4. De primaire verzekeringsarts heeft eiser telefonisch gesproken op 3 november 2021, waarbij oriënterend psychisch onderzoek is verricht. Deze verzekeringsarts heeft ook medische informatie opgevraagd bij eisers behandelaars. Een lichamelijk onderzoek was volgens de primaire verzekeringsarts niet noodzakelijk, gelet op de opgevraagde medische informatie en de informatie die beschikbaar was. De verzekeringsarts overweegt dat eisers huidige medische situatie anders is dan ten tijde van de WIA-beoordeling in 2018. Bij de laatste WIA-beoordeling werd een beperking in de duurbelastbaarheid vastgesteld vanwege onderliggende medische problematiek. Huidig onderzoek geeft geen aanleiding meer tot het stellen van een beperking in de duurbelastbaarheid. Er is geen sprake van een energetische beperking als direct gevolg van medische problematiek waarvoor structurele rustmomenten noodzakelijk zijn en ook niet van een verhoogde recuperatiebehoefte. Eiser heeft geen beschikbaarheidsprobleem en een beperking uit preventief oogpunt is ook niet aan de orde. Het stellen van een beperking in de duurbelastbaarheid kan juist herstelbelemmerend werken, omdat het kan leiden tot meer inactiviteit waarmee het een negatieve invloed kan hebben op eisers conditie. Vanwege een deel van de medische problematiek is eiser wel aangewezen op regelmaat en een goede nachtrust. De primaire verzekeringsarts heeft eisers belastbaarheid vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 december 2021.
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Hij heeft eiser gezien op een spreekuur van 15 september 2022 en daarbij lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b overweegt dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De bij eiser gestelde diagnoses sluiten aan met wat over hem bekend is vanuit het dossier. Ook de in het kader van bezwaar aangeleverde medische informatie is hiermee in lijn. Er is geen reden om te veronderstellen dat de gestelde diagnoses onjuist zijn. Uitgaande van deze informatie moeten er fysieke beperkingen worden aangenomen om eiser niet onnodig zwaar te belasten. Voor de mate van de beperkingen is de ernst van de problematiek ook van belang. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgesteld door het afnemen van een uitgebreide anamnese en het meenemen van de medische informatie. Deze beperkingen sluiten aan bij de aard en ernst van de aanwezige medische problematiek. Het zijn flinke beperkingen die passen bij de onderzoeksbevindingen. Bij deze problematiek is het aan de ene kant van belang om een verslechtering van de medische situatie door structurele overbelasting te voorkomen. Aan de andere kant is het ook van belang om in beweging te blijven en onderbelasting te voorkomen. Bij onderbelasting kan de conditie afnemen met een toename van de ervaren pijnklachten. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden waarom de in de FML opgenomen beperkingen niet zouden kloppen. Eiser claimt energetische belemmeringen, maar deze kunnen op basis van de standaard 'Duurbelastbaarheid in arbeid' niet of onvoldoende bij eiser worden gesteld.
Heeft het UWV te weinig beperkingen aangenomen bij eiser?
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende is ingegaan op wat hij in de bezwaarfase heeft aangevoerd over bepaalde klachten. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzekeringsarts b&b voldoende en op eiser toegespitst ingegaan op de door hem geclaimde urenbeperking. Het UWV heeft al beperkingen aangenomen in rubrieken I en II van de FML en eiser heeft niet met medische informatie onderbouwd dat meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor de conclusie dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende is ingegaan op de door eiser geclaimde beperking op het aspect zitten, nu de verzekeringsarts b&b blijkens zijn rapport wel aandacht heeft besteed aan dit punt bij het door hem verrichtte onderzoek. Het UWV heeft ook nader gereageerd op wat eiser in beroep heeft aangevoerd door een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 30 januari 2023. Naar het oordeel van de rechtbank wordt daarin onder meer op steekhoudende wijze onderbouwd waarom eisers deconditionering niet kan leiden tot het aannemen van een urenbeperking. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser aanvoert geen aanleiding om te concluderen dat het UWV onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Het UWV mocht zich daarom in het bestreden besluit baseren op de FML van 6 december 2021.
Het arbeidskundige onderzoek door het UWV
7. Het arbeidskundige onderzoek van het UWV is verricht door een primaire arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b). De primaire arbeidsdeskundige heeft, rekening houdend met de FML van 6 december 2021, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid:
  • Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053);
  • Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180);
  • Productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043).
De arbeidsdeskundige b&b heeft deze functies in de bezwaarfase gehandhaafd. De arbeidsdeskundigen concluderen op basis van deze functies tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 9,24%.
8. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten is in feite gericht tegen de FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. Gelet hierop mochten de door het UWV gehanteerde functies worden gebruikt voor de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid. Op basis van de inkomsten die hij met deze functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 9,24%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% of meer, mocht het UWV bepalen dat eiser vanaf 21 februari 2022 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wordt de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 oktober 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier.
griffier rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.