In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser, die van 1 juni 2016 tot 15 augustus 2018 als 1e monteur bedrijfswagens werkte, had zich op 16 augustus 2016 arbeidsongeschikt gemeld. Het UWV had hem een WIA-uitkering toegekend, maar in een besluit van 20 december 2021 werd bepaald dat hij vanaf 21 februari 2022 geen recht meer had op deze uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser niet meer in aanmerking kwam voor de WIA-uitkering.
De rechtbank overwoog dat de verzekeringsarts van het UWV voldoende medische gegevens had verzameld en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 december 2021 adequaat waren. Eiser had geen overtuigende medische informatie overgelegd die zou aantonen dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. De rechtbank concludeerde dat het UWV zich op de juiste wijze had gebaseerd op de FML en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 9,24% correct was vastgesteld. Aangezien eiser niet voldeed aan de vereiste 35% arbeidsongeschiktheid, werd zijn beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van WIA-uitkeringen. Eiser kreeg geen gelijk en de proceskosten werden niet vergoed.