ECLI:NL:RBZWB:2023:7430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor woningbouw en erfafscheiding in strijd met bestemmingsplan

Op 25 oktober 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een zaak over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning aan [adres 1] te [plaats 1]. Het college van burgemeester en wethouders had op 28 november 2022 een omgevingsvergunning verleend, maar eisers, bewoners van een nabijgelegen appartementencomplex, hebben hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft het college een wijziging doorgevoerd in de vergunning, wat aanleiding gaf tot een uitbreiding van het geschil. De rechtbank heeft de zaak op 2 augustus 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college en de vergunninghoudster.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college beleidsruimte heeft om hiervan af te wijken. De eisers hebben aangevoerd dat de bouw van de woning hun uitzicht en lichtinval aanzienlijk zal beperken, wat in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen blijvend recht op uitzicht bestaat en dat de belangenafweging door het college niet onredelijk is. Wel heeft de rechtbank geconstateerd dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de bouw voor de lichtinval in de appartementen van eisers.

De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. Dit moet gebeuren binnen acht weken na de uitspraak. De rechtbank heeft verder bepaald dat zij iedere verdere beslissing aanhoudt tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/115 WABO T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5], uit [plaats 1] , eisers,
(gemachtigde: mr. B.F.J. Bollen),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1] , college,

( [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[vergunninghoudster] B.V.te [plaats 2] , vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. drs. E.G.M. Huisman).

Procesverloop

1. Bij besluit van 28 november 2022 (bestreden besluit I) heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning aan [adres 1] te [plaats 1] (perceel). Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hangende beroep heeft het college bij besluit van 31 januari 2023 (bestreden besluit II) de in het bestreden besluit I ter zake van de in het bouwplan opgenomen erfafscheiding op de grens met het perceel van [adres 2] gewijzigd in die zin dat de erfscheiding 2,75 meter mag worden. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2023 op zitting behandeld. Eisers [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, vergezeld door [naam 1] als medegemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door ing. [naam 2] . Vergunninghoudster is verschenen vertegenwoordigd door [naam 3] , bijgestaan door de gemachtigde.
1.2
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Overwegingen

Omvang van het geschil
2. De rechtbank stelt vast dat het college met bestreden besluit II voor de in het bestreden besluit I al opgenomen erfafscheiding een grotere hoogte heeft vastgesteld; 2,75 meter. De rechtbank beschouwt het bestreden besluit II als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het beroep tegen het bestreden besluit I van rechtswege ook betrekking op het bestreden besluit II. Omdat het college in het bestreden besluit II niet volledig tegemoet komt aan het beroep van eisers tegen het bestreden besluit I hebben eisers voldoende belang bij de procedure tegen beide bestreden besluiten.
2.1
De rechtbank beoordeelt dan ook of het college op goede gronden de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van de woning op het perceel – inclusief de verhoogde
erfafscheiding – heeft verleend.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Vergunninghoudster heeft op 28 februari 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een woning op het perceel. Het college heeft het ontwerpbesluit van 12 juli 2022 op 18 juli 2022 ter inzage gelegd. Eisers hebben op 12 augustus 2022 zienswijzen ingediend. Uit de Nota van zienswijzen volgt dat het college het merendeel van de ingediende zienswijzen niet heeft overgenomen. Het college heeft in het bestreden besluit I de omgevingsvergunning verleend. De kennisgeving van de verleende omgevingsvergunning is op 5 december 2022 gepubliceerd. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. Vergunninghoudster heeft op 20 januari 2023 een verzocht om een hogere erfafscheiding mogen te realiseren. Hij komt daarmee tegemoet aan het bezwaar van één van de omwonenden. Het college heeft de hogere erfafscheiding in het bestreden besluit II vergund.
Beroep tegen de verleende omgevingsvergunningen
4. Eisers voeren aan dat door de bouw van de woning aan de zijkant van hun appartementencomplex een blinde muur gerealiseerd wordt. Die blinde muur zorgt ervoor dat hun uitzicht verdwijnt en dat de lichtinval beperkt wordt. Eisers achten dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Omdat de lichtinval wordt beperkt, menen eisers dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan de verlening van de omgevingsvergunning. Het college is ten onrechte afgeweken van het bestemmingsplan door toe te staan dat de voorgevelrooilijn niet in acht genomen hoeft te worden en er is niet met voldoende parkeerplaatsen rekening gehouden. Eisers kunnen zich niet vinden in de uitkomst van de belangenafweging bij de verlening van de omgevingsvergunning en stellen dat de waarde van hun woningen vermindert.
4.1
Het college stelt dat er in een stedelijke omgeving geen recht op het behoud van uitzicht bestaat en het betwist de gestelde evidente privaatrechtelijke belemmering. Voor wat betreft de verminderde lichtinval heeft het college een belangenafweging gemaakt en daarbij heeft het college het belang van een extra woning zwaarder laten wegen. Het bouwplan zelf wordt niet gebouwd op de voorgevelrooilijn, maar op die lijn staat nu al een muur die ook gehandhaafd blijft. Er geldt voor dit plan geen parkeereis en de belangenafweging is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De gestelde waardevermindering van de woningen is geen onderdeel van het toetsingskader bij de beoordeling van de aangevraagde omgevingsvergunning.
4.2
Partijen zijn het erover eens dat de bouw van de woning op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan ‘Binnenstad 2010’ (bestemmingsplan) en de relevante bestemming ‘Centrum-Binnenstad’ [1] en dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’ [2] . De te bouwen woning wordt op een ‘erf’ [3] gebouwd, terwijl hoofdgebouwen alleen binnen het bouwvlak [4] gerealiseerd mogen worden [5] . Tevens moet tenminste 80% van de voorgevel van het hoofdgebouw in de voorgevelrooilijn worden gebouwd [6] en ook daar voldoet het plan niet aan. De hoogte van de erf- en terreinafscheidingen mogen niet meer dan twee meter bedragen [7] , terwijl het plan voorziet in een erfscheiding aan de achterkant van het perceel van 5,8 meter hoog en een erfafscheiding van 2,75 hoog aan de kant van het appartementencomplex aan de [straatnaam] .
4.3
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. Omdat de door de vergunninghoudster ingediende aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan heeft het college ambtshalve getoetst of de omgevingsvergunning verleend kan worden door van het bestemmingsplan af te wijken [8] . Het college meent dat dit het geval is, omdat de bouw van de woning op het perceel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de verleende omgevingsvergunning een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De rechtbank zal de bestreden besluiten hierop toetsen.
Voorgevelrooilijn en cultuurhistorische waarden
4.4
Eisers voeren – voor wat betreft het afwijken van het bestemmingsplan voor het bouwen in de voorgevelrooilijn – aan dat deze ontwikkeling zorgt voor een aantasting van de plaatselijke cultuurhistorische waarden en dat onduidelijk is waarom het college op dit punt is afgeweken van het bestemmingsplan. Het college heeft ter zitting toegelicht dat bij bijna alle panden in de [straatnaam] sprake is van deze afwijking van de voorgevelrooilijn. De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast, omdat er niets staat en de woning wordt bijna op de voorgevelrooilijn gerealiseerd. De rechtbank kan het college volgen in de overwegingen om op dit punt van het bestemmingsplan af te wijken. In de ruimtelijke onderbouwing is bovendien aangegeven dat door het ontwerp de muur op de begane grond tot achter de voorgevelrooilijn is teruggevallen. De hierdoor ontstane ruimte doet dienst als parkeerplaats. De eerste verdieping hangt boven de parkeerruimte en sluit wel aan op de voorgevelrooilijn. De afwijking past in een goede ruimtelijke ordening en is goed ruimtelijk onderbouwd.
Erfafscheiding naast appartementencomplex [straatnaam]
4.5
Eisers voeren geen inhoudelijke gronden aan tegen de met bestreden besluit II vergunde verhoging van de erfscheiding tot 2,75 meter, zodat de rechtbank geen reden heeft om deze afwijking van de basisregels van het bestemmingsplan nader te beoordelen.
Uitzicht en lichtinval [adres 3]
4.6
Eiseres [eiser 3] voert aan dat door de bouw van de woning het volledige uitzicht vanuit de tuin weggenomen wordt. Weliswaar is er nu al sprake van een blinde muur aan de achterkant van het perceel, maar de hoogte daarvan is gelijk aan de omliggende bebouwing [9] . De ruimtelijke effecten van de afwijking van het bestemmingsplan dienen te worden vergeleken met de effecten als zou worden gebouwd in overeenstemming met het bestemmingsplan [10] . Na realisering van de woning door vergunninghoudster is er sprake van een blinde muur van 10,3 meter hoog. De rechtbank leidt uit het bestemmingsplan af dat de maximale bouwhoogte van de bestemming ‘Centrum-Binnenstad’ 15 meter is. De woning heeft een hoogte van maximaal 10,30 meter en de hoogte valt dus ruim binnen de maximale hoogte. Bovendien bestaat er, zoals het college heeft overwogen, geen blijvend recht op een vrij uitzicht [11] en het college heeft de hoogte van de muur in een hoog stedelijke omgeving niet als onevenredig hoeven beschouwen. Eiseres [eiser 3] heeft niet geobjectiveerd dat het uitzicht na het bouwen van de woning zodanig is dat er geen sprake meer is van een goede ruimtelijke ordening. De grond slaagt dus niet. Ook voert zij aan dat het zonlicht verminderd wordt. De rechtbank leidt uit de in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen bezonningsstudie af dat de zonlichtvermindering zich enigszins, maar niet overwegend en ook niet het gehele jaar, voordoet na realisering van de woning op het perceel. Ook rekening houdende met de vermindering van het zonlicht is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Uitzicht en lichtinval [adres 4] en [adres 5]
4.7
Zowel eisers [eiser 1] [12] , [eiser 2] [13] , [eiser 4] en [eiser 5] [14] voeren aan dat de
bouw van de woning ervoor zorgt dat naast hun appartement op korte afstand een blinde muur wordt gerealiseerd. De blinde muur vermindert het uitzicht en zorgt voor een beperking van (zon)lichtinval. Het appartement van [adres 4] is gesitueerd op de eerste verdieping van het appartementencomplex. Na realisering van het plan staat de muur op circa anderhalve meter van het brede kozijn op de tweede bouwlaag. Voor het appartement aan [adres 5] geldt dat de afstand van de op te trekken muur tot de zijkant van het appartement circa viereneenhalve meter bedraagt. Er zal door het bouw van de woning weliswaar sprake zijn van een vermindering van het uitzicht, maar naar het oordeel van de rechtbank is deze vermindering niet onevenredig. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals al aangehaald in overweging 4.6, er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat en daar voorafgaand aan het realiseren van de woning ook al geen sprake van is. Ook hier geldt dat de appartementen gelegen zijn in een hoog stedelijke omgeving die zich nader ontwikkelt en de blinde muur belemmert enkel de ramen aan de zijkant van de appartementen. De ontwikkeling beïnvloedt niet het al bestaande uitzicht aan de voorkant van de appartementen. De ramen aan de voorzijde beslaan nagenoeg de gehele breedte van
de appartementen.
4.8
Het college erkent dat door de bouw van de woning de lichtinval bij de appartementen [adres 4] en [adres 5] verminderd wordt, maar acht deze verlaging aanvaardbaar. Het college legt hieraan – overeenkomstig de ruimtelijke onderbouwing – ten grondslag dat artikel 3.75, derde lid, sub a, van het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) bepaalt dat bij het bepalen van een equivalente daglichtoppervlakte bouwwerken op een ander perceel buiten beschouwing blijven. Omdat het appartementencomplex aan het Bouwbesluit voldoet en bij de belangenafweging sprake is van een hoog stedelijke ontwikkeling in combinatie met een tekort aan beschikbare woningen, valt de belangenafweging uit ten gunste van het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning. Het college neemt hiermee dus de aanname uit de ruimtelijke onderbouwing – namelijk door voor genoemde appartementen enkel uit te gaan van het daglicht dat via het eigen perceel binnentreedt – over. Het college heeft hier geen nader onderzoek naar verricht en ook is niet onderzocht in welke mate de lichtinval afneemt. Naar het oordeel van de rechtbank miskent het college in de beoordeling dat bij de bouw van het appartementencomplex destijds ervan uit is gegaan dat het perceel niet bebouwd mag worden terwijl met dit bouwplan, juist door dat in afwijking van het bestemmingsplan wel toe te staan, voor en vermindering van die lichtinval kan zorgen. Het bestreden besluit I is dan ook onvoldoende zorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd en dat levert een gebrek op. De blinde muur van 10,5 meter hoog betekent een aanzienlijke vermindering van het binnentredende daglicht. Het college heeft de belangenafweging van de optredende gevolgen – rekening houdend met het gegeven dat het maar om één extra woning gaat – onvoldoende onderbouwd.
Parkeernorm
4.9
Partijen zijn het erover eens dat, als de parkeernormen van toepassing zouden zijn, het plan een parkeerbehoefte kent van 1,1 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte is opgebouwd uit 0,8 parkeerplaatsen voor de bewoner van de woning en 0,3 parkeerplaatsen voor bezoek. In het plan is voorzien in één parkeerplaats op het perceel zelf. Eisers voeren hierover aan dat de parkeerbehoefte niet naar beneden afgerond kan worden, omdat er dan te weinig parkeerruimte overblijft. De rechtbank leidt uit paragraaf 3.2.1 van de toepasselijke Nota Parkeernormen 2021 (Nota) af dat de bouw van één woning valt onder de noemer ‘kleine bouwontwikkelingen’ en dat deze zijn vrijgesteld van de parkeereis, zoals ook door het college is gesteld. Alleen al hierom voldoet het plan aan de Nota. Bovendien ligt de te bouwen woning midden in de binnenstad en ligt op minder dan 250 meter een openbare parkeergarage. Ook dit is een grond voor een vrijstelling van de parkeereis.
Waardevermindering
4.1
Zoals het college heeft betoogd, hoeft een gestelde waardevermindering van omliggende onroerende goederen geen belemmering te zijn om ook in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Als een dergelijk besluit planschade oplevert en ter zake daarvan wordt voldaan aan de geldende criteria, dan kunnen diegenen die menen dat zij schade lijden een zogenaamd planschadeverzoek indienen.
4.11
Zoals hiervoor is overwogen onder overweging 4.8 is het bestreden besluit I in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het college de omvang van de vermindering van de daglichttoetreding bij de appartementen [adres 4] en [adres 5] nader onderzoeken (laten) en voor zover mogelijk (laten) berekenen. De uitkomst van het nadere onderzoek dient vervolgens in een nieuwe belangenafweging betrokken te worden. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
4.12
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek uit overweging 4.8 te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan op 25 oktober 2023 door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 5 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
2.Artikel 15 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
3.Artikel 1.52 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
4.Artikel 1.37 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
5.Artikel 5.2.2, sub a en 15.3.2, sub c, onder 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
6.Artikel 5.2.2, sub c en 15.3.2, sub c, onder 3, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
7.Artikel 5.2.5, sub a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan.
8.Op grond van artikel 2.10, eerste lid, sub c in samenhang met lid 2 en artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten1̊ en 3 ̊ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
9.Circa 6,8 meter hoog.
10.AbRS 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1285.
11.AbRS 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2454.
12.Eigenaresse [adres 4] .
13.Huurder [adres 4] .
14.Eigenaren [adres 5] .